6 - fill or kill-order
fill or kill-order
dinsdag 15 januari 1991
13:35
hongkong
Ik word wakker en stuit op een muur van luchtvochtigheid. De balkondeuren van mijn hotelkamer staan open zodat de gordijnen lichtjes over mijn bed wapperen. Een band van pijn spant als krimpfolie om mijn voorhoofd terwijl het onafscheidelijke duo Baker en Aziz voor de honderdste keer van links naar rechts over het zwijgende beeldscherm wandelt. Ik zet het geluid aan en de nieuwslezeres van cnn kijkt recht in de camera en zegt:
We hebben contact met John Holliman in Bagdad. John, president Bush heeft nu de steun van het Congres om geweld te gebruiken om een einde te maken aan de bezetting van Koeweit door Irak. Betekent dat dat het een kwestie van tijd is voordat we een militaire actie zullen zien?
John knikt enthousiast en herinnert ons er allemaal aan dat het door de vn aan Saddam gestelde ultimatum om uit Koeweit te vertrekken over achtenveertig uur afloopt. De over het scherm scrollende tekst bevestigt de slotkoersen van gisteren die ik al ken. Ik speel met het papieren deksel van mijn sapglas en vraag me af of het beter zou smaken met een smak wodka.
John zegt iets over Apachehelikopters en ik zap weg naar een plaatselijk station waar de presentator van een spelshow de microfoon heel dicht bij de mond van een jong meisje houdt. Ik zet het geluid uit en loop de badkamer in. Misschien zou ik iets moeten eten. Misschien zou ik dan met meer motivatie het kantoor binnenwandelen of misschien zou het me allemaal geen reet kunnen schelen. Ergens in mijn buik voel ik iets wringen en ik buig me nog net op tijd voorover om wat ranzig slijm uit te kotsen. Ik strompel achteruit, knal tegen de muur en zak omlaag om op de badkamervloer te gaan zitten. Ik probeer mijn pijnlijke keelspieren niet aan te spannen totdat mijn rillingen zijn afgenomen tot een jankend hikje. Ik kan me niets van mijn vlucht herinneren behalve dat ik in het vliegtuig heb gedronken met een man die vanwege een baan bij fox naar Sydney verkaste, een tamelijk verhit gesprek over de oorlog, de observatie dat jarenlang voor je werk reizen ieder verlangen om iets van de wereld te zien de kop in drukt, de verveelde lounges van luchthavens, de kerosinestank in je kleren, de muffe lucht in de cabine, de versteende slijmvliezen, de stank van broodjes uit de magnetron, het geraas op de achtergrond, het feit dat alles overal op de wereld hetzelfde is. Ik kijk op mijn horloge en bereken dat ik 24 minuten geslapen heb, waarmee het gemiddelde afneemt tot 302 minuten per etmaal sinds ik het 180 dagen geleden begon bij te houden. Ik voorspel dat als mijn slaaptijd in dit tempo blijft afnemen ik tegen 1 april constant wakker zal zijn.
Slaap jij nooit? mompelde Stephen als ik om twee uur ’s nachts het bed in glipte en naast hem kwam liggen en bedacht hoe de nacht in mijn kindertijd alles mogelijk leek te maken, dat al mijn verlangens en fantasieën als gekooide dieren werden losgelaten om door mijn kinderkamer te dolen en van me te eisen dat ik wakker bleef. ’s Middags slaapwandelde ik door de blokuren scheikunde als de moleculaire structuren die ik in mijn hoofd allang had opgebouwd op het schoolbord werden genoteerd en zakte ik weg in dagdromen; dat ik een astronaut was die werd voorbereid op een maanvlucht, verpakt in een ruimtepak zo wit als kauwgum met een afbeelding van de nationale driekleur onder sterren en strepen. Mijn haar was voor de missie kortgeknipt en de man van Mission Control sprak me door een radiomicrofoontje toe. Ik ben een volstrekt zelfredzame eenheid in een hermetisch gesloten cabine en de enige vraag die ik zo vlak voor de lancering heb is hoe ik een plasje moet doen, maar ik ben te verlegen om die vraag te stellen, wil niet dat ze gaan denken dat ik me zorgen maak over dergelijke trivialiteiten. Want ik zit hier toch maar in dat prachtige gewichtloze pak en ik zie de voorpagina van de Irish Times al voor me. Mission Control raffelt nog wat details af over het bijhouden van het logboek en de zoek-en-redoperatie in zee. Maar ik sta te popelen om te vertrekken en namens Ierland geschiedenis te schrijven, om een nog onontdekt maanorganisme te vinden. Ik heb op mijn laatste avond op aarde uitgebreid met mijn ouders gesproken, gescheiden door een hek en met minimaal vijf meter tussenruimte want ik wil geen overwinterend virus oplopen en met me meenemen de ruimte in en zo mijn gezondheid, de missie en zelfs het gehele universum in gevaar brengen. Mijn moeder verfrommelt een papieren zakdoekje en zegt hoe goed dat pak me staat en of ik toch maar vooral wil bellen zodra ik aankom. Op de televisie is het net of ik specifiek naar haar zwaai terwijl papa zichtbaar verwikkeld is in zijn nooit ophoudende worsteling om iets betekenisvols te zeggen. Kieran roept dat hij niet kan wachten tot ik weer terugkom en vergeet mijn maansteen niet. Ik wil dolgraag de vingers van mijn broer aanraken door de openingen in het hek, hem met me meenemen, de uren in de capsule met hem delen.
Ik hoor een flauw gerinkel op de gang, alsof er een karretje langsrijdt. Ik loop de slaapkamer weer in en druk op de afstandsbediening van de televisie. Een schelle Kantonese stem en een studiopubliek, dus ik zet cnn weer op. Johns stem echoot tegen de tegeltjes als ik onder de douche stap. De Fransen hebben hun ultieme poging om over een oplossing te onderhandelen opgegeven en iedereen in Bagdad bereidt zich voor op oorlog.
Ik staar naar de kromming van de telefoon bij mijn bed; ik zou mijn belofte aan tante Joan kunnen nakomen en mijn vader bellen, hem nutteloze telefonische bijstand bieden. Ik zie hem voor me, hoe hij over het geruite linoleum de hal inwandelt, maar ik heb het nu niet in me om het verleden op te roepen. Twee dagen na Kerstmis trof ik hem voorovergebogen aan bij mijn huurauto.
