10 - langetermijnbonus

langetermijnbonus

woensdag 16 januari 1991

22.26

 

 

Uit het gebogen hout van de mensheid valt niets rechts te maken.

Emmanuel Kant

Een verwrongen en gespannen afwachting als de deur geopend wordt.

‘Geri …’ Stephen zwijgt. Uit zijn linkerhand bungelt een telefoon. Rex zit schokkend ingetogen naast me. Hij springt niet op Stephen af, kijkt niet eens naar hem, leunt alleen tegen mijn been.

‘Kom binnen.’ Stephen doet de deur net iets te ver open, kijkt naar de ruimte achter me alsof hij denkt dat ik niet alleen gekomen ben.

Ik open mijn lippen en het resultaat lijkt misschien op een waanzinnige grijns, want ik kan geen woord uitbrengen. Ik stap op de mat en dan opzij de hal in om aan zijn krachtenveld te ontkomen. Stephen mompelt iets in de telefoon en hangt op.

Hij hurkt. ‘Toe maar, Rex.’ Rex gromt; zacht en zwakjes, maar het is onmiskenbaar een waarschuwing. Stephen staat op en stapt langzaam achteruit en Rex glipt langs hem heen om weer bij mij te komen staan.

Stephen bekijkt me van top tot teen; hij kan aan mijn jasloze schouders en blote benen zien dat hij problemen in huis heeft gehaald. Hij opent zijn mond en klemt hem meteen weer dicht over wat het ook is dat hij wilde zeggen. Hij probeert mijn agenda te doorgronden; zoek ik wraak omdat hij me geneukt heeft of omdat hij me genaaid heeft? Maar zelf heb ik ook geen idee wat ik hier kom doen, behalve dan dat toen ik bij de taxi stond en de stromende regen me mijn stem ontnam, me overdonderde en het gevoel gaf dat ik mezelf niet meer was, ik niets anders kon uitbrengen dan Stephens adres.

‘Je … eh … hebt een snijwond in je hand.’ Hij kijkt naar mijn in verband gewikkelde knokkels. ‘En je pols is helemaal opgezwollen. Of zoiets.’ Zijn jarenlange zorgzame opvoeding drijft hem bijna naar me toe, maar hij bedenkt zich en blijft staan. Mijn tanden beginnen hard te klapperen, alsof er plotseling een knop is omgedraaid. Als ik hem nu zou aanraken, werd hij op hoog voltage geëlektrocuteerd.

Stephen herpakt zich, schakelt om naar de crisisafwendingsmodus en verkondigt dat die pols ijs nodig heeft. Hij verdwijnt de keuken in en zegt dat ik mijn jas moet uitdoen en gaan zitten. De woonkamer biedt hij me niet aan.

De gang staat vol met keurig opgestapelde en zo te zien gevulde kartonnen verhuisdozen. Ik sta als vastgenageld in de gang naar de rondingen van zijn grijze T-shirt te kijken terwijl hij van de vriezer naar een kast loopt en van een afstand een vrolijk klinkende monoloog voert, dat hij aan het bellen was en naar Newsnight keek, de laatste uren voor de oorlog. Hij praat gestaag door, alsof hij met zijn geklets een ramp kan voorkomen, een magisch voorwerp dat het kwaad buiten de deur houdt. Een beetje zoals je zou omgaan met een gek die ’s avonds laat onaangekondigd voor je deur staat met een hond die vroeger van je hield maar je bloed nu duidelijk wel kan drinken. Zijn blote voeten piepen als hij zich tot me wendt met in zijn handen een met ijs gevulde pyrex kom en een rol keukenpapier. ‘Hier, dit helpt vast.’ Ik stap gehoorzaam de keuken in, laat mijn tas op de grond vallen en ga zitten. Hij heeft een mok zwarte koffie voor me neergezet. Rex glijdt onder de tafel en rolt zich bij mijn voeten tot een balletje op.

Ik scheur drie vellen van het witte papier af en maak met wat ijsklontjes een zakje, dat ik tegen mijn pols dep en duw. ‘Het brandt.’

En Stephen zegt dat dat helpt, dat het de bloedsomloop stimuleert en de blauwe plek beperkt. Dan vraagt hij me met een zachtere stem of ik hem misschien wil vertellen wat er gebeurd is. ‘Nee.’ Ik til mijn hoofd op en kijk voor de eerste keer naar zijn gezicht.

‘Weet je het zeker?’ Hij kijkt me ernstig aan. Zoals je dat met een gewond huisdier zou doen.

‘Ja, dat weet ik zeker.’

Op 3 juli 1986 stapte ik dit appartement voor het eerst binnen. Ik liep de keuken in, ging zitten aan dezelfde tafel waaraan ik nu zit en stak een sigaret op. Stephen stond met zijn colbert over zijn schouder in de deuropening geleund, zag me rook uitblazen terwijl ik zei: ‘Nou, wat was je van plan? Gooi je me de deur uit?’ Hij liep op me af, haalde de sigaret uit mijn mond en gooide de peuk met een geoefend gebaar in de gootsteen. Toen bracht hij zijn mond naar de mijne totdat het zo donker was dat ik niets meer kon zien, maar ik voelde wel hoe onze lippen op precies hetzelfde moment uiteengingen. In de dagen daarna liet ik doorlopend mijn tong langs de binnenkant van mijn vochtige mond glijden in een poging te ontdekken waarom ik van zijn kussen toch zo graag wilde klaarkomen.

