Vijf minuten voor halfzes
Tweeeneenhalf uur later, even voor acht
uur, strompelde majoor Burnaby, met zijn stormlantaarn in de hand,
zijn hoofd diep gebogen tegen de verblindende sneeuwstorm, het pad
op naar de deur van Hazelmoor, het kleine huis dat door kapitein
Trevelyan werd bewoond.
De sneeuw daalde al een uur in dichte vlokken neer. Majoor Burnaby
hijgde en zuchtte, een volkomen uitgeput mens. Hij was verstijfd
van kou en stampte met zijn voeten terwijl hij met een half
bevroren vinger op de bel drukte.
Het geluid klonk schril door het huis.
Burnaby wachtte. Er gebeurde niets en na enige minuten belde hij
weer.
Geen enkele reactie volgde.
Burnaby belde voor de derde keer. Nu hield hij zijn vinger op de
bel, maar nog steeds was er geen teken van leven in huis.
Er zat een klopper op de deur en daar maakte majoor Burnaby nu een
donderend lawaai mee.
Het bleef doodstil in huis.
De majoor bleef even verbijsterd staan, toen liep hij langzaam het
pad af, het hek uit en de weg op naar Exhampton, die hij zoeven was
afgedaald. Honderd meter verder kwam hij bij een klein
politiebureau.
Hij aarzelde weer even, nam toen een besluit en ging naar
binnen.
Agent Graves, die de majoor goed kende, stond verbaasd op.
'Nee maar, majoor, zit u niet binnen op zo'n avond?'
'Luister eens,' zei Burnaby kortaf 'Ik heb een poos bij het huis
van de kapitein staan bellen en kloppen, maar ik krijg geen
gehoor.'
'Ach ja, dat is waar, het is vandaag vrijdag,' zei Graves die de
gewoonten van de beide mannen goed kende. 'Maar u wilt toch niet
zeggen dat u bij zulk weer helemaal van Sittaford bent komen lopen?
De kapitein zal u natuurlijk niet hebben verwacht.'
'Of hij me verwacht heeft of niet, ik ben gekomen,' zei Burnaby
scherp. 'En zoals ik net zei: ik kan er niet in. Ik heb gebeld en
geklopt en niemand doet open.'
Iets van zijn ongerustheid scheen nu toch tot de agent door te
dringen.
'Dat is wel vreemd,' zei hij fronsend.
'Natuurlijk is het vreemd,' zei Burnaby.
'Het lijkt niet waarschijnlijk dat hij met zulk weer is
uitgegaan.'
'Natuurlijk is hij niet uit.'
'Het is vreemd,' herhaalde Graves.
Burnaby snauwde, ongeduldig over de traagheid van de ander: 'Ben je
van plan iets te doen?'
'Iets te doen?'
'Ja, iets te doen?'
De agent dacht na.
'Misschien is hij ziek geworden.'
Zijn gezicht klaarde op. 'Ik zal het eens met de telefoon
proberen.' Het toestel stond naast hem. Hij nam de hoorn op en gaf
het nummer door.
Maar kapitein Trevelyan reageerde al evenmin op de telefoon als op
de deurbel en de klopper.
'Het lijkt er nou wel veel op of hij ziek is,' zei Graves, de hoorn
op de haak hangend. 'En hij is alleen in huis. We moeten dokter
Warren te pakken zien te krijgen en hem met ons meenemen.
Dokter Warren woonde bijna naast het politiebureau. Hij was net met
zijn vrouw aan tafel gegaan en was niet bepaald opgetogen dat ze
hem kwamen halen. Hij stemde er echter, zij het met tegenzin, in
toe met hen mee te gaan, trok een dikke jas en een paar
rubberlaarzen aan en deed een gebreide das om.
Het sneeuwde nog steeds.
'Vervloekt weer,' mompelde de dokter. 'Ik hoop dat u me niet voor
niets hebt weggehaald. Trevelyan is zo sterk als een paard,
mankeert nooit iets.'
Burnaby gaf geen antwoord.
Bij Hazelmoor gekomen belden en klopten ze opnieuw en weer zonder
resultaat.
De dokter stelde voor om het huis heen te lopen naar een van de
achterramen.
'Gemakkelijker dan de deur forceren.'
Graves was het daarmee eens en ze liepen om het huis heen. Er
bevond zich daar een zijdeur, maar die was op slot, en zo kwamen ze
op het dik met sneeuw bedekte grasveld aan de achterkant van het
huis. Plotseling riep Warren een uit: 'De deur van de studeerkamer
staat open!'
Inderdaad stond de glazen deur op een kier. Ze versnelden hun pas.
Op zo'n avond zou geen verstandig mens een buitendeur openzetten.
In de kamer brandde licht dat in een dunne gele streep naar buiten
viel.
De drie mannen kwamen tegelijk bij de glazen deur. Burnaby ging het
eerst naar binnen met de agent op zijn hielen.
Ze bleven beiden plotseling staan en de majoor slaakte een half
verstikte kreet. Vlak daarna stond Warren naast hem en zag wat zij
hadden gezien.
Kapitein Trevelyan lag voorover op de grond, met zijn armen wijd
uitgespreid. De kamer was totaal overhoop gehaald, de bureauladen
waren opengetrokken, papieren over de vloer verspreid. De ruit
naast hem was versplinterd om bij het slot van de deur te kunnen
komen. Naast kapitein Trevelyan lag een rol van donkergroene stof
met een middellijn van ongeveer vijf centimeter.
Warren knielde naast de liggende man. Een minuut was voldoende. Hij
stond met een bleek gezicht op.
'Is hij dood?' vroeg Burnaby.
De dokter knikte.
Toen wendde hij zich tot Graves.
'Jij moet zeggen wat er nu gedaan moet worden. Ik kan niets doen
dan het lijk onderzoeken en misschien heb je liever dat ik daarmee
wacht tot de inspecteur er is. Ik kan al wel zeggen wat de
doodsoorzaak is geweest... schedelbasisfractuur. En ik denk dat ik
wel kan raden wat het wapen geweest is.'
Hij wees op de groene rol.
'Trevelyan legde die rollen altijd voor de kier van de deuren om de
tocht tegen te houden,' zei Burnaby.
Zijn stem klonk hees.
'Een handig soort zandzak.'
'Grote god!'
'Maar...' barstte de agent uit, die de dingen altijd langzaam
verwerkte, 'bedoelt u... dat dit moord is?'
Meteen liep hij naar de tafel waarop een telefoontoestel stond.
Majoor Burnaby vroeg met gedempte stem aan de dokter: 'Hebt u enig
idee hoe lang hij dood is?'
'Ik zou zeggen twee, misschien drie uur. Dat is een ruwe
schatting.'
Burnaby likte langs zijn droge lippen.
'Bedoelt u,' vroeg hij, 'dat hij om vijf minuten voor halfzes
vermoord kan zijn?'
De dokter keek hem verwonderd aan.
'Ja, dat kan wel zo ongeveer de juiste tijd zijn geweest.'
'O, mijn god!' zei Burnaby.
Warren staarde hem verbaasd aan.
De majoor tastte blindelings naar een stoel, viel erop neer en
mompelde in zichzelf, terwijl zijn gezicht van afgrijzen was
verwrongen: 'Vijf minuten voor halfzes... Mijn god, dan was het
toch waar!'