Zat dit er al op toen je ’m afhaalde? Hij tikte tegen een krasje op de wielboog.
Daar heb ik niet op gelet. Ik drukte mijn sigaret uit op het doorweekte voetpad. Dat wordt geheid betalen als je het niet kunt bewijzen, Geraldine. Hij schudde zijn hoofd over al die verspilling, al dat over de balk gesmeten geld. Het is maar geld, haalde ik mijn schouders op.
Hij legde een hand op zijn knie en ging rechtop staan. Lieve heer, jij bent er echt een van zo gewonnen zo geronnen.
Ach, hou toch op, Pa. Ik keek omhoog naar de laaghangende grijze massa.
Heb je je moeder gebeld om afscheid te nemen?
Ik schudde mijn hoofd. Bellen? Wat schiet ik ermee op? Ze houdt alleen maar de telefoon vast en zegt niets. Ik draaide me naar hem toe en zag hoe hij zijn gezicht plooide in die blik van gelatenheid over alle nare dingen die het leven op zijn pad had geworpen en de harteloze teleurstelling van het hebben van een dochter die amper compensatie bood voor de verliezen die hij had geleden. En ik voelde eens te meer de behoefte om hem omver te duwen, want wie weet, als hij eens hard met zijn kop op straat viel zou dat hem misschien helpen zich te richten op alles wat nog komt in plaats van alles wat is geweest. Maar niks daarvan, we omarmden elkaar slapjes en toen zonk ik weg in de autostoel, sloeg het portier dicht, deed onhandig met de sleutels en boog mijn hoofd voorover zodat hij de stomme tranen niet kon zien die in mijn ogen opwelden. Ik reed weg en zwaaide zonder te kijken, de weg op, en de half-Duitse herder van de Mullens draafde mee bij de voorwielen. Ik zag hem een poging doen te versnellen totdat hij pardoes stopte omdat hij de buitengrens van zijn universum had bereikt, de hoek bij de openbare weg.
Toen ik om de bocht verdween, stond mijn vader me stokstijf na te staren, zijn door schaduw besprenkelde lichaam gleed weg in mijn achteruitkijkspiegel totdat hij zich omdraaide en naar het huis liep. En ik legde mijn jaarlijkse gelofte af: dit is de laatste keer dat ik met Kerstmis naar huis ga. De laatste keer dat ik in die volgepropte vertrekhal van Heathrow ga staan met alle andere vertrokken kinderen van ons groene eiland: dierenartsen in Canada, artsen in Ethiopië, barmannen in Boston, verpleegsters in New York, mislukkelingen in Thailand, bankiers in Londen, allemaal op weg naar de transithal die Ierland heet, naar alles waarvoor we op de vlucht geslagen waren.
Zelfs als ik de kraan helemaal opendraai, heeft de waterstraal geen impact dus ik doe mijn hoofd achterover en bedenk dat ik met Rex in het park wandel terwijl er een hevige regenbui over mijn gezicht spoelt. In de deels volgestoomde spiegel zie ik, gewikkeld in een dikke witte handdoek, mijn eigen sterfelijkheid. ‘Een simpel antwoord op een simpele vraag, Geri’, zeg ik tegen mijn weerspiegeling. ‘Meer niet.’ Ik wacht op de bekende en geruststellende golf van professionalisme, maar het water stort van me af en vormt een plasje bij mijn voeten. Ik moet me van de ballast ontdoen, me met een vliegende start aan deze malaise ontworstelen en de echte wereld betreden, want er moeten zaken gedaan worden.
Ik heb een borrel nodig. Ik heb nog iets nodig, maar ik ben de Diazepam vergeten.
Een gil op topfrequentie bereikt zijn crescendo in mijn oor als een schel aanhoudende, maar niet al te nabije wekker die naar een niet-specifiek dreigement aftelt. Ik graai naar de uitknop. Misschien heb ik tinnitus. Misschien is dat verkrampte gevoel in mijn borst een soort astma, een variant die je als volwassene oploopt; misschien valt mijn lichaam in stukken uit elkaar. Als ik mijn tandenborstel probeer te pakken, wankel ik op mijn benen alsof mijn evenwichtsgevoel me ook al in de steek laat. Vooruit, Geri, het is een doodgewone dag. Ooit, in mijn prehistorie, was er een niet onprettig staccato van afwisseling. Toen bestond nog de mogelijkheid dat een dag niet van begin tot eind volgens plan zou verlopen. Maar nu heb ik een neusje voor menselijke doelwitten met een definieerbaar bereik aan manipuleerbare behoeften. Ik ken mijn verkooppraatje zo goed dat ik zelfs als ik op de automatische piloot overschakel nog klink als het zonnetje in huis. Voor wat hoort wat, dat is de onderbouwing van mijn bestaan. En laten we eerlijk zijn: dat geld is niet echt van iemand. Ik ben een hittezoekende raket, ik spoor de miljoenen op die hun weg naar huis, naar Steiner’s, moeten vinden en leg mijnen voor de tweederangs concurrentie. Ik vertegenwoordig een lange rij eersteklas firma’s. Alleen het beste is goed genoeg voor ons. Voor wat hoort wat.
Een simpel antwoord op een simpele vraag. Deze bijzondere missie zou een eitje moeten zijn. Ik kan dit met mijn ogen dicht. Maar ik ben moe en zie de dingen niet helder. Dat verklaart waarom ik zo bibberig en broos ben. Dat wapengekletter in het Midden-Oosten is niets dan witte ruis. Ik probeer te visualiseren hoe het zal gaan. Ik loop achter Felix aan zijn boardroom in, waar hij een kopje groene thee voor me zal bestellen. Hij zal zeggen dat hij het jammer vindt dat mijn trip te kort is voor een bezoek aan een pas ontdekt restaurant waar hij me kan zien worstelen met plaatselijke delicatessen waarvan hij weet dat ik ze verafschuw. Hij vraagt me wat ik in het vliegtuig heb gelezen en ik zeg Meditaties, van Descartes, en dan glimlacht hij flauw en zegt: ach natuurlijk, de demon van het bedrog. Als hij me vraagt om mijn mening over de ondergang van het cartesianisme, geef ik een antwoord van vier zinnen die de spijker op de kop slaan.
En dan zal ik hem zeggen wat ik kom doen. Ik zie voor me hoe ik een uur later vertrek. Missie volbracht. Een glimlach van zelfvertrouwen op mijn gezicht, want de simpele vraag is beantwoord. Dan bel ik de Grabbelaar, laat een spannende stilte vallen en vertel hem dat ik heb wat hij zo graag wil hebben.
