In de Drie Kronen

Inspecteur Narracott kreeg niet de kans naar majoor Burnaby te gaan voor hij een langdurig gesprek had gevoerd met Mrs. Belling, de eigenares van de Drie Kronen. Mrs. Belling was dik en prikkelbaar en zo welbespraakt dat er niets anders op zat dan geduldig te luisteren tot haar woordenstroom eindelijk opdroogde.
'En zulk vreselijk weer als het die avond was,' besloot ze. 'En niemand van ons wist wat er met die arme, lieve meneer gebeurde. Die afschuwelijke zwervers, ik heb het al ik weet niet hoe vaak gezegd! Ik kan die ellendige landlopers niet uitstaan. Maken iemand zomaar af. De kapitein had niet eens een hond om hem te beschermen. Zwervers zijn bang voor honden. En je weet toch maar nooit wat er vlak bij je gebeurt.'
'Ja, Mr. Narracott,' ging ze voort, in antwoord op zijn vraag, 'de majoor zit net te ontbijten. U kunt hem in de koffiekamer vinden. En ik mag er niet aan denken wat voor nacht hij heeft gehad met niet eens een pyjama of iets dergelijks en ik kon hem als weduwe niks lenen. Hij zei dat het er niets toe deed, hij was helemaal overstuur en vreemd - geen wonder als je beste vriend vermoord is... 't Waren allebei aardige heren, al zeiden ze dat de kapitein nogal erg zuinig was. Nou, maar ik heb het altijd maar gevaarlijk gevonden om in Sittaford te wonen, kilometers overal vandaan, en warempel, nou wordt de kapitein hier in Exhampton zelf vermoord. In het leven gebeurt nou net altijd precies wat je niet verwacht, waar of niet?'
De inspecteur zei dat ze ongetwijfeld gelijk had en voegde eraan toe: 'Wie zijn hier gisteren geweest, Mrs. Belling? Vreemdelingen?'
'Nou, laat 's kijken. Mr. Moresby en Mr. Jones, allebei handelsreizigers, en dan een jonge meneer uit Londen. Verder niemand. En dat ligt voor de hand in deze tijd van het jaar. Het is hier 's winters altijd erg stil. O ja, en dan kwam er nog een andere jonge meneer met de laatste trein. Nogal uit de hoogte zou ik zo zeggen. Hij is nog niet op.'
'Met de laatste trein?' zei de inspecteur. 'Die komt om tien uur aan, he? Ik geloof niet dat we ons over hem druk hoeven te maken. Hoe staat het met die andere, die uit Londen? Kende u die?'
'Ik had hem nog nooit in mijn leven gezien. Hij was vast geen handelsreiziger, bij lange niet, iets veel hogers. Zijn naam schiet me zo gauw niet te binnen, maar u kunt hem in het gastenboek vinden. Hij is vanmorgen met de eerste trein naar Exeter vertrokken. Die van tien over zes. Nogal raar. Ik zou weieens willen weten wat-ie hier kwam doen.'
'Heeft hij niets gezegd over wat hij hier kwam doen?'
'Geen woord.'
'Is hij helemaal niet uitgegaan?'
'Hij kwam tegen lunchtijd, ging zowat om halfvijf uit en kwam zowat om tien minuten voor halfzeven terug.'
'Waar is hij heen gegaan?'
'Ik heb er geen flauwe notie van, meneer. Misschien zo maar voor een wandeling. Het sneeuwde toen nog niet, maar het was toch bepaald geen weer om te wandelen.'
'Ging uit om halfvijf en keerde zowat om tien minuten voor halfzeven terug,' zei de inspecteur peinzend. 'Dat is nogal vreemd. Heeft hij de naam van kapitein Trevelyan genoemd?'
Mrs. Belling schudde beslist haar hoofd.
'Nee, Mr. Narracott, hij heeft over niemand gesproken. Hij was erg op zichzelf. Wel 'n knappe jongen, maar ik zou zeggen dat-ie ergens over in de rats zat.'
De inspecteur knikte en ging het gastenboek inkijken.
'James Pearson, Londen,' las hij. 'Zegt niet veel. We zullen eens moeten informeren naar die Mr. James Pearson.'
Hij begaf zich nu naar de koffiekamer, op zoek naar majoor Burnaby.
De majoor was de enige in het vertrek. Hij dronk koffie die er nogal drabbig uitzag en had The Times voor zich.
'Majoor Burnaby?'
'Ja, dat is mijn naam.'
'Ik ben inspecteur Narracott uit Exeter.'
'Goeiemorgen, inspecteur. Al opgeschoten?'
