proloog - de ggd
de ggd
5 maart 1986
16.21
londen
Zo gaat het, het Moment van mijn wording.
Het telefoontje komt om 16.09, als we al aan het afwikkelen zijn. De Londense markt is net gesloten, dus het is rustig op de vloer. Er lekt alleen nog wat geschreeuw uit de speaker van de intercom, ons lijntje met New York.
Het eerste wat me opvalt is een werveling bij de handelsdesk, een versnelling, als het gegrom van naderend onweer. Dan beent de Grabbelaar zijn glazen toren uit, zijn granieten kaken op elkaar geklemd, zoals altijd als er iets groots op til is. Het is alsof iedereen via de tamtam op de hoogte is gebracht, de gezichten schieten achter de rijen monitoren omhoog en er rolt van Zuidoost Azië tot de Amerikadesk een wave van hoofden over de vloer.
Tegenover me staat Rob op uit zijn stoel. Hij slaat de hoorn van zijn telefoon in zijn hand alsof hij een knuppel test. Naast me komt ook Al overeind. Hij vergeet voor het moment zijn vuistdikke onderzoeksrapport over vuilnisverwerking of, zoals Al ons tot vervelens toe bezweert, de Industrie van de Toekomst. En dan sta ook ik op, het enige mokkel in een zee van mannen.
De Grabbelaar blijft staan bij de handelsdesk, waar Skippy Dolan, de telefoon tegen zijn oor geplakt, ook is gaan staan. Zijn elleboog steekt uit, zodat we allemaal de donkere zweetplek onder zijn blauwe oksel zien. En ik denk: dat ziet er niet goed uit, Skippy die staat te lekken, hij is de enige yank op de vloer die geen wit hemd draagt met een onderhemd om de boel op te dweilen. De Grabbelaar leunt voorover naar het monitorscherm en iedereen kijkt reikhalzend toe, als prairiehonden, om te zien wiens kerngegevens hij opneemt.
‘Hij zal Fido wel aan de lijn hebben’, zegt Al. ‘Skippy zei dat ze heel close worden met elkaar.’
Skippy brult in zijn telefoon en schudt zijn vlezige kop met aardbeikleurig haar alsof hij last heeft van onbeheersbare stuiptrekkingen. Met zijn vrije hand hakt hij het luchtruim voor zich in grote lege stukken en aangezien ik hier al 352 dagen werk weet ik wat dat betekent: Skippy’s klant is een bulkverkoper die nu wil dumpen. En ik zie aan de manier waarop hij voorovergebogen staat en het telefoonkoord om zijn nek wikkelt dat Skippy’s klant naar een andere bank stapt als we niet snel de trekker overhalen.
‘Laat me Felix Mann bellen.’ Mijn stem klinkt heel hard en heel helder. De Grabbelaar kijkt me aan. Alle hoofden mijn kant uit. Rob draait zich om en kijkt me met openhangende mond aan. Ik hoor Al naar adem happen.
De Grabbelaar overbrugt de afstand tussen hem en mij subiet en leunt over Robs bureau om me met die dodelijke blik aan te staren.
‘Dit kan alleen Felix Mann aan’, zeg ik. De telefoon in mijn hand voelt warm en glad aan, als een stuk gekoesterd speelgoed.
Geluk dwing je af. Je kiest je momenten. Dit is het mijne.
‘Twee minuten’, piept Skippy en hij nepsnijdt zijn keel door. ‘Dan stapt mijn man naar Goldman’s.’
‘Oké, Geri, speel het spel en bel’, zegt de Grabbelaar op zachte en gevaarlijke toon. Dan laat hij me weten wat Skippy in handen heeft.
Het is middernacht in Hongkong maar Felix laat de telefoon maar één keer overgaan.
‘Cemco’, zeg ik. ‘Ik heb een bulkverkoper.’
Ik hoor zijn vingers over het toetsenbord fladderen. Zie zijn bleke gezicht fel uitgelicht in het donkere kantoor, de fonkelende havenlichtjes achter het zwarte glas.
‘Het gaat om 56 miljoen aandelen tegen 224.’
Al staat als een stilleven achter me. De Grabbelaar vormt samen met Rob een tableau aan de andere kant van de monitoren. Daarachter verzamelt zich een publiek om mijn circusact met dieren te zien. De waarheid is dat ik geen flauw benul heb wat Felix van Cemco vindt. Of van de prijs. Of van wat dan ook. Ik weet alleen dat hij de enige is die zo’n order onmiddellijk kan verwerken.
‘En ik heb één minuut’, zeg ik tegen Felix. Skippy zit in zwijgende paniek met zijn vingers af te tellen naar het onverbiddelijke einde.
Het rommelt in mijn borst alsof een deel van mijn long is ingeklapt. De koersen zoeven groen over de zwarte balk. Ik steek mijn vingers uit om de heilige Reuterssteen aan te raken. Uit mijn ooghoek zie ik Al met een vinger op zijn bureau tikken. Hij houdt Skippy’s countdown bij terwijl ik op mijn begrafenis afsteven.
‘Geri!’ beukt de stem van de Grabbelaar tegen mijn slaap.
‘Felix’, zeg ik. ‘De tijd is om.’
Er zit een kraakje op de lijn en ik zie voor me hoe mijn stem in zee zinkt, zie zeesterren zwijgend over de trans-Atlantische kabels glijden, scharrelende klauwen op de stille bodem. Al tikt niet meer met zijn vinger en het trouweloze publiek leunt voorover om beter te kunnen zien hoe Geri Molloy zich verslikt in het slijm van haar schaamteloze ambitie.
Felix’ stem schiet door het oppervlak mijn oor in.
‘Hij is bereid 223 te betalen voor het hele pakket’, zeg ik en kijk de Grabbelaar recht in zijn niet-knipperende staarogen. De Grabbelaar knikt snel en strak en ik steek mijn bibberende duim bij zijn hoofd op en zeg, hard genoeg dat iedereen me kan horen: ‘Geregeld, Felix. 56 miljoen Cemco aan je verkocht tegen 223.’ En Skippy beukt met zijn telefoon en draait om zijn as om zich uit het koord te wikkelen terwijl hij het blauwe briefje boven zijn hoofd wappert. ‘Bedankt, Felix.’ Ik hang op, schrijf een transactiebriefje uit en haal het door de tijdstempelaar. Het is 16.21 op 5 maart 1986 en iedereen staart me aan alsof ik in iemand anders ben veranderd.
‘Godverdomme Geri’, buldert Rob en iedereen loeit. Skippy leunt over de monitoren en mijn handpalm gloeit van een spervuur aan high fives.
Dan staat de Grabbelaar naast me. Hij gunt me een blik op zijn complete set parelwitte tanden. Zijn zware hand landt harder dan ooit op mijn schouder. Hij laat ’m even liggen en kijkt me met een nieuwe blik aan, alsof ik niet ben wie hij dacht dat ik was. Want ik ben herboren en in mijn hand heb ik een stukje levende geschiedenis: het duurste ticket dat ooit geschreven is in de dealingroom van Steiner’s.
Zo werd ik een levende legende.
Dit was de Godvergeten Grote Deal die me alles maakte wat ik ben.