Bij het aankleden is er een verward moment waarin ik me afvraag of mijn kleren aan een ander toebehoren: de linnen rok hangt lusteloos rond mijn heupen, de zachtlila blouse benadrukt een in mijn huid ingebed blauw en de slingback glijdt van mijn rechterenkel als ik de deur achter me dichttrek en wegzak in het diepe tapijt, een poel van blauw en roestkleur. De liftdeuren tinkelen open en daar staan twee mannen in pak die hun gesprek even onderbreken om te laten zien dat ze zich bewust zijn van de kameraadschap in ballingschap tussen witte aktetassen zo ver van huis op dit kantelmoment in de geschiedenis. Misschien zijn we kruisridders, misschien was er gewoon niemand die ons smeekte te blijven.
Ik sta op het trapje van hotel Mandarin te wennen aan de vochtigheid en de zoete geur van haven en verrotting, besluit bij nader inzien geen taxi te nemen en sla links af in de richting van kantoor. Ik ben nu al doodop. Dat viel te verwachten, al geloof ik niet in jetlag. In een zijsteegje, onder wat spetters schaduw van een wegrottend gestreept zonnescherm, zit een man bewegingloos onder een smerige cape terwijl de schaar van de kapper met furieuze bewegingen over het vlakke plateau van zijn schedel raast. Een minuscuul oud vrouwtje op slippers spuugt luidruchtig op de grond naast de kapper en zijn klant en ruist, gekleed in een plastic zak, voorbij. Boven hun hoofden zitten de muren van de steeg vol aircokasten die op gigantische vogelhuisjes lijken en een bijdrage leveren aan de stank die het hier toch al zo moeilijk maakt om te ademen. Een eindje verderop leidt de neon chaos van steile, beschaduwde winkelstraten naar een plotseling uitzicht op de enorme Peak die het stadsbeeld domineert.
Ik loop langzaam om het zweet beneden crisisniveau te houden. Sla af en klim naar de overdekte voetgangersbrug die Connaught Road kruist. Een licht briesje plakt haar in mijn lippenstift. Ik ben net weer in de buitenlucht als de zon tevoorschijn komt en het gelakte bruin van het graniet van Exchange Square One beschijnt. De veertig verdiepingen zijn rondom voorzien van stroken bladtin en glas die de ramen, patrijspoorten bijna, van het gebouw aan de overkant weerspiegelen, dat als een gigantisch stuk meccano precies in de belendende ruimte past. En ik zou zweren dat de ruimte tussen de kantoorblokken elke keer dat ik hier kom kleiner wordt, precies zoals het eiland steeds dichter bij zijn toekomstige ouder China komt te liggen.
Het is een en al bedrijvigheid in het pas opgezette kantoor van Steiner’s, een kleine op winst gerichte immigrantengemeenschap. Twee Forexgasten kibbelen telefonisch over prijzen. De loopjongens, speelgoedsoldaatjes met maagdelijke overhemden en dito kapsels, hebben hun posities ingenomen. Ik zak in een lege stoel en ze kijken heel even op van hun magnetische schermen om me een seconde lang aan te grijnzen met hun orthodontie. Tegenover die gasten zitten is als kijken naar een natuurprogramma over zoogdieren waarvan je niet wist dat ze bestonden. Mijn geleende bureautje op de kleine handelsvloer heeft een miniatuur schakelbord maar geen Reuters dus ik slenter naar het kleine keukentje en zet koffie. Ik zie de haven met daarachter het Ocean Centre en de New Territories.
Ik vraag me af hoe het met Taartman en Rex gaat en of hij aan het eten moet wennen en of Al er wel aan zal denken om Twin Peaks voor me op te nemen.
‘Sorry, maak ik je wakker?’
‘Nee hoor.’ Taartman onderdrukt een geeuw.
‘Lig je nog in bed?’ Een rommelend geluid, want hij verplaatst de telefoon van de ene ruimte naar de andere.
‘Nee. Ik moet gisteravond weggedut zijn.’ Ik zie voor me hoe hij onderuitgezakt voor de tv hangt onder een zee van snoeppapiertjes.
‘Ik zat namelijk net aan Rex te denken.’
‘Het gaat goed met hem. Hij ligt hier naast me.’
‘Ik vroeg me af of hij goed eet.’
‘Hij eet alles op. En ik heb hem een traktatie gegeven.’
‘O ja?’
‘Een lekker extraatje.’
‘Wat dan?’
‘Een KitKat.’
‘Je hebt hem een KitKat gegeven? Ben je nou helemaal van de pot gerukt? Chocola is vergif voor honden.’ Er stoort iets op de lijn, ruis misschien. Dan hoor ik alleen stilte en een zuigend geluid alsof hij zijn lippen beweegt.
‘Dat, eh, wist ik niet.’
‘Jezus. Gaat het wel goed met hem?’
‘Hij slaapt. Wil je dat ik ’m … eh … wakker maak?’
‘Nee.’ Al wil ik eigenlijk met Rex praten. Maar niet als Taartman meeluistert.
‘Het spijt me, Geri. Ik wist echt niet …’
‘Dat begrijp ik. Dat had ik je moeten vertellen.’
‘Het spijt me heel erg.’
‘Maak je geen zorgen. En hé, ik stel dit echt heel erg op prijs. Wat je voor me doet.’
‘Graag gedaan.’
‘Wat voert hij verder zoal uit?’
‘Hij heeft mijn Céréal gegeten die ik op een stoel had gezet.’
‘Eten moet je ook op tafels zetten. Ik bedoel Rex weet wat tafels zijn, maar met stoelen …’
‘Oké.’
‘Heb je hem de riem afgedaan?’
‘Ja. Hij deed … deed iets, op de stoep, begrijp je? Er was een vrouw die het zag en ze keek me boos aan. Maar met dat zakje, dat kon ik gewoon niet.’
Het loopt allemaal uit op een grote hondenhel. ‘Nou, morgenavond ben ik er weer.’
‘Weet je, Geri, nu ik Rex hier heb, ben ik gaan nadenken of ik zelf een puppy wil.’
‘Ik zou niets overhaast doen.’
‘Vind je het een slecht idee?’
‘Nee, maar ik … het is een grote verantwoordelijkheid. En hondenuitlaters zijn duur. En als je een keer een weekendje weg wilt of zo …’
‘Ik ga niet vaak weg. Eigenlijk nooit.’
