21

Op een koude dag in februari, kort nadat ze Frank op het hoofdbureau van de militaire politie had geïdentificeerd, trok Ingiborg haar zondagse jas aan, zette een chique hoed op en liep naar het kantoor aan de Fríkirkjuvegur. Daar vroeg ze of ze Flóvent te spreken kon krijgen. Nooit eerder was ze in dat grote huis geweest waar nu de eerste man van de recherche van Reykjavík de scepter zwaaide. Een baliemedewerkster stond haar te woord en vroeg haar even te wachten.

Kort daarna verscheen Flóvent en nam Ingiborg mee naar zijn kantoor.

‘Ik wist niet waar ik het anders moest proberen,’ zei ze terwijl ze voor zijn bureau ging zitten. Ze keek om zich heen. Het was geen groot vertrek. Een raam gaf in het schemerlicht van de korte winterdagen uitzicht op de achtertuin. Daar had vroeger een paardenstal gestaan. Het enige heldere licht kwam van een bureaulamp. Die wierp zijn schijnsel over de paperassen op Flóvents tafel, over een kaart met vingerafdrukken, over een aantal foto’s van Rósamunda zoals ze achter het Nationaal Theater gelegen had.

Frank werd door de Amerikaanse legerpolitie vastgehouden. Ingiborg had haar voormalige geliefde niet meer gesproken sinds hij in verzekerde bewaring was gesteld. Flóvent had gezegd dat hij in ieder geval vast bleef zitten tot geverifieerd was of zijn verhaal klopte.

‘Wat kan ik voor je doen?’ zei Flóvent.

‘Wat is er verder met Frank gebeurd, weet je dat ook?’ vroeg Ingiborg.

‘Nee, dat kan ik je niet met zekerheid vertellen. Als blijkt dat hij niet bij Rósamunda’s dood betrokken was en als ze geen verdere redenen vinden om hem vast te houden laten ze hem gaan.’

‘En blijft hij dan in het leger?’

‘Dat verwacht ik wel.’

‘Hier in Reykjavík?’

‘Daar kan ik op dit moment niks van zeggen. Hij is natuurlijk een leugenaar, maar helaas is liegen geen echte misdaad. Er gaan geruchten over een invasie op het vasteland van Europa en troepenverplaatsing naar Engeland. Mogelijk wordt hij dan met zijn onderdeel daarheen gestuurd.’

‘Ik moet hem spreken,’ zei Ingiborg. ‘Het is dringend.’

Flóvent keek verbaasd.

‘Ik zou eerder denken dat je niks meer met hem te maken wou hebben.’

‘Dat is ook zo. Ik hoef hem verder nooit meer te zien, maar eerst moet ik nog met hem praten. Ik dacht dat jij dat misschien wel zou kunnen regelen, als hij nog een tijdje in de gevangenis moet blijven.’

‘Ik kan het met Thorson overleggen,’ zei Flóvent. ‘Mag ik vragen wat je met Frank te bespreken hebt?’

‘Dat eh… dat is privé,’ zei ze.

‘Ik bedoel: het heeft niets te maken met het lopende onderzoek?’

‘Nee. Echt niet. Het is iets… iets tussen ons tweeën.’

Ingiborg durfde Flóvent niet in de ogen te kijken. Ze gluurde naar de foto’s van het meisje die voor hem op het tafelblad lagen. Ze moest zo snel mogelijk met Frank Ruddy spreken, ook al ging dat dwars tegen haar gevoelens in – ze werd al ziek als ze eraan dacht. De laatste weken voelde ze zich ’s morgens niet erg lekker. Ze was misselijk en akelig en slap, en ze was gaan vermoeden wat er met haar aan de hand was. Die Amerikaan had haar bedrogen, dat had haar lusteloos en bang gemaakt, maar het verklaarde niet dat ze zich fysiek zo slecht voelde. Ze maakte zich daar erg ongerust over. Het liefst zou ze er met haar moeder over praten, maar zoals de zaken er nu voor stonden was dat uitgesloten. Haar ouders hadden al genoeg moeten incasseren. Ze had op die vreselijke avond, toen ze met Frank achter het Nationaal Theater stond, met hem over haar zorgen willen praten, maar er de tijd niet voor gekregen. Nu vond ze dat hij het toch moest weten, ondanks alles wat er gebeurd was. Maar dat wilde ze niet allemaal aan Flóvent vertellen.

Flóvent had Ingiborg een paar dagen tevoren opgezocht om haar op de hoogte te brengen van wat er bij de politie over Frank bekend was. Dat had hij niet hoeven doen, maar ze merkte dat deze politieman het goed met haar meende, en ze had zelfs op het punt gestaan haar zorgen met hem te delen. Flóvent was een man van weinig woorden, maar hij had begrip en sympathie voor haar getoond. Ze wist dat hij haar wilde helpen met de ellende die Franks gedrag haar had bezorgd. Toen hij wegging had hij gezegd dat ze bij hem terechtkon, wat er ook aan de hand was. Als hij kon zou hij haar helpen.

‘Goed,’ zei Flóvent. ‘Ik ga met Thorson praten. Ik hoor wel wat hij zegt.’

Twee uur later ontving Thorson haar in het barakkenkamp op Laugarnes en begeleidde haar naar de legergevangenis. Flóvent had hem door de telefoon gezegd dat het iets persoonlijks was, iets tussen Ingiborg en Frank wat niets met het onderzoek te maken had. Thorson twijfelde daar niet aan. Hij vroeg Ingiborg of ze wilde dat hij voor haar als tolk zou optreden, maar ze gaf hem te kennen dat dat niet nodig was.