‘Ga je verhuizen?’

‘Ja, dat klopt’, zegt Stephen en hij kijkt achter zich naar de gang alsof hij wil controleren of de dozen er nog staan.

‘Een betere plek?’

‘New York. Ik ga het kantoor daar runnen.’

‘Dat verbaast me niets. Na wat je me van de week geflikt hebt, kun je alles aan.’

‘Je bent boos.’ Hij knikt bedroefd, alsof hij wil zeggen dat hij dat wel had verwacht.

haaa’, hoor ik mezelf lachen. Alleen Stephen kan een angel uit een situatie als deze halen met een understatement dat de spijker zo precies op de kop slaat en de kloof die tussen hem en mij gaapt zo helder definieert. ‘Ik heb maar een vraag voor je.’

Ieder ander zou op zijn hoede zijn voor mijn razernij maar Stephen weet precies waar mijn grenzen liggen en voelt zich totaal niet bedreigd. Ik ben volstrekt ongevaarlijk. Zijn inschatting is als altijd correct, want het is alsof al mijn woede vervangen is door verdriet, een diepe, bonzende, rauwe wond die ik het liefst voor mezelf zou houden.

‘Brand maar los.’ Hij leunt met gevouwen armen tegen de deurlijst. Wriemelt met zijn blote tenen. Ik kijk hem recht in het gezicht en doe dat misschien voor de allereerste keer met een heldere kop. Stephen is er klaar voor en op alles voorbereid, maar antwoorden doen er opeens niet meer toe. Ik zie nu in dat het altijd om de vraag ging. In liefde en in oorlog is alles toegestaan en Stephen is precies de man die ik ken.

‘“Mijn voeten zijn in Moorgate, en mijn hart onder mijn voeten.”’ Ik bied hem zijn favoriete Eliotcitaat en hij glimlacht. Dat zal me leren om beter te luisteren.

‘En je vraag?’

Ik wuif het weg en hij knikt.

‘Maar gefeliciteerd. New York is een grote stap. Zelfs voor jou.’

‘Dank je. Ik verheug me op een nieuwe uitdaging’, en met een professionele glimlach draait hij zich om en verdwijnt de gang in naar de zacht mompelende televisie.

De ijszak bonst en prikt. Ik heb behoefte aan een sigaret. Maar ik heb het al bont genoeg gemaakt door hier onaangekondigd aan te komen. Ik loop naar de balkondeuren, waar ik vaak blootsvoets, zelfs in de winter, mijn glas stond te drinken om de klontjes te laten tollen totdat ze smolten en uitkeek over de straat en de daken van de auto’s die langs Beaufort Street in noordelijke en zuidelijke richting reden. Overdag kun je vanaf dit punt net een klein bruin stukje rivier zien. Ik telde hier altijd de voorbijrijdende auto’s. Het gemiddelde aantal per minuut tussen 1 en 2 uur ’s nachts in een weekend is 54. Tussen 2 en 3 zakt dat naar 17 en daarvan bestaat grofweg een derde uit taxi’s. De gemiddelde snelheid tijdens het spitsuur in het centrum bedraagt 16 kilometer per uur. Ongeveer 1 op de 4 auto’s is van Duitse makelij, maar dat is uiteraard sterk zonegebonden, dus je kunt dat percentage niet extrapoleren en denken dat dat betrouwbare landelijke cijfers oplevert.

De nacht sluit me in als een envelop, ik voel hoe de kou als een geest uit de rivier oprijst en als een golf aan mijn voeten likt. Doe de deur dicht, het is ijskoud, zei Stephen altijd, en dan sloot ik inderdaad de deur achter me, maar ik was er nog niet aan toe om naar binnen te gaan, nog niet, ik had ruimte nodig om te ademen. De holle val van de nacht, de overgangsuren voor het slapen of niet-slapen, voordat de plotselinge helderheid me overvalt om twee uur ’s nachts, het moment dat ik altijd dacht mijn beste werk te kunnen doen, en ach was er op dat uur van de dag maar iets wat gedaan moest worden. Ja, de nachtelijke handel, maar alle Aziatische openingen waren daar en niet hier.