‘En honden worden snel eenzaam.’
‘Maar waarom heb jij Rex dan?’
‘Omdat ik hem al heb. Omdat …’
‘Omdat je met Steph…’ Hij houdt zich in.
‘Wat?’
‘Niets.’
‘Toe maar, zeg het dan. Zeg het dan.’
‘Ik wilde zeggen dat je Rex had omdat je Stephen had.’
‘Hij was verdomme niet onze liefdesbaby, hoor.’
‘Sorry.’
‘Sorry? Waarvoor precies?’
‘Dat je … Dat hij … Ik weet het niet. Ik begrijp gewoon niet hoe een man ooit zoiets kan doen. Jou zoiets kan aandoen.’
Ik staar naar de haven, hoor hoe zijn adem de stilte test.
‘Ja, nou, maar ik moet aan het werk, dus …’
‘Hoe verloopt je reis?’
‘O, dat weet ik nog niet. Afwachten.’
‘Heb je het naar je zin?’
‘Ik wil hier eigenlijk niet zijn.’
‘Waar wil je wel zijn?’
‘Als ik het voor het zeggen had bedoel je?’
‘Ja.’
‘Goh, weet ik niet. Waar jij nu bent. Bij Rex, bedoel ik.’ Laat het duidelijk zijn dat ik niet bedoel bij Taartman.
‘Hij verheugt zich vast op jullie weerzien.’
‘Geef je hem een kusje van me?’
‘Je wilt dat ik een hond kus’, zegt hij onzeker.
‘Nee hoor, dat is gewoon iets wat je zegt …’
‘Ik heb nog nooit een hond gekust.’
‘Jezus, Taartman, het hoeft heus niet. Aai ’m maar voor me.’
‘Ik zou zijn pels kunnen kussen. Als het echt belangrijk voor je is.’
‘Laat dat kutbeest maar met rust, oké?’
Stilte.
‘Het spijt me. Ik …’
Hij onderbreekt me. ‘Wanneer kom je terug?’
‘Ik land morgenochtend om half zes. Dan moet ik naar kantoor, dus ik wilde Lisa vragen om hem op te halen als …’
‘Ik neem morgen vrij. Dus dat hoeft ze niet te doen als het slecht uitkomt.’
‘O, prima. Hoezo?’
‘Dat leek me fijner voor Rex.’
‘Dat hoef je niet te doen.’
‘Maakt niet uit. Ik vind het leuk en ik had nog een vrije dag te goed. Dus je kunt hem gewoon hier ophalen.’
‘Nou, ontzettend bedankt, Taartman.’
‘Colin.’
‘Wat?’
‘Ik heet Colin.’
‘Dat weet ik wel.’ Maar de waarheid is dat ik het compleet vergeten was.
Een door de zon beschenen vliegtuig stijgt geluidloos over het water op van Kaitek en ik tel door de grijsblauwe waas het aantal vertrekkende vluchten: het is er zo te zien een per drie minuten, dat is dus driehonderd stuks tussen zes uur ’s ochtends en tien uur ’s avonds, en voeg wat nachtvluchten toe en rond af, dat kom je uit op laten we zeggen vierhonderd per etmaal.
Ver weg in de haven buigt een witte spinnaker zich langs de flank van een roestige tanker. Achter deze muur van slowmotion spuugt een legoschoorsteen een gestage stroom horizontale rook uit en komt de onregelmatig opgegroeide rij flatblokken op speelgoedformaat abrupt ten einde waar de heuvels van het echte China oprijzen, in afwachting van de volgende opgewonden investeringsgolf van behendige plaatselijke ondernemers die gokken op de tsunami van geld, die in 1997 vrijwel zeker over de New Territories zal spoelen. Nog zes zenuwvretende jaren van spanning en koopjesjagen en westerse knappe koppen die blijven zaniken over het risico dat de Chinese regering als ware communisten de straten van Hongkong onveilig zal maken om de markteconomie te stimuleren.
Toen ik vijf jaar geleden voor het eerst in Hongkong was en op die oever stond, bedacht ik dat alleen de Britten op het idee zouden komen om een kolossaal stuk steen in de Zuid-Chinese Zee te transformeren tot een machtsbasis van allure. Ik stond met open mond en verwrongen nek naar de Peak te staren en zag gaten vallen in al die jaren kortzichtig geschiedenisonderwijs: een zich constant herhalende cyclus van verbitterd geblaat over Cromwell en wrede martelingen en hongersnood, schepen vol doodzieke emigranten, de martelaars, de Birmingham Six, de pijn en het genot van het sterven voor je vaderland; het loste allemaal op in de verbijsterende ontdekking dat onze vijand met veel grotere zaken bezig was geweest. Terwijl wij ons keurig aan de regeltjes van kneuterige dorpsschooltjes hadden gehouden en ineffectieve pogingen tot opstand hadden ondernomen, was het Britse Rijk in de greep geweest van een duizelingwekkende ambitie, die pijnlijk duidelijk aantoonde waarom Ierland zo irrelevant was. Zelfs toen we beperkt zelfbestuur hadden gekregen en we onze buiken weer konden voleten met aardappelen en het platteland had kennisgemaakt met elektriciteit, draaide het verhaal van Ierland nog altijd maar om een ding. We zijn een Zelf dat zich laat definiëren door de Ander, een eiland dat zich vastklampt aan de slachtofferpsychologie van een identiteitscrisis, een kudde immigranten die files vormt bij het visumloket en de taal van het stenen tijdperk met zich meesleept, een volk dat zijn wonden likt terwijl we de tickets voor de volgende vlucht weg uit eigen land in onze vuisten klemmen.
Pap, wat herinner jij je van de Tweede Wereldoorlog? vroeg ik terwijl ik met een potlood rond een foto ging in mijn geschiedenisboek met het onderschrift ‘Juni 1944: De geallieerden landen op de stranden van Normandië’.
Hij keek naar zijn bord, verplaatste een hoopje snel afkoelende worteltjes. Ik herinner me dat er geen bananen waren.
