18

Flóvent had het huis snel gevonden. Het stond aan de rand van de Skuggahverfi, was met golfplaten bekleed en had een laag dak. Het had één woonlaag en een souterrain. Hij stapte een paar stoeptreden op en klopte aan, maar er verscheen niemand aan de deur. Flóvent liep achterom en zag dat de bewoonster haar erf als kruidentuin gebruikte. Juist toen hij weer naar de straatkant wilde lopen ging de deur van het souterrain open en stapte er een vrouw naar buiten. Ze was gekleed in een versleten trui, een smerige linnen broek en laarzen waar lange wollen kousen boven uitstaken. Ze had een dikke bos warrig haar, waardoor het leek alsof ze een buitengewoon groot hoofd had. De vrouw droeg een lege emmer.

‘Wie ben jij?’ zei ze tegen Flóvent. Ze smeet de deur van het souterrain dicht en deed er een hangslot op.

‘Neem me niet kwalijk, maar ben jij soms Vigga?’ vroeg Flóvent.

‘En wat gaat jou dat aan?’

‘Ik ben van de politie in Reykjavík,’ zei Flóvent. ‘Ik onderzoek de zaak van het meisje dat dood gevonden is bij het Nationaal Theater. Daar heb je natuurlijk wel van gehoord. Rósamunda heette ze.’

‘Daar weet ik niks van,’ zei de vrouw.

‘Maar jij bent toch Vigga? Als je het goedvindt zou ik heel graag even met je willen praten,’ zei Flóvent beleefd.

‘Ik heb niks met jou te bepraten,’ zei Vigga. Ze liep haar stoepje op.

‘Ik heb begrepen dat je heel veel afweet van de IJslandse kruiden,’ zei hij.

‘Nou en?’

‘En dat je verstand hebt van hun geneeskrachtige werking.’

‘Dat hoor je mij niet beweren.’

‘En van hun giftige eigenschappen.’

‘Hier heb ik dus geen tijd voor,’ zei Vigga. ‘Van mijn stoep af, jij. Wegwezen.’

Ze ging naar binnen en deed de deur achter zich dicht. Flóvent stond met de mond vol tanden, maar wilde het er pas bij laten zitten als hij alles had geprobeerd. Opnieuw klopte Flóvent aan. Vigga liet hem niet lang wachten voor ze weer aan de deur kwam.

‘Volgens mij had ik je gevraagd weg te gaan,’ zei ze.

‘Ik heb begrepen dat die Rósamunda zelfs nog bij je is geweest,’ zei Flóvent. ‘Ik wou graag weten of dat klopt en wat jullie toen besproken hebben.’

Van de ouders had hij een foto van het meisje gekregen. Die haalde hij tevoorschijn en liet hem aan de vrouw zien.

‘Dit is ze,’ zei hij.

Vigga bekeek de foto langdurig. Toen keek ze Flóvent aan met haar kleine uitdrukkingsloze kattenogen. Het hoge voorhoofd ging schuil onder de warrige haardos. Op het smalle gezicht met de dunne, bijna onzichtbare lippen lag een harde trek die liet zien dat haar leven niet bepaald over rozen was gegaan.

‘Oké, ze is hier geweest,’ zei ze.

‘Wat wou ze van je?’

‘Ach, het was meer dan verschrikkelijk zoals dat kind eraan toe was. De stakker! Die wist niet meer waar ze het zoeken moest.’

Vigga bestudeerde nauwkeurig Flóvents gezicht.

‘Nou vooruit, kom er dan maar in,’ zei ze. Ze deed de deur open en stapte naar binnen. ‘Anders raak ik nooit van je af. Maar je krijgt niks. Koffie heb ik niet en om een borrel hoef je niet te vragen.’

‘Ik hoef helemaal niks,’ zei Flóvent.