En dat is natuurlijk precies wat ik toen al had moeten doen, wat goed voor me zou zijn geweest: een ander land opzoeken. Er zijn slechtere plekken dan Hongkong. Ik had Rex tijdelijk goed kunnen onderbrengen, had Stephen kunnen zeggen dat hij op me moest wachten, dat hij geduld moest hebben. Ik had kunnen doen alsof dat niet absurd was, alsof ik niet wist hoe onmogelijk het is om op die afstand een relatie te onderhouden. Wat het eerlijk gezegd ook al is als je vlak bij elkaar bent. Ik hoor op een afstand het geklik van hoge hakken en kijk over de linkerkant van het balkon naar beneden, waar een eenzaam meisje onzeker over het trottoir loopt in de richting van Kings Road. Een zwarte of marineblauwe jas, een witte sjaal, geen handschoenen, een glanzende leren tas die telkens van haar schouder glijdt. Ik roep zo’n beetje hoi om haar aan te moedigen of nieuwe energie te geven, maar ze hoort me niet. Als haar op Beaufort Street iets overkomt, ben ik in elk geval een getuige.

Rex beweegt in zijn slaap, laat dat karakteristieke gejank horen. Misschien droomt hij dat we nog in West Hampstead zijn of misschien is hij Taartman inmiddels helemaal vergeten, droomt hij gewoon van de konijnenjacht in een veld waarvan het gras niet naar uitlaatgassen ruikt.

Mijn arm doet pijn. De ijszak lekt koude straaltjes water. Ik leun over de reling en zie het meisje om de hoek verdwijnen.

Aan de andere kant van de gang hoor ik de televisie en Stephens stilte. Ik ruik de koude koffie die voor me staat. Ik kijk naar de tafel en zie een blauwzilveren plastic pen. Ik pak het ding tussen wijsvinger en duim en lees:

Hotel Danieli Venezia Tel: 00 41 522 6480.

Hij is dus teruggegaan. Met een ander, en naar het hotel dat hij eigenlijk wilde. En ik herinner me de schok die ik voelde toen ik mijn hak op 20 juli 1990 heftig op de trappen van het Cipriani zette en hoe de mond van de portier openviel en hoe die vent naar de versplinterde ingewanden van een balpen keek die ik in het steen had gestampt. Het enige voorwerp dat ik vinden kon dat van Stephen was geweest en dat ik kon breken.

Rex blaft zo hard dat ik een sprongetje maak. Hij holt de gang in. Ik hoor een over het slot krassende sleutel en dan wordt de deur dichtgeslagen. Ik draai me om in mijn stoel en zie haar naar Rex staren, die rechtsomkeert maakt en weer bij me komt zitten.

‘Je hebt sleutels.’ Ik staar met een stomme blik naar de bos in Zanna’s hand. Ze opent haar mond, staart ook naar de sleutels en doet ze in haar jaszak alsof de aanblik al een affront is. Stephen heeft zich door de gang gehaast en staat net buiten mijn blikveld, het derde punt van deze driehoek.

‘Het is niet wat je denkt’, zegt ze. Stephen komt erbij en ze staan schouder aan schouder en ik heb het gevoel dat ik krimp. Zanna’s mond neemt monsterlijke proporties aan. Stephen valt ten prooi aan een sprakeloosheid die ik nog nooit bij hem heb gezien. Ik strompel naar achteren en zoek koortsachtig door onze gedeelde herinneringen, op zoek naar het moment dat ik het had moeten weten, het punt dat het begonnen moet zijn. Maar de tafereeltjes vernietigen zichzelf sneller dan ik ze kan oproepen. Het is alsof alle losse fragmenten nooit een geheel hebben gevormd.

‘Echt waar, Geri’, zegt ze met enige overtuiging. ‘Er is niets … gebeurd totdat het over was.’

Ik wil weg uit de keuken en probeer tussen die twee door spitsroeden te lopen als ik vanuit de woonkamer een harde explosie hoor. ‘het begint’, roept Stephen en hij rent terug door de gang en we volgen de lokroep van de televisie en zien een donkere avondhemel die wordt opgelicht door groene flitsen van luchtafweergeschut en we horen de presentator zeggen John Holliday staat klaar in Bagdad om ons te vertellen dat het luchtbombardement van Bagdad zojuist is begonnen.

Buiten beeld knalt er iets en John zegt: we kunnen de grond onder het hotel voelen trillen. De aanval is nog steeds bezig. Het is moeilijk te zeggen, Bernard, maar de doelen hier in de buurt lijken overheidsgebouwen te zijn. Kijk daar eens in de verte. Dat zijn rozerode explosies die een kilometer of vijftien buiten de stad de lucht verlichten.

De camera gaat pannend op zoek naar de geallieerde bommenwerpers en Bernards stem valt in met: ik vraag me iets af, John, want we kunnen de vliegtuigen amper horen. Het gaat toch om b52-toestellen die op een hoogte van zo’n zeventien kilometer vliegen?

Bernard tikt tegen zijn rechteroor. Sorry dat ik je moet onderbreken, John, maar we horen net uit Tel Aviv dat de Israëlische bevolking de instructie heeft gekregen hun dozen te openen, dat zijn de dozen waarin de gasmaskers zitten en de injectiespuiten met tegengiffen tegen zenuwgassen en een poeder om besmetting tegen chemische wapens tegen te …

Bernard wordt onderbroken door het opgewonden gekraak van Johns stem. Het is alsof er daar uit het westen wel honderd vuurvliegjes aankomen, de explosie die we hier een paar minuten geleden voelden leek op wat je voelt als er op Cape Canaveral een raket wordt gelanceerd, een enorme golf hete lucht kwam door het raam naar binnen.