Dus toen Mrs. Collins het krijtstof van haar bruine rok sloeg en ons opdroeg een opstel te schrijven over de ‘redenen en achtergronden van de Ierse neutraliteit tijdens de Tweede Wereldoorlog’, sloot ik af met de volgende paragraaf:
In de Tweede Wereldoorlog wist Ierland zich afzijdig te houden van de verpletterende gebeurtenissen die zich in Europa voltrokken. De keuze van de regering voor neutraliteit was gebaseerd op de gedachte dat ‘Engelse problemen Ierse mogelijkheden zouden opleveren’, waardoor Ieren zich in groten getale haast onwillekeurig achter de nazi’s schaarden en zo stelling namen tegen de Ierse aartsvijand: Groot-Brittannië. Het gevolg hiervan was dat de Tweede Wereldoorlog in het collectieve geheugen van de Ieren naar de achtergrond gedrongen werd zodat het land vrijwel onbewogen bleef onder een tragedie die in de rest van de wereld vijftig miljoen levens eiste.
Ik weerstond de verleiding de bananen te noemen.
Mrs. Collins riep me na de les bij zich om me te vertellen dat ik de neutraliteitskwestie helemaal verkeerd had begrepen. Ze zei dat het alle perken te buiten ging om te suggereren dat de Ieren de nazi’s hadden gesteund en toen ik haar eraan herinnerde dat we afgezien van Japan het enige land waren geweest dat de Duitse regering na de dood van Hitler een condoleancebriefje had gestuurd, zei ze dat dat irrelevant was. Ze zei ook nog dat ik in een geschiedenisopstel geen emoties oproepende woorden als ‘verpletterend’ moest gebruiken.
‘Geri.’ Tom Castigliano kust me op beide wangen en ik herken het luchtje: ik zou een blinddoektest kunnen doen met al die kerels die me luchtkussen. De Ivy Leaguers zijn altijd het schoonst, die kunnen alles wegpoetsen.
Ik volg hem het glazen hokje in waar de televisie James Baker laat zien, die zich in Caïro heeft verschanst om op strenge toon te waarschuwen dat de tijd bijna voorbij is. Als Saddam Hoessein zich uit Koeweit gaat terugtrekken, wacht hij waarschijnlijk tot het laatste moment om iets te ondernemen. Hij kijkt op om er zeker van te zijn dat hij de volle aandacht van de camera heeft. Waar wij ons zorgen over maken is dat hij zich vergist in wanneer dat laatste moment is.
Tom knikt en fronst naar het scherm alsof hij dit allemaal al weet, alsof hij Bakers speech hoogstpersoonlijk geschreven heeft. Dit is businessschoolgedrag van de bovenste plank: het vermogen om nooit verrast te zijn door nieuws maakt onomstotelijk duidelijk dat je een grondige analyse van alle mogelijke scenario’s hebt uitgevoerd en alle uitkomsten hebt uitgesloten. Om misverstanden te voorkomen zal ik dus zo duidelijk mogelijk zijn: het laatste moment verstrijkt op 16 januari om middernacht.
‘Nou, laten we maar hopen dat de vertaler hem de juiste tijd geeft’, zeg ik. ‘Wie weet gaat Saddam die avond wel stappen.’
Tom draait het geluid uit, legt een been op zijn bureau en zegt: ‘Ik heb gehoord dat Goldman’s iemand hierheen …’
‘Iemand hierheen stuurt om Felix te bedienen. Ja, jan en alleman stuurt hier nu mensen heen.’
‘En wanneer kunnen we jou verwachten?’
Ik haal mijn schouders op, trek een vinger over zijn bureau. Het hout is warm en voelt aan als chocolade.
‘Hé, Geri, neem dit maar van me aan’, zegt hij en hij spreidt zijn armen. ‘Hier in Azië gaat het allemaal gebeuren. We staan aan het begin van een nieuw tijdperk. Er komen hier mogelijkheden om deals te sluiten, dat zul je niet geloven. We hebben een unieke kans om de Aziatische kredietmarkt wijd open te gooien. Alle Hongkongse bedrijfjes zijn wanhopig op zoek naar goedkope dollars om de Chinese expansieplannen te financieren.’
‘De Nieuwe Wereldorde’, zeg ik en ik kijk naar de Revolutionaire Garde, die op het scherm onder een groot standbeeld van Saddam door marcheert.
‘Wat vindt Felix ervan?’
‘O, die wil me hier hebben. Dolgraag zelfs.’
‘De klant heeft altijd gelijk.’ Hij klopt op zijn bureau. ‘En de Grabbelaar?’
‘We hebben het er niet over gehad. Nog niet over gehad. Dit kwam ertussen.’ Ik draai me om en Tom loopt met me mee de gang in.
‘Dus je bent er klaar voor?’
‘Ja, helemaal klaar voor het simpele antwoord op de simpele vraag.’
‘Wat zegt je gevoel?’
‘Het is beter om geen gevoel te hebben. Felix ruikt wat ik denk en rukt het uit mijn lijf.’
In de lift laat ik een bewegingloze man in pak schrikken met mijn dodelijk vermoeide geeuw. Ik droog mijn handen met bepoederde doekjes en controleer nauwgezet of ik bij het betreden van het territorium van de cliënt wel vochtvrije handpalmen heb. De deuren glijden open. Ik sta op de eenendertigste verdieping en Felix’ kantoor gaapt me als een kluis aan. Felix heeft me verteld dat hij die dubbele deuren heeft geërfd van een vorige bewoner die in juwelen handelde: dof, geborsteld staal met ingewikkelde gegraveerde lussen en ornamenten en geen zichtbare sloten: een verzegelde tombe of de ingang naar een schatkamer.
‘Mejuffrouw-Morroy-wat-heerlijk-om-u-te-zien-ga-alstublieft-zitten.’ Anna-Li mompelt een zacht welkom van achter haar gelakte bureau en wijst op de armstoel die daar staat als een poel drijfzand waar je misschien nooit meer uitkomt. Ontworpen door een plaatselijke meubelmaker, vertelde Felix me bij mijn eerste bezoek vijf jaar geleden terwijl hij toekeek hoe ik met armen en benen flapte in een poging aan de greep van het gevaarte te ontkomen. Doet me denken aan een venusvliegenvanger.
Ik sta uit het raam te kijken en zie de marmeren zijgevel van het volgende gebouw en, uit een net iets andere hoek, opnieuw de haven. Er zijn geen rubberen planten, geen fraai uitgevoerde brochures waarin Felix’ fondsen of zijn beleggingsfilosofie wordt aangeprezen, geen kunstwerken, geen asbakken, geen enkele tegemoetkoming aan de bezoeker. Anna-Li maakt een aantekening in het in zijde gebonden afsprakenboek op haar bureau en kijkt van achter haar lange wimpers in mijn richting. Maar de op haar gezicht gefixeerde glimlach kan niet verhullen dat achter haar porieloze huid een kille bitch schuilgaat: ze is de rottweiler, de poortbewaker die op bevel van Felix mijn strot zou doorbijten. De afgelopen vijf jaar zouden niets betekenen als hij besloot de stekker eruit te trekken: Anna-Li zou mijn telefonische smeekbedes negeren en me met piepjes in mijn oor laten wachten en wachten.