Achter een klein halletje was de keuken. Vigga liep het vertrek in en gebaarde Flóvent dat hij aan de keukentafel kon gaan zitten. De rest van het huis kreeg hij niet te zien. Hij nam plaats en Vigga ging bij een oud kolenfornuis zitten. Ze was iets aan het maken waar gedroogd IJslands mos, rendiermos en kruiptijm aan te pas kwamen. De schemer was ingevallen. Het keukenraam keek uit op de straat; hij zag een vrouw met een kinderwagen voorbijlopen.

‘Ik ben iets met kleuren aan het uitdokteren,’ zei Vigga toen Flóvent nieuwsgierig naar de kruiden op het fornuis keek. ‘Voor een schilder hier in de stad. Maar die ken je toch niet. Hij is niet beroemd.’

‘Maak je ook geneeskrachtige drankjes?’

‘Soms. Als ze me erom vragen.’

‘Heeft Rósamunda je gevraagd haar te helpen?’

‘Ze vertelde me dat ze in de problemen zat, maar ze was er nog helemaal niet aan toe een besluit te nemen. Ik heb haar direct gezegd dat ik het niet voor haar kon doen. Ze was zo in de war toen ze hier kwam, dat arme schaap. Maar algauw kalmeerde ze een beetje, ik heb haar thee gegeven die ik zelf maak. Ik had zo met haar te doen. Ze zat waar jij nou zit. Soms zoeken ze me op omdat ze denken dat ik een soort heks ben die hun problemen kan oplossen. Het komt allemaal door die militairen, als je begrijpt wat ik bedoel. Ik heb haar het adres gegeven van een vrouw die ik ken, maar ik weet niet of ze er ook naartoe gegaan is.’

‘Wat voor vrouw is dat?’

‘Dat ga ik jou niet vertellen. Je krijgt het echt niet uit me los, dus ga er maar niet naar hengelen.’

‘Waar hebben jullie het verder over gehad?’

‘Over het verborgen volk vooral. Waarom weet ik niet, maar daar begon ze zelf over en toen heb ik haar verteld van dat meisje uit het Noorderland.’

‘Meisje uit het Noorderland?’

‘Dat toen verdwenen is.’

‘Wie was dat dan?’

‘Een meisje ergens uit de buurt van de Öxarfjord. Ik was toen kokkin bij een werkploeg van de Rijksdienst Wegenbouw; ik heb haar wel eens gezien. Als ik het me goed herinner heette ze Hrund.’

‘En wat was er met haar gebeurd?’

Vigga stak wat tijm in haar mond en voegde rendiermos toe aan het mengsel in de pan op het fornuis. Daarna begon ze te vertellen over een meisje van twintig, ergens in Noord-IJsland. Ze was opgegroeid in een arm gezin met veel kinderen en had een goede, christelijke opvoeding gehad. Ze had zo’n beetje verkering met een jongen uit de buurt, nog niet zo lang. Op een dag moest ze voor een boodschap naar haar oudste zus. Die was getrouwd en woonde ook in die omgeving. Ze kwam er op de afgesproken tijd te voet aan, bracht de boodschap over en ging weer naar huis. Maar daar keerde ze pas een etmaal later terug, in een soort shocktoestand. Ze huilde veel, praatte tussendoor nauwelijks, en kon volstrekt niet vertellen waar ze was geweest, hoe ze haar ondergoed was kwijtgeraakt en hoe het kon dat de ene mouw van haar trui was afgescheurd. En hoe ze die wonden aan haar hals en in haar gezicht had opgelopen. Ze durfde niet alleen te zijn en kwam ook niet meer buitenshuis. Ze was de weg kwijtgeraakt, zei ze, en ze kon zich niet goed herinneren wat haar was overkomen. Ze was de hele nacht buiten geweest en had pas ’s morgens de weg naar huis teruggevonden.

Na twee dagen had ze haar evenwicht een beetje herwonnen, maar ze wilde nog steeds niet zeggen wat er met haar was gebeurd. Vriendelijke woorden of reprimandes: niets hielp. Het ontging niemand dat ze er slecht aan toe was.