Stephen zapt en we komen uit op een stilstaand beeld van een betonnen gebouw. Via een telefoon is een verslaggever te horen vanuit Saoedi-Arabië. Het Al-Batinhotel ligt op een steenworp afstand van de grens met Koeweit, dus de chaos is hier compleet, Trevor. Een Saoedische ingenieur holde hier net de gang door en hij roept oorlog oorlog oorlog.

Stephen schakelt naar de bbc en we zien Bush in het Oval Office. Over het raam achter hem is een vlag gedrapeerd, op zijn bureau staat een kleiner exemplaar. De wereld kon niet langer wachten. We zullen niet falen.

Hij drukt ongeduldig op de knopjes. Daar is Bernard weer. Hij knikt energiek naar een militaire kerel die in een videoscherm gevangenzit met tweeënhalve rij medailles op zijn borst geprikt. Vergist u zich niet, we zetten zwaar materieel in, zoals f-16 Fighting Falcons, f-4g Wild Weasels, a-10 Thunderbolts, waarschijnlijk ook nog wat f-15 Eagles en uiteraard de bekende f-117 Stealth-bommenwerpers. En dan heb ik het nog niet eens gehad over de b52’s die elk twaalf kruisvluchtwapens en acht korteafstandsraketten aan boord hebben.

Zanna pakt de afstandbediening uit Stephens hand en zet het geluid uit. Ze zet een stap in mijn richting, strekt haar hand naar me uit en heroverweegt wat ze zal doen. Ze strijkt haar vingers langs haar kameelbruine mouw. Het is de perfecte jas voor een crisis.

‘Je moet weten dat ik … dat wij …’ ze kijkt naar Stephen en probeert hem er met een frons bij te betrekken, ‘… je nooit misleid hebben.’

‘Nee’, knikt hij met een blik op het scherm. ‘Absoluut niet.’

‘Dat er niets gebeurd is terwijl …’

‘Nooit’, voegt hij eraan toe.

Er zit een vuurbal in mijn keel en ik houd mijn adem in voor de uitbarsting, maar er komt een klein gorgelend geluid uit mijn keel. Ik blijf maar krimpen. Ik ben piepklein tussen de twee reuzen in deze kamer. Plotseling komt de vloer op me af en ik steek blindelings een arm uit, de handen van Stephen en Zanna schieten me te hulp om me recht te houden zoals je dat zou doen bij een deinende boot, ze houden me staande terwijl het gedender en gedaver van de complete vernietiging van Bagdad de lucht vult. En dan word ik door ze gestut en ze zorgen dat ik overeind blijf. Ik ben een peuter die zijn eerste stapjes zet. Ik heb het gevoel dat dit is hoe het altijd is geweest, dat ik altijd onder iemands bescherming heb gestaan. Maar nu is de tijd gekomen dat ik een gedeelte van mijn eigen gewicht ga dragen. Ik heb veel te lang ingestemd met mijn gevangenschap. Ik heb altijd mijn adem ingehouden, maar nu zou het logisch zijn als de bezettingsmacht van mijn hart zich volledig terugtrekt.

‘We hebben nooit gelogen.’ Zanna kijkt nadrukkelijk naar Stephen die gekwetst kijkt, alsof het idee dat er bedrog en misleiding in het spel is geweest zo bespottelijk is dat we het er niet eens over hoeven te hebben.

‘Er is niet gelogen’, bevestigt hij nog maar eens, formeel, als een vanwege zijn expertise opgeroepen getuige.

Ik trek aan haar mouw. ‘Herhaal wat ik zeg, Zanna’, zeg ik. Ze staart me aan met een blik van uitvergrote schrik. Haar gezicht is maanbleek. Het licht van de televisie werpt een flikkerend schijnsel over de in schaduwen gehulde kamer. Ik hoor het geraas van de vloedgolf als de dam tussen ons openbarst en al onze jaren worden weggespoeld en we in een ongemakkelijke stilte vallen, een onwennig gevoel dat zich uitstrekt en de ruimte tussen ons uiteindelijk helemaal opvult. We hebben het breekpunt in onze vriendschap bereikt en alles is in gereedheid gebracht voor een bittere afsluiting, de definitieve breuk. Zanna’s stem sijpelt al weg in de verre toekomst.

‘Herhaal wat ik zeg.’ Ik pers er een glimlach uit. Ze laat mijn arm los en werpt Stephen een snelle blik toe. Ook zijn hand valt weg.

Ik val niet. Het beeld vervaagt naar een scherp contrast waarin alles door het witte licht van mijn pijn wordt uitgebleekt. Dit is totaal niet wat ik verwacht had. En ik ben weer de laatkomer.

Stephen neemt de rinkelende telefoon op, blaft: ‘Ja, weet ik’, en hij zet de oorlogsshow uit.