Ze sluit het boek en legt beide handen op de kaft. Aan de blik op haar gezicht valt niets af te lezen. Ik cast haar in een Bruce Leefilm waarin ze zo’n strakke zijden jurk draagt met een split tot hoog op de dij en zich vooroverbuigt om me een martini aan te bieden, maar dan opeens overeind komt om me razendsnel tegen mijn hoofd te kungfutrappen.
‘Geraldine.’ Felix heeft zich de Aziatische kunst van de geruisloze aankomst eigen gemaakt. ‘Wat een genoegen om je zo snel weer te zien.’ Hij buigt en ik volg hem de gang in, maar de moed zakt me in de schoenen als hij me voorbij de boardroom loodst en stopt bij een met grijs leer beklede deur. De eerste keer dat Felix me uitnodigde zijn heiligste plaats te betreden was het alsof ik aan het einde van een beroerde date iemands slaapkamer werd binnengeduwd. Een lange galerij zonder ramen, in duisternis gehuld, met een paar spotlights die zorgvuldig zijn opgesteld om met hun magere straaltjes Felix’ macabere verzameling te belichten. Het was er droog en benauwd, als in een mausoleum, een gekoelde zaal waaruit je misschien nooit meer zou ontsnappen. Ter rechterzijde bevindt zich onder een mantel van duisternis de gesloten deur die toegang geeft tot Felix’ helder verlichte privékantoor, met een uitzicht tot diep in China. Weggestopt in de linkerhoek bevindt zich het topstuk: een gekoepelde glazen etalère waarin een oude brief tentoongesteld wordt waarvan het door nicotine vergeelde papier langs de bovenrand beschadigd is. De pagina staat vol keurige, dicht op elkaar gepakte regels handschrift. Zwarte inkt, kleine lettertjes. Dat, legde hij uit, is ratio in verval. Descartes’ wanhopige poging om het element geloof in zijn principes te verwerken. Hij tikte met een knokige vinger tegen het glas. Hij voerde een tamelijk onderhoudende correspondentie met een jezuïet over het thema transsubstantiatie, een briefwisseling die er uiteindelijk toe leidde dat de onfortuinlijke Père Mesland naar een Canadese missiepost werd verbannen waar hij in schande overleed.
‘Ik wil je mijn nieuwste aanwinst laten zien.’ Felix wijst achter zich. ‘Maar dat kan wachten tot na ons gesprek.’
Bij de ovale tafel in het midden van de kamer pakt hij een stoel. Hij maakt duidelijk dat ik tegenover hem moet komen zitten en dat doe ik, mijn handen plat op het gelakte tafelblad. Ik probeer mijn ogen afgewend te houden van wat aan de muur hangt, een collectie die ik maar al te goed ken.
Honderdvierentwintig identiek ingelijste zwart-witfoto’s, elk met een kleine inscriptie. Ladysmith – Mafeking – Elandslaagte – Colenso – Kimberley. Weet je iets van de Boerenoorlog, Geraldine? vroeg Felix me die eerste keer dat hij me meenam naar deze kamer en mijn gemompelde en voorbereide blijken van beleefde waardering ontglipten me toen ik bij een wat nauwkeuriger inspectie van al die rijen paarden aangelijnde hoofden zag, gebogen in uitputting en de wetenschap dat ze verslagen waren, beenderen die scherp uit hun ondervoede huiden staken: een schets van een dierlijke holocaust. Het pièce de résistance is een stapel verdwaalde skeletten die hoog boven de sombere Transvaalse vlakte uitsteekt. Een indrukwekkend verhaal van incompetentie, zei Felix toen we bij dit altaar voor dierlijke doodsnood stonden. Hij knikte goedkeurend. In 1899 verdubbelde generaal Roberts het aantal Britse paarden naar een half miljoen. Helaas vergat hij voor voldoende voer te zorgen, zodat tweederde van de paarden stierf van de honger.
Hij gaat tegenover me zitten met zijn rug naar de verzameling en legt beide handen op het tafeloppervlak, precies zoals ik ook zit.
‘Ik dacht dat je misschien een enkele reis had geboekt, Geraldine. Dat je gekomen was om me het goede nieuws te vertellen waar ik op hoop?’
‘Niet helemaal. We hebben nog geen tijd gehad om mijn overplaatsing te bespreken; ik was amper terug of ze vroegen me al je opnieuw te bezoeken.’
‘Weet je wat de Romeinen deden met boodschappers die slecht nieuws brachten? Die lieten ze geselen.’
Een man in een zwart pak glijdt de kamer binnen met een dienblad met een ranke witte theepot en een enkel kopje dat hij voor me op tafel zet. Hij stapt naar achteren in afwachting van verdere instructies. Felix maakt een achteloze handbeweging en de man draait zich om. De gestoffeerde deur zucht als hij dichtvalt. Ik stel me voor hoe ik de rest van mijn leven wanhopig probeer hem weer open te krijgen om hier weg te komen.
‘Felix, mag ik je vragen hoe je wist dat Kapoor in de kamer was toen ik belde?’
‘Het is mijn werk om op wat ik niet weet te anticiperen.’ Hij leunt voorover en schenkt de groene thee voor me in, een drankje waarvan hij donders goed weet dat ik het haat. ‘Dus nu doe je klusjes voor Mr. Kapoor? Of heeft je baas je voor deze speciale missie naar voren geschoven?’
‘Ja, het idee kwam van de Grabbelaar.’
‘En hoe maakt je heer het? Loopt hij nog altijd in die … marathons?’
‘Drie uur en negenenvijftig minuten in New York. Een persoonlijk record.’ En we nemen een moment om in stilte na te denken over Felix’ beste prestatie tot nu toe: hij beheert twee miljard dollar, het grootste appeltje voor de dorst in privébezit aan deze kant van de internationale datumgrens.
‘Mijn kleine postduifje. Onze verbintenis heeft je enorm veel goed gedaan. Ik ben blij dat mijn investering in je zo vruchtbaar is gebleken.’