'Ja, meneer. Ik geloof dat we al wat verder gekomen zijn, dat kan ik gerust zeggen.'
'Blij dat te horen,' zei de majoor droogjes. Zijn hele houding drukte ongeloof uit.
'Er zijn een paar punten waarover ik graag van u enkele inlichtingen zou willen hebben, majoor Burnaby,' zei de inspecteur, 'en ik denk dat u me waarschijnlijk zult kunnen zeggen wat ik weten wil.'
'Ik zal doen wat ik kan,' zei Burnaby.
'Had kapitein Trevelyan voor zover u weet vijanden?'
'Geen enkele in de hele wereld,' zei Burnaby met nadruk.
'Acht u die bediende Evans betrouwbaar?'
'Ik geloof het wel. Trevelyan vertrouwde hem, dat weet ik.'
'Had zijn huwelijk geen kwaad bloed gezet?'
'Welnee. Trevelyan vond het vervelend, hij hield er niet van als er verandering kwam in zijn vaste gewoonten. Een oude vrijgezel, weet u.'
'Over vrijgezellen gesproken, kapitein Trevelyan was ongetrouwd; weet u ook of hij een testament had gemaakt? En hebt u er enig idee van wie, in het geval er geen testament mocht zijn, zijn bezittingen zal erven?'
'Trevelyan heeft een testament gemaakt,' zei Burnaby.
'Weet u dat zeker?'
'Ja, hij heeft mij tot executeur-testamentair benoemd, dat heeft hij me zelf verteld.'
'Weet u hoe hij zijn geld heeft vermaakt?'
'Dat zou ik niet kunnen zeggen.'
'Ik heb begrepen dat hij gefortuneerd was?' 'Trevelyan was een rijk man. Ik durf zeggen dat hij veel rijker was dan iemand hier vermoedde.'
'Weet u ook of hij familie had?'
'Hij had een zuster en enkele neven en nichten, geloof ik. Ik heb er nooit een van gezien, maar hij had geen ruzie met ze.'
'Weet u soms waar hij dat testament bewaarde?'
'Dat ligt bij Walters and Kirkwood, advocaten in Exhampton. Die hebben het voor hem opgemaakt.'
'Aangezien u zijn executeur bent, wilt u misschien wel met me meegaan naar Walters and Kirkwood, majoor Burnaby? Ik wil graag zo gauw mogelijk de inhoud van dat testament weten.'
Burnaby keek gealarmeerd op.
'Wat is er aan de hand?' vroeg hij. 'Wat heeft dat testament ermee te maken?'
Inspecteur Narracott was niet van plan zijn kaarten te vlug op tafel te gooien.
'De zaak is niet zo eenvoudig als we dachten,' zei hij. 'A propos, ik wil u nog iets vragen. Ik hoorde dat u dokter Warren hebt gevraagd of de dood had plaats gevonden om vijf minuten voor halfzes?'
'Ja, en...?' antwoordde de majoor nors.
'Waarom noemde u precies dat tijdstip, majoor?'
'Waarom niet?' zei Burnaby.
Tets moet u toch op dat idee hebben gebracht.'
Het duurde een poosje voor majoor Burnaby antwoordde. De belangstelling van Narracott was gewekt. De majoor wilde heel beslist iets verbergen. Het was bijna lachwekkend te zien hoezeer hij daar zijn best voor deed.
'Waarom zou ik niet zeggen vijf minuten voor halfzes?' vroeg hij nijdig, 'of vijf minuten over halfzes, of tien minuten voor halfvijf?'
'Natuurlijk, meneer,' zei inspecteur Narracott sussend.
Hij wilde de majoor op dit moment niet tegen zich in het harnas jagen, maar nam zich voor dat hij voor de dag om was deze kwestie zou uitzoeken.
'Er is iets dat me treft als bijzonder merkwaardig, meneer,' ging hij voort.
'En dat is?'
'Dat verhuren van Sittaford House. Ik weet niet hoe u erover denkt, maar het lijkt mij nogal vreemd.'
'Als u 't mij vraagt, is het zelfs verdraaid vreemd,' zei Burnaby.
'Is dat uw mening?'
'Het is de mening van iedereen.'
'In Sittaford.'
'Ja, en ook in Exhampton. Die vrouw moet gek zijn.'
'Over smaak valt niet te twisten,' zei de inspecteur.
'Een verduiveld rare smaak voor een dergelijke vrouw.'
'Kent u die dame?'
'Jazeker. Ik was bij haar toen...'
'Toen wat?' vroeg Narracott toen de majoor plotseling zweeg.