‘Ik moet naar kantoor’, laat hij weten.

‘Ik ook’, zegt Zanna.

Rex staat al met zijn neus tegen de voordeur. Stephen buigt voorover om hem te aaien maar Rex wil er niets van weten. Hij wendt zijn hoofd met een majesteitelijke blik af en wandelt zonder dat iemand hem dat gevraagd heeft de deur uit, gaat ons voor de trap af.

‘Staat je auto hier?’ Stephen neemt de traptreden licht hollend.

‘Nee.’

‘We … jij … zou Geri eerst even naar huis kunnen brengen’, suggereert Zanna. Ze slaat in de open deur, aan de passagierszijde van de auto’s, haar lange jas om zich heen. Haar gezicht ziet er in het straatlicht bleek uit. Stephen twijfelt en rinkelt met zijn sleutels en ik weet dat hij een logistieke afweging maakt. Ik woon ten westen van hier, het kantoor ligt in oostelijke richting. ‘Ik kan je ook bij kantoor afzetten.’

‘Ik neem een taxi naar huis’, zeg ik en als ik wegloop voel ik hun ogen als bloedzuigers op mijn rug. Rex wrijft zijn snuit over mijn hand alsof hij me wil aanmoedigen. Mijn waardigheid staat op het spel en ik leer mijn lesje snel. Bijna onmiddellijk zie ik het naderende gele licht van een taxi die als een engel neerstrijkt om me uit mijn lijden te verlossen. De chauffeur kijkt naar Rex, die op de stoep een imitatie van een modelhond ten beste geeft, en hij zegt oké en we stappen achterin. Rex jankt niet en probeert niet bij me op schoot te klimmen maar gaat ingetogen bij mijn voeten liggen. Hij lijkt er klaar voor te zijn om te doen wat de situatie van hem vergt, de stap te zetten. Hij is klaar voor de zware dingen die in het verschiet liggen. De grotehondendingen.

Door mijn raampje zie ik dat Stephen me bij het uitparkeren met de hand groet, een nietszeggend gebaar dat duidelijk maakt dat er niets onuitgesproken is, dat er geen rafelrandjes of twijfels zijn en dat onze hele geschiedenis is uitgewist. Stephen is bevrijd van de loopgravenoorlog van onze relatie, heeft het allemaal achter zich gelaten en begeeft zich nu in de duizelingwekkende omhelzing van nieuwe vijandelijkheden met een gegarandeerde hoofdprijs. Ik zie zijn achterlichten wegrijden door de motregen en weet dat ik hem nooit meer zal zien.

 

00.46

En dan herinner ik me de sleutels.

Ik scharrel in de zachte schelp van mijn tas, op zoek naar het gekartelde metaal. Dan dump ik de inhoud van de tas om te bewijzen wat ik al weet: mijn sleutels zijn niet hier. Ze zitten in de zak van de jas die ik in Taartmans hol heb laten liggen, tenzij hij de jas inmiddels heeft verbrand om alle sporen van mijn afwezigheid te wissen. Er ligt een extra setje bij Zanna thuis en een op het werk, in mijn bureaulade. Ik vervloek mijn tas en vervloek Stephen omdat dit allemaal op de een of andere manier zijn schuld is. Ik ben veel te moe voor dit gedoe, heen en weer over King’s Road na een eeuwigheid in gevangenschap, en dat op dit uur, terwijl nota bene de oorlog is uitgebroken. Dit is niet het moment voor een mens om zich te gaan afvragen wat ze in vredesnaam met haar leven doet.

‘Oké, we moeten naar de City’, zeg ik tegen de chauffeur en hij haalt zijn schouders op alsof deze wijziging van de plannen een onbetekenend detail is als je het afzet tegen wat er elders in de wereld gaande is. De radio blijft maar commentaar leveren op het schaars voorradige oorlogsnieuws en ik heb het koud, koud in mijn hart en mijn botten en ik zie in het raampje niets weerspiegeld behalve mijn eigen situatie. Rex ligt met zijn hoofd op mijn schoen te geeuwen. Ik draai het binnenlichtje uit als we langs Embankment rijden en ik zie dat het inderdaad zo is dat water onder maanlicht een zilveren schijnsel verspreidt en dat je rode auto’s in het donker slecht kunt zien. Over een paar uur komt deze uitgestorven zone weer tot leven en vullen de metro’s zich om het lege vacuüm van lege perrons te vullen en zal de stad in de ban zijn van de alarmsignalen van de oorlog.

De beveiligingsman kijkt televisie met zijn voeten op zijn bureau en zijn rug naar de balie. Hij schuift me het dossier toe zonder zijn ogen van het scherm te halen. ‘Hé’, roept hij als hij Rex op de camerabeelden ziet. ‘Ik kan mijn huis niet in’, leg ik uit. ‘Het is een noodgeval.’ Hij gebaart me door te lopen. Oorlog breekt alle wetten.