Thorson bracht haar naar een kamertje en vroeg haar daar te wachten. De gevangenis was gevestigd in een barak op Laugarnes, in zijn soort een van de grootste kampen van het land. Er waren slaapvertrekken, kantoren, eetzalen, een winkel, een dokterspost en een gevangenis. Van zulke kampen met hun half-cilindervormige barakken was er binnen de grenzen van de stad een flink aantal gebouwd, allemaal kleine dorpen, daar op de kale bodem aan de rafelranden van de wereld.

Frank werd het kamertje binnengebracht. Hij trok een verwonderd gezicht toen hij zag wie er op bezoek was.

‘You?’ zei hij, alsof hij niet had verwacht Ingiborg ooit terug te zien.

De deur werd achter hem dichtgetrokken en hij ging zitten.

‘Let me tell you, I never meant to lie to you,’ zei Frank. ‘It was just… I just…’

‘Dat doet er niet toe,’ zei Ingiborg in haar gebrekkige Engels. Ze had geen zin nog meer leugens van hem te moeten aanhoren. Ze moest het hem vertellen, ze vond dat hij het recht had te weten hoe het met haar was gesteld. Het zou van zijn reactie afhangen wat ze verder deed. In de lange doorwaakte uren had ze erover nagedacht. Eigenlijk had ze hem niets willen vertellen, maar uiteindelijk vond ze dat ze hem daarmee niet rechtvaardig zou behandelen.

‘I have… baby,’ zei ze. Ze legde een hand op haar buik.

Frank reageerde niet.

‘Jouw… your,’ zei ze.

‘My what?’ zei Frank.

‘Baby,’ zei Ingiborg.

Frank staarde haar aan.

‘No way,’ zei hij. ‘Hell, no way!’

‘Wat bedoel je daarmee?’ zei Ingiborg. Haar gezicht stond verbaasd.

‘You come to me with that shit… Ik heb hier niks mee te maken,’ zei hij in het Engels. ‘Dat is een regelrechte leugen. Een gore leugen.’

‘Dat ben jij,’ zei Ingiborg en ze wees op haar buik.

‘That’s a lie!’ zei Frank.

‘No.’

‘I am not doing this! This is not my problem!’

Frank sprong op van zijn stoel en bonsde op de deur van het kamertje. De cipier opende de deur om hem weg te brengen. Achter hem verscheen Thorson. Hij kwam de kamer binnen toen Frank werd weggeleid.

‘Is er iets gebeurd?’ vroeg hij.

‘Nee, ik wou weer vertrekken,’ zei Ingiborg en ze stond op.

‘Wat heeft hij tegen je gezegd?’

‘Niks. Maar alles is in orde.’

Ingiborg was bang geweest voor Franks reactie en nu wist ze wat ze al had vermoed. Van hem was geen steun te verwachten en in zeker opzicht was ze blij met die uitkomst. Twee keer waren ze op de Öskjuhlíð geweest. Ze hadden op een wollen deken gevrijd. Hij had beloofd voorzichtig te zijn. Beide keren had ze gemerkt dat het misgegaan was.

‘Zal ik je naar huis brengen?’ vroeg Thorson. ‘Ik heb een auto tot mijn beschikking.’

‘Nee, dank je, ik ga wel lopen. En bedankt dat je me bij hem hebt gelaten. Het zal verder niet meer nodig zijn.’

Ze vocht tegen haar tranen. Thorson nam haar hand in de zijne en probeerde haar te kalmeren.

‘Je bent niet de eerste die door een militair bedrogen is. Je hebt geen geluk gehad: die Frank is een flutfiguur, een leugenaar. Maar zo zijn ze gelukkig niet allemaal.’

‘Ik weet niet wat ik moet doen. Hij…’

‘Waarom wilde je die zak ook spreken? Ik zou denken dat dat wel het laatste was wat je wou.’

‘Ik moest met hem praten…’

Ingiborg barstte in huilen uit.

‘Ben je misschien zwanger van hem?’

Ze knikte.

‘Ik… ik denk dat… Ik weet…’

Ze wilde niets zeggen, ze wilde met haar geheim naar huis gaan en zich in haar slaapkamer opsluiten. Ze had er geen idee van hoe ze verder moest. Niemand kon haar goede raad geven. Op een gegeven moment zou ze haar moeder moeten vertellen wat er met haar aan de hand was, en dat was geen prettig vooruitzicht. En het was nog niets vergeleken met de explosie die haar te wachten stond als haar vader ontdekte dat ze zwanger was, van een Amerikaanse militair nog wel. Ze keek Thorson aan. De woorden waren haar ontsnapt, maar nu ze het verteld had voelde ze zich een beetje opgelucht.

‘Heb je je al door een dokter laten onderzoeken?’ vroeg Thorson.

‘Nee, dat hoeft niet. Ik weet gewoon dat het zo is.’

‘Weten je ouders ervan?’

‘God, nee!’

‘Je moet je in ieder geval door een arts laten onderzoeken,’ zei Thorson. ‘Die moet bevestigen dat je in verwachting bent. En dan moet je gaan praten met iemand die je vertrouwt. Ik neem aan dat je al wel hebt nagedacht over de mogelijkheden die je ter beschikking staan.’

‘Ik wil het niet weg laten maken,’ zei Ingiborg. ‘Dat wil ik niet.’