‘Dus je weet al wat ik kom doen?’
‘Vertel eens, liefje, heb je Max Lester ontmoet?’
‘Ja.’
‘Dan weet je hoe onplezierig hij is. Een proleet.’
‘Hij wil dolgraag met je praten.’
‘Iedereen wil de hele tijd met me praten. Maar nu je de heer Lester hebt gezien, begrijp je wel dat een ontmoeting onmogelijk is.’ Ik moet glimlachen bij de gedachte aan Max-a-Billion en zijn Stetson in deze kamer.
‘Ik wist niet dat je dertien procent van Vulkan Valve bezit.’
‘Je moet beter achter het gordijntje leren kijken, Geraldine. Nieuwsgieriger zijn naar de mensen met wie je zaken doet. Meneer Kapoor zal niet erg onder de indruk zijn geweest.’
‘Hoe komt het dat je zo’n brok aandelen hebt?’
‘Hebben de heren je dat niet verteld?’
‘Alleen dat je die aandelen al lang in je bezit hebt.’
Hij zucht. ‘Wat een gebrek aan respect voor de geschiedenis. Je generaals hebben je onvoorbereid naar het slagveld gestuurd.’
Ik wacht en adem de stilte in, een kunst die al mijn concentratie vergt. De spotlights boven hem lijken te flikkeren.
‘Ik zal je een verhaal vertellen’, zegt hij en hij legt zijn handen gevouwen op de tafel. ‘Mijn grootvader Otto Mann was een ingenieur en Duits staatsburger die in 1913 naar Engeland trok om werk te zoeken. Toen de oorlog uitbrak, werd hij op het Isle of Man in een interneringskamp gezet omdat het ministerie van Defensie had bepaald dat er geen vijanden vrij rond mochten lopen. Otto werd twee jaar later vrijgelaten op voorwaarde dat hij ‘werk van nationaal belang’ zou vinden. En dus trok hij naar Londen, waar hij een baan aannam in een fabriek die werktuigmachines vervaardigde.
Maar Otto wilde eigen baas zijn. In 1917 begon hij zijn eigen fabriek in werktuigmachines, die hij “Vulkan Valve” noemde. Je weet misschien wel dat “vulkan” het Duitse woord voor vulkaan is. Een van de zeldzame keren dat mijn grootvader tegen me sprak en ik nog luisterde ook, vertelde hij me dat hij als kind gefascineerd was geweest door Pompeii. Vulkan was een laaiend succes. Het bedrijf diversifieerde en begon radio’s te maken. Sterker nog: ze ontwierpen en produceerden de eerste draagbare radio in Groot-Brittannië. Vulkan begon allerlei elektrische componenten te maken en aan het begin van de jaren dertig werkten ze ook voor Defensie. Ze maakten granaten, omhulsels voor bommen, brandstofpompen voor vliegtuigen en een ruime verscheidenheid aan radiozenders. De Tweede Wereldoorlog was een godsgeschenk. De productie vloog omhoog en op zijn hoogtepunt had het bedrijf tienduizend man in dienst. Ze hadden een grote ondergrondse fabriek die verstopt was in de metrotunnels tussen Newbury Park en Leytonstone; beide tunnels waren zo’n acht kilometer lang en de arbeiders gebruikten fietsen om op de juiste plek te komen.
Na de oorlog verlegde Otto zijn focus naar avionica en communicatie. Vulkan werd steeds belangrijker voor het defensieprogramma van het Verenigd Koninkrijk. In die periode kwam Otto in de problemen. Het bedrijf verkocht in de jaren zeventig luchtdoelraketten aan Zuid-Afrika en werd op grond van het internationale non-proliferatieverdrag door de Amerikaanse regering met een boycot bedreigd. Otto was een fel tegenstander van handel met onstabiele regimes, maar Vulkan haalde inmiddels twintig procent van zijn omzet uit Zuid-Afrika. Mijn grootvader kreeg onenigheid met de raad. Er werd over de kwestie gestemd. Otto nam stelling tegen de aanbeveling van de raad en verloor. Toen heeft hij in 1973 ontslag genomen na een incident dat hij de nacht van de lange messen noemde.’ Felix pakt zijn Mont Blanc op en verwijdert het dopje, kijkt naar de inktloze punt.
‘Het was in feite een loos protest, want Vulkan boekte het ene succes na het andere. En Otto bracht de laatste jaren van zijn leven in eenzaam gepeins door. Zijn vrouw, mijn grootmoeder, was een uitgesproken humorloze en inerte vrouw die jong overleed. Mijn vader was hun enig kind en hij stierf al toen ik nog op school zat, dus er was niemand meer om Otto in zijn laatste jaren lastig te vallen. Maar hij was een rommelaar en hij doolde rond in een achttiende-eeuws herenhuis met uitzicht over de South Downs vol gebroken hengels en wegrottende boeken, foto’s van dode familieleden, kapotte horloges en overal troep.’ Felix zwijgt even, kijkt me schuin aan.
‘Otto was stervende toen hij me bij zich ontbood. Ik kende hem uiteraard amper en hij had zijn best gedaan om allerlei oersaaie kinderdingen te regelen: modeltreinen en seinpalen en batterijen. Hij was een voortreffelijk ingenieur maar extreem saai, een man die opgewonden raakte van bewegende mechanische onderdelen. En hij luisterde naar marsmuziek op hoog volume.’
Felix leunt licht voorover. ‘Heb je ooit een stervende man gezien, Geraldine? Otto was ineengekrompen en uitgedroogd, lijkbleek. Zijn huid had een merkwaardige textuur, als gesmolten plastic. Ik stond bij zijn bed, zijn laatste nog levende familielid. En hij vertelde me dat ik alles zou erven, met inbegrip van die dertien procent van de aandelen Vulkan Valve. Hij droeg me op te doen wat ik kon om ooit uit zijn naam wraak te nemen op de raad. “Er zal zich in je leven een moment voordoen dat je kunt toeslaan. Je moet je daarvan bewust zijn en de gelegenheid te baat nemen en ze afpakken wat ze het liefst willen hebben.”’
‘Wat zei jij toen?’
‘Niets.’ Felix haalde zijn schouders op. ‘Maar Otto was het soort man dat stilte als instemming interpreteerde.’
‘Het was dus min of meer een sterfbedgelofte.’
‘Ik vond het weerzinwekkend melodramatisch. Al die mannen die maar denken dat hun levens zo betekenisvol zijn.’