De verlaten vloer is een Pompeii van stoelen, die door hun eigenaren allemaal in een merkwaardig persoonlijke positie zijn achtergelaten. Goedkope pennen op geopende rapporten, platgedrukte colablikjes, overvolle asbakken en boven alles uit het hete gezoem van onbemande hardware, een verlaten ruimteschip dat behoefte heeft aan leiderschap. We schakelen de apparaten die ons in leven houden niet uit als we ’s avonds vertrekken, uit angst dat ze het misschien ’s ochtends niet meer zullen doen.

Mijn bureau is een klaagmuur van Post-its op mijn telefoonplank. Ik trek de la open en ja, daar liggen mijn sleutels. Rex rommelt in een prullenbak, vist een leeg pak yoghurt op en dribbelt weg op zoek naar voedsel. Ik ga zitten en schrijf mijn naam op een leeg notitieblok, en dan nog eens en nog eens, totdat de hele pagina vol is. Ik scheur het blaadje in kleine stukjes en laat de snippers naar de grond dwarrelen.

Ik sta op en wandel naar de rij hoog hangende televisies, zet het geluid harder op cnn waar Larry Register te zien is, die live in Jeruzalem een gasmasker draagt en heikele momenten doormaakt. Hij is in afwachting van raketten die misschien wel voorzien zijn van chemische middelen. De presentator, die veilig in de studio in Atlanta zit, vraagt Larry of het niet verstandiger zou zijn als het gebouw werd geëvacueerd. Maar Larry luistert niet. Hij heeft het te druk met het openen van ramen en het bellen met collega’s in Tel Aviv om te vragen of ze al scuds hebben gezien en het manoeuvreren met microfoons om te horen wat er buiten in de nacht gebeurt.

Ik hoor een klik achter me en als ik kijk zie ik dat er op het bord een groen verkooplijntje blinkt. Ik neem op en hoor het bekende langeafstandskraakje.

‘Geraldine.’

‘Felix.’

‘De verloren dochter is weergekeerd.’

‘Hoe wist je dat ik hier zo laat zou zijn?’

‘Het is oorlog, mijn liefje. En er zijn niet veel plaatsen waar je je nog kunt verbergen.’

‘Ik was me niet aan het verbergen, Felix. Ik werd tegen mijn wil vastgehouden.’

Hij zucht, maakt een zacht geluid met zijn lippen. ‘Je zelfbeschermingsinstinct heeft je in de steek gelaten. Je zwalkt al een poosje als een verdwaald poesje rond en neemt onnodige risico’s.’

‘Ik ben gevlucht. Ik wist weg te komen.’

‘Je hebt bescherming nodig. Anders overleef je het niet in de jungle.’

Rex waggelt naar me toe en laat een lege sandwichverpakking bij mijn voeten vallen. Ik buig voorover om hem op zijn kop te krabben en gerust te stellen, maar het zou kunnen dat hij de avonturen van eerder op de avond al vergeten is.

‘Felix, wist je dat Stephen me zou verraden?’

‘Het was je eigen goedgelovige hart dat je verraden heeft, Geraldine. Je postcoïtale loslippigheid. Je bent het slachtoffer geworden van je eigen gebrek aan discretie. Dacht je werkelijk dat Stephen Graves anders was dan alle anderen?’

‘Je had me kunnen waarschuwen toen ik bij je was.’

‘Er had een belletje bij je moeten gaan rinkelen toen ik vertelde dat hij me had bezocht. Maar blijkbaar had hij een negatief effect op je concentratievermogen. Je was niet bij de les. Je bent al een tijdje niet bij de les, Geraldine. Als je goed geluisterd had, had je geweten dat Stephen een witte ridder had gevonden. De hint zat in ons gesprek.’

‘Heb je me erin geluisd?’

Felix maakt een geluid dat op lachen lijkt. ‘Liefje, jij luist jezelf er constant in. Er is altijd iemand die jou gebruikt.’

Een stortvloed aan oorlogskoppen overspoelt het scherm. Larry wendt zich tot een collega en ze hebben hun hoofden zo dicht bij elkaar dat het lijkt alsof de snuiten van hun maskers elkaar zoenen.

‘Ik heb Stephen vanavond gezien. Ik ben naar zijn flat geweest.’

‘Wat dramatisch van je. Werd het heel onprettig?’

‘Hij heeft een ander. Ze is … was mijn beste vriendin.’

‘Arme Geraldine, je wordt aan alle kanten verraden en bedrogen. Je moet je mannetje staan om in deze beestenwereld te overleven. Wat een ranzig slot van de voorstelling. En ik moet zeggen: matig werk van Kapoor.’

Tik-tik gaat de dollar, die de beschietingen kranig doorstaat. Felix’ adem sist in mijn oor. Larry schudt zijn gemaskerde hoofd nu klaaglijk heen en weer, als een sm-aspirant die te laat van gedachte is veranderd.

‘Vertel eens, Felix, wat heb je uiteindelijk gedaan?’

‘British Electronics is een veel betere partij dan Texas Pistons. Tegen een binnenlandse koper zal Defensie zich niet verzetten.’

‘En Otto’s laatste wens?’