'Niets,' zei Burnaby.
Inspecteur Narracott keek hem scherp aan. Hier was iets en hij zou graag weten wat. De klaarblijkelijke verwarring en gene van de majoor ontgingen hem niet. Hij had op het punt gestaan om te zeggen... ja, wat te zeggen?
Alles op zijn tijd, zei Narracott tegen zichzelf. Het is nu niet het goeie moment om hem te ergeren.
Hij vroeg dus op onschuldige toon: 'Hoe lang woont die dame al in Sittaford House?'
'Een paar maanden.'
De majoor wilde het gevolg van zijn onvoorzichtige woorden tenietdoen en dat maakte hem spraakzamer dan gewoonlijk.
'Een weduwe met een dochter?'
'Ja, dat is juist.'
'Heeft ze gezegd waarom ze juist daar wilde wonen?'
'Tja...' de majoor wreef nadenkend langs zijn neus, 'wat zal ik zeggen? Ze praat veel, zo'n soort vrouw is ze, over de schoonheden der natuur en zo meer. Maar...'
Hij liep vast en inspecteur Narracott kwam hem te hulp.
'En vond u dat niet begrijpelijk?'
'Ach, ziet u, ze is een moderne vrouw, altijd naar de mode gekleed en de dochter is een aardig, mooi meisje. Het zou toch begrijpelijker zijn geweest als ze in het Ritz of het Claridge of in een ander groot hotel hun intrek hadden genomen. U kent dat soort vrouwen wel.'
Narracott knikte.
'Zijn ze erg teruggetrokken, bemoeien ze zich niet met andere mensen?' vroeg hij. 'Krijgt u de indruk dat ze, nou ja, dat ze zich verbergen?'
Majoor Burnaby schudde beslist zijn hoofd.
'O nee, geen sprake van. Ze zijn erg sociabel, bijna een beetje te. Ik bedoel, in een klein dorp als Sittaford heb je nooit veel afspraken, en als er dan opeens invitaties op je neer regenen is dat een beetje vreemd. Het zijn bijzonder hartelijke, gastvrije mensen, maar een beetje te gastvrij volgens Engelse begrippen.'
'Komt zeker door hun verblijf in de kolonien,' zei de inspecteur.
'Ja, dat denk ik ook.'
'Hebt u geen reden om te denken dat ze kapitein Trevelyan al van vroeger kenden?'
'Ik weet zeker van niet.'
'U lijkt wel heel zeker van uw zaak.'
'Joe zou het me verteld hebben.'
'En denkt u niet dat hun motief kan zijn geweest om, nu ja, om zich aan kapitein Trevelyan op te dringen?'
Dit scheen een volkomen nieuw idee voor de majoor te zijn en hij moest er even over nadenken.
'Daar heb ik nog nooit over nagedacht. Ze waren wel overdreven vriendelijk tegen hem, maar daar ging Joe nooit op in. Maar nee, ik geloof toch dat zo hun gewone manier van doen is. Te hartelijk, zoals die kolonialen zijn,' zei de majoor.
'Juist. En nu over het huis zelf. Dat heeft kapitein Trevelyan laten bouwen?'
'Ja.'
'En er heeft nooit iemand anders in gewoond? Ik bedoel, had hij het nooit eerder verhuurd?'
'Nee, nooit.'
'Dan schijnt er toch niets in het huis geweest te zijn dat een attractie vormde. Het is een raadsel. Tien tegen een heeft het niets met de zaak te maken, maar het trof me als een eigenaardig toeval. Van wie was Hazelmoor, het huis dat kapitein Trevelyan huurde?'
'Aan miss Larpent, een vrouw van middelbare leeftijd.
Ze heeft voor de winter haar intrek genomen in een pension in Cheltenham. Dat doet ze elk jaar. Meestal sluit ze het huis, maar ze verhuurt het als ze kan, en dat is niet dikwijls.'
Dat klonk niet veelbelovend. Inspecteur Narracott schudde misnoegd zijn hoofd.
'U zei dat Williamson de makelaar was?' vroeg hij.
'Ja.'
'En hun kantoor is in Exhampton?'
'Naast dat van Walters and Kirkwood.'
'Als u er geen bezwaar tegen hebt, majoor, dan zouden we daar nu meteen even kunnen aanlopen.'
'Uitstekend. Maar u zult Kirkwood niet voor tien uur op zijn kantoor aantreffen. U weet hoe die advocaten zijn.'
'Zullen we dan maar gaan?'
De majoor, die zijn ontbijt al een tijdje op had, knikte toestemmend en stond op.