‘Waarschijnlijk hadden ze haar beter in de gaten moeten houden,’ zei Vigga. ‘Want op een ochtend troffen ze haar bed leeg aan. Ze was er ’s nachts vandoor gegaan en ze is nooit meer teruggevonden. Er was wel op haar gelet, maar kennelijk niet goed genoeg. Ze hebben navraag gedaan op de boerderijen in de omgeving, maar daar had niemand haar gezien. Later is er nog een uitgebreide zoekactie gehouden, maar die leverde ook niks op.’

‘Was dat nadat het Engelse leger in het land was gekomen?’ vroeg Flóvent. ‘Die soldaten zaten toch zo’n beetje in dezelfde omgeving?’

‘Ja, er zaten daar soldaten. In Kópasker bijvoorbeeld. Zo nu en dan zag je ze lopen.’

‘Ging dat meisje met militairen om?’

‘Dat geloof ik niet. Nooit van gehoord tenminste.’

‘Wat was er volgens de mensen met haar gebeurd?’

‘O, er gingen allerlei verhalen. Ze zou in de war zijn geweest. Ze zou het voorval verzonnen hebben om de aandacht van iets anders af te leiden. Iets wat de mensen per se niet mochten weten.’

‘Zoals?’

‘Geen idee,’ zei Vigga, in de pan roerend. ‘Niemand wist er het fijne van.’

‘Wat denk jij dat er met haar is gebeurd?’

‘Weet ik niet. Er waren er die dachten dat ze in de waterval was gesprongen, de Dettifoss. Maar dat zijn ook maar vermoedens. Geen mens weet hoe het met haar afgelopen is.’

‘En dat die militairen ermee te maken zouden hebben – is dat wel eens bij iemand opgekomen?’

‘Dat is nooit onderzocht, voor zover ik weet. Ze gingen ervan uit dat die arme meid een eind aan haar leven gemaakt had en daarmee was de kous af. Al zullen ze, vermoed ik, vast wel eens aan soldaten gedacht hebben. Iedereen vond het natuurlijk verschrikkelijk, maar echt onderzoek is er nooit naar gedaan. Ik ben een beetje verbaasd dat jij er belangstelling voor hebt.’

‘Wat voor meisje was het?’

‘Ik… Ze geloofde serieus dat de natuur bezield was en ze was gek op verhalen over het verborgen volk, en over elfen en zo. Alsof het de heilige waarheid was. Nou ja, ze was ook wel een beetje simpel, dat kind. Tenminste, dat zeiden de mensen.’

‘Dus dit kwam voor iedereen totaal onverwacht?’

‘Dat denk ik wel. Vast wel. Het enige wat ze gezegd heeft…’

De pan met kruiden begon over te koken. Vigga roerde er nu voortdurend met een grote pollepel in.

‘Nou?’ zei Flóvent.

‘Foei, wat een hitte,’ zei Vigga en ze blies in de pan. ‘Het enige wat dat meisje gezegd heeft weten we van haar jongere zus. Die twee hadden een heel goeie band met elkaar en aan haar heeft Hrund iets verteld van wat ze die nacht had meegemaakt. Maar dat was een onzinverhaal over het verborgen volk. Ze zou die nacht zijn tegengehouden door een verborgene. Tegen haar zusje bleef ze maar volhouden dat ze was aangerand door een verborgene. Die had haar zo gruwelijk mishandeld. Hij zou zelfs zijn wil met haar gedaan hebben – zo zei ze dat. Nou, dat verhaal heb ik wel drie keer aan Rósamunda moeten vertellen. Die wist niet wat ze hoorde. En toen ging ze ineens weg. Holde zonder te groeten de deur uit. Stakker.’

Toen Vigga geen reactie van Flóvent hoorde hield ze op met roeren. Ze draaide zich om en zag dat hij was opgestaan. Hij staarde haar aan alsof ze niet van deze wereld was.