‘Ach, Geraldine. De ethica van het investeren. Dat is een aspect waar je nog hard op moet studeren.’

Ik steek een sigaret op, schop mijn schoenen uit en begraaf mijn voeten op zoek naar warmte in het dons van Rex.

‘Goethe zei ooit dat het lezen van Kant is alsof je een helderverlichte kamer binnenstapt.’ Zijn stem klinkt ver weg, alsof hij de telefoon een eind van zijn mond houdt. ‘Had ik je al eens verteld dat ik Duits heb geleerd met als enige reden dat ik Kant wilde lezen zonder dat er een vertaling tussen zat? Maar hij bleek teleurstellend zwaarwichtig te zijn, en hij herhaalt zichzelf steeds. Een vermoeiende overdaad aan woorden. Heel Pruisisch.’

Ik hoor zijn vingers op de Reutersknoppen tikken, als een geheime code.

‘Ik heb een zakelijk voorstel voor je, mijn liefje.’

‘Te laat. Ik vermoed dat de Grabbelaar me al bij verstek heeft ontslagen.’

‘Integendeel, de situatie is ingrijpend veranderd. Ik heb niet lang geleden met je baas gesproken.’

‘Je hebt hem gesproken?’

‘Ik wilde dat hij goed zou begrijpen dat ik geen zaken meer met Steiner’s zou doen als jij het bedrijf verliet. Het verlies van mijn orders zou uiteraard een onwelkome toevoeging zijn aan de lange lijst problemen die de afgelopen dagen zijn reputatie hebben beschadigd. Zeker als jij dan opeens zou opduiken bij een door mij uitverkoren concurrent.’

‘Wat zei hij?’

‘Onder de omstandigheden was hij heel enthousiast.’

‘Dat zal best.’

‘Er is een voorwaarde.’

‘O ja?’

‘Dat je onmiddellijk verhuist. Ik heb hem gezegd dat je hier binnen vierentwintig uur moet zijn.’

Mijn Reuters siddert en knippert. ‘Waarom doe je dit, Felix?’

Hij zwijgt even, een laag trillend gezoem als van een stemvork ergens ver weg. ‘Omdat ik wil zien wat jij besluit te doen. Omdat ik gemerkt heb dat ik de uitkomst niet kan inschatten. Dit is een probleem dat me interesseert en amuseert.’

‘Dus je wilt me dwingen.’

‘Het is de hoogste tijd dat je volwassen wordt en de leiding neemt over je eigen leven, Geraldine. Dat je je niet langer als een kind gedraagt. Dat je knopen doorhakt, keuzes maakt. Dat je alleen jezelf nog gehoorzaamt.’

‘Waarom ik?’

‘Zie me als je schutspatroon. Je zult nooit iemand vinden die je talenten meer bewondert dan ik. Maar ik houd je alleen in leven zolang je me intrigeert. Saaie types zijn er genoeg in dit wereldje. Ik wil je hier in Hongkong hebben, waar het allemaal gebeurt. Het is tijd dat we allemaal te zien krijgen waartoe je in staat bent.’

Felix ademt krachtig uit in mijn oor. Ik staar naar Larry’s gemaskerde gezicht. De camera beweegt zich schokkerig naar een arm die een microfoon het raam uit en de duisternis in moffelt. Er weerklinkt een gedempte schreeuw en dan het langgerekte crescendo van een luchtalarmsirene.

‘Wat wil je nou eigenlijk, Felix?’

‘Wat verlangde Russell ook weer? Herinner je je die tekst nog?’

‘“Ik verlang ernaar de harten van mensen te kennen. Ik wil weten waarom de sterren stralen. En ik heb geprobeerd de Pythagoreaanse macht te begrijpen die getallen in staat stelt te regeren over de chaos.”’

‘Ik ben op zoek naar iets wat me afleidt van de monotonie van het almaar vermorzelen van mijn concurrentie. Ik ben nog niet klaar met jou. We zijn nog maar net begonnen.’

De presentator noopt Larry en de jongens toch vooral voorzichtig te zijn. Hij heeft een beroepsmatige brok in zijn keel als hij ons, de kijkers, eraan herinnert dat we live getuige zijn van roekeloze heldenmoed.

‘Hoe zit het eigenlijk met wat ik wil?’

‘Ik ben er helemaal niet zeker van dat jij dat het beste kunt beoordelen, Geraldine. Ik ben bovendien niet geïnteresseerd in je groezelige levensverhaal. Het gaat mij uitsluitend om de plotontwikkeling.’

‘Hoe het verhaal afloopt.’

‘Als je het zo wilt noemen.’

‘En als ik weiger?’

‘Je moet kiezen tussen een plotselinge dood en een glorieuze wederopstanding.’

Op het scherm heft iemand zijn arm om een bureaulamp uit te draaien en opeens is het donker in Jeruzalem. De presentator legt in voice-over uit dat Larry vermoedt dat ze als ratten in de val zitten en daarom de lichten heeft gedoofd of zelfs kapotgeslagen.