‘En na zijn dood?’
‘Ik heb de raad van Vulkan welgeteld één keer ontmoet en dat was op de begrafenis, waar de ceo een overdadig emotioneel betoog hield. De raadsleden zagen me als een jonge vent met een graad in filosofie; ze gedroegen zich neerbuigend. Een jaar later vertrok ik uit Cambridge om me hier te vestigen. Uiteindelijk heb ik mijn aandelen Vulkan Valve als onderpand gebruikt om dit bedrijf te starten.’ Felix spreidt zijn armen met de handpalmen naar boven als een priester die iets wijdt. ‘Je zou dus kunnen zeggen dat ik alles aan Otto te danken heb.’
‘Wat een verhaal.’
Hij knikt, legt zijn handen weer op de tafel. ‘Maar achtergrondinformatie, mijn liefje, is niet altijd van belang voor de ontwikkeling van een verhaal.’
‘Dus je aandeel van dertien procent …’
‘Eerlijk gezegd is de informatie die je hebt een tikje achterhaald. Ik heb me geamuseerd met die aandelen. Je zou kunnen zeggen dat ik al die belangstelling voor Vulkan had voorzien.’
‘Je hebt meer gekocht?’
‘Wat vraag je toch veel, Geraldine.’ Hij schudt zijn hoofd. ‘En wat geef je weinig terug. Ik vraag me weleens af wat er met je gebeurd was als ik me niet over je had ontfermd. Dan was je misschien nooit ontdekt. Dan was je weggekwijnd.’ Felix glimlacht nog eens alsof hij de gedachte aan mijn ondergang kostelijk vindt.
‘Dus, hoeveel heb je nu in je bezit?’
‘Alles bij elkaar zo’n twintig procent.’
‘En de raad bezit tien procent. Dus als jullie de handen ineenslaan, kunnen jullie het Max Lester heel lastig maken. Heb je met Vulkan gesproken?’
‘Ik hoef niet met de raad van Vulkan te spreken om te weten dat ze fel tegen een overname gekant zijn. En al helemaal als het gaat om een Amerikaans bedrijf als Texas Pistons, dat louter geïnteresseerd is in de militaire productie. Een bod uit die hoek zouden ze als extreem vijandig zien.’
‘Om de laatste wens van je grootvader te vervullen zou je de kant van Texas Pistons moeten kiezen en deze overname gebruiken om ze af te pakken “wat ze het liefste willen hebben”.’
Felix zucht. ‘Mijn investeringsstrategie wordt altijd bepaald door het meest eenvoudige principe. Waarde. De prijs. Je kent me toch goed genoeg om te begrijpen dat ik me niet kan laten gijzelen door het verzoek van een stervende man.’
‘Zelfs niet van Otto, aan wie je dit alles te danken hebt?’
‘Daar ga je weer, Geraldine. Je laat de achtergrondinformatie het plot vertroebelen en kiest een dwaalspoor.’
‘Heb je niet het idee dat je hem iets verschuldigd bent?’
‘“We overwinnen pas als we onze menselijkheid terzijde schuiven en al onze beslissingen op logische gronden nemen.”’ Felix verschuift in zijn stoel. ‘Ik zou Kant tekortdoen door het verzoek van een dode man na te komen.’
‘En wat vind je van het bod van Max Lester?’
‘Er ís geen bod. Er ligt niets op tafel. Tot nu toe is er niets dan loze praatjes.’ Hij leunt achterover en slaat zijn armen over elkaar. ‘Of ben jij hier misschien gekomen om me te vertellen wat de heer Lester bereid is voor Vulkan Valve te betalen? Al lijkt het me stug dat de heer Kapoor dat soort gevoelige informatie aan zijn postduifje zou toevertrouwen.’
Ik kijk omlaag, maak een studie van mijn groene thee. Hergroeperen. ‘Wat vind je van Texas Pistons?’
‘Een uiterst indrukwekkend bedrijf met eminente O&O. Het ligt voor de hand dat ze een bedrijf als Vulkan Valve willen verwerven; dat zou heel goed voor ze zijn. De scenario-analyses van mijn mensen maken duidelijk dat Vulkan schromelijk wordt ondergewaardeerd. We zijn zeer optimistisch over de langetermijnvooruitzichten van mstar. Dankzij de schermutselingen in Irak loopt hun orderboek in hoog tempo vol. En ik ben van mening dat het er op de lange termijn prachtig uitziet voor de oorlogsindustrie. Het buitenlandbeleid van de vs zal de fabrieken nog lang aan het werk houden.’
‘Maar’, en hij klopt op de tafel, ‘ik geloof niet dat Max Lester geïnteresseerd is in de handel in elektronica. Het gaat hem puur om de productie van defensieapparatuur. En dat gaat problemen opleveren. Als Texas Pistons Vulkan Valve in handen krijgt, zullen ze het bedrijf strippen om zich op de meest winstgevende elementen te concentreren. Dat gaat veel Engelsen hun baan kosten. Dat laat mij uiteraard koud, maar er zal gelobbyd worden, de zaak komt onder druk te staan. En nog ernstiger: het ministerie van Defensie zal in actie komen. De defensiebranche is van nationaal belang. Dat ligt politiek heel gevoelig. Een bod van een niet-Brits bedrijf als Texas Pistons zou bij de mededingingsautoriteit terechtkomen. Dat zou weleens heel vervelend kunnen worden. Het zou maanden duren.’
‘Dus, wat ben je van plan?’
De luiheid van die vraagt irriteert hem. ‘Mijn antwoord zou ongetwijfeld wonderen doen voor je carrière’, blaft hij me toe. ‘Maar je vergeet dat ik nog altijd wacht op jouw antwoord op mijn vraag.’
Felix staat opeens op. ‘Nu moet je mijn nieuwste aanwinst komen bekijken.’ Ik loop langzaam achter hem aan en probeer hem met een terughoudende blik te laten zien dat ik maar tot op zekere hoogte geïnteresseerd ben in het grote, rechthoekige schilderij dat tussen de foto’s niet helemaal op zijn plaats lijkt te zijn.
‘25 oktober 1854. The Charge of the Light Brigade. “C’est magnifique, mais ce n’est pas la guerre.”’ Ik beantwoord zijn flauwe glimlach met een nietszeggende blik. Felix tikt tegen de lijst. Paarden galopperen met oorlogse waanzin over het doek; ruiters in blauwe jasjes met geheven lansen in het kanonnenstof, een