‘Denk aan Kant. “Ik zou altijd zo moeten handelen dat ik zou willen dat mijn gedragsregel de universele wet wordt.” Onvrede kan ons bevrijden, het kan ons aansporen in de richting van onze lotsbestemming.’

De presentator zegt tegen Larry dat ze snel weer contact met hem zullen opnemen en het scherm bevriest op het beeld van een eenzame microfoon die uit het raam bungelt. Hij vertelt ons met onverholen teleurstelling dat Larry misschien uit de hotelkamer is vertrokken. Zijn latente overlevingsinstinct heeft zich gemanifesteerd. Larry heeft voor het leven gekozen en een einde gemaakt aan zijn fascinerende flirt met het gevaar. Ik hoor de collectieve zucht van wereldwijde frustratie van een aan slapeloosheid lijdend miljoenenpubliek dat zich genept voelt nu blijkt dat het kantoor niet live in de uitzending zal worden opgeblazen.

‘Mijn aanbod loopt over vierentwintig uur af. Wat we hebben, jij en ik, Geraldine, zou kunnen uitlopen op het samengaan van twee geniale denkers.’

Rex staat op en waggelt naar de dubbele deuren, draait zijn hoofd om en kijkt me aan. ‘Wist je dat Nietzsche het huwelijk ooit omschreef als een grootse conversatie?’

‘“Doe dat wat je waardig zal maken gelukkig te zijn?”’ vraag ik en ik pak mijn sleutels op.

‘Je vertaling doet niet helemaal recht aan zijn woorden.’

‘Ik ga nu, Felix.’

‘Mijn chauffeur staat op het vliegveld op je te wachten.’

 

02.02

Rex staat met gespitste oren voor me naar de rinkelende telefoon te luisteren. Ik aai zijn hoofd maar hij is sinds onze thuiskomst al de hele tijd rusteloos en ik vraag me af of hij die gevoeligheid voor de telefoon van mij heeft. Ik heb een keer gelezen over een meisje met een vogelfobie en haar spaniël nam die angst over; het beest vluchtte jankend voor duiven in het park. De telefoon stopt en het antwoordapparaat klikt aan en maakt in stilte een opname van mijn noodlot. Ik loop de badkamer in en Rex, die alert genoeg is om te voelen dat er veranderingen in de lucht hangen, loopt met me mee.

Ik zit op de bank te wachten tot de Grabbelaar weer belt. Rex springt bij me op schoot als ik opneem.

‘Geri, eindelijk. Ik probeer je al een eeuwigheid te bereiken.’

‘Ik zat nou ja zeg maar vast.’

‘We waren … ongerust. Je was een beetje van de radar verdwenen. Niemand wist …’

‘Je wilde me vinden om me te kunnen ontslaan.’

‘Hé, niet zo snel. Je was ervandoor.’

‘Ik werd gevangengehouden.’

Ik hoor hem flauw inademen, alsof hij iets had willen zeggen maar het inhoudt. ‘Tja, wat kan ik zeggen, Geri. Het was me het weekje wel.’ Hij zucht. ‘Nou, wat een week.’

‘Ik heb een poosje geleden met Felix gesproken.’

‘Mooi, dat is mooi. Dus je bent op de hoogte.’

‘Hij vertelde me dat jullie het over me eens zijn geworden. Dat hij je een aanbod heeft gedaan dat je niet kon afslaan.’

‘Luister … waar het om gaat is, en dat heb ik ook tegen Felix gezegd, dat Hongkong altijd onontkoombaar was, Geri.’

‘Dus je ontslaat me niet?’

‘Zoals ik al tegen Felix heb gezegd. Ik ben ervan overtuigd dat je het daar fantastisch gaat doen. Dit is een prachtige kans voor je en ik sta er helemaal achter dat je de eerste de beste vlucht neemt.’

‘Zodat Steiner’s geen opdrachten misloopt.’

De Grabbelaar zucht lang en diep. ‘Geri, neem het maar van mij aan. Deze ervaring is een les die je nooit meer zult vergeten.’ Hij praat al in de verleden tijd. Zeer binnenkort zal hij zelf worden overgeplaatst, en zijn mentor is hij kwijt. ‘Deze stap komt op precies het juiste moment in je carrière. Je hebt op de valreep enorm geboft.’

‘Mijn grootmoeder zei altijd dat je geluk afdwingt.’

‘Lijkt me een fantastische dame.’

‘Ze is dood.’

‘Aha.’ Hij schraapt zijn keel. ‘Dan zal ik je niet verder storen. Ga maar een paar uur slapen. Julie zorgt dat je ticket klaarligt als je op kantoor komt. En ze regelt verder alles met je appartement en zo. Wat je maar nodig hebt. Stap jij nou maar zo snel mogelijk in dat vliegtuig en ga op zoek naar een leuke condo. Castigliano heeft vast wat tips, hij is dolblij dat je erbij komt, hij zit vol met plannen. Ik zie je over een paar uur.’

Tot zover het gesprek met mijn nieuwe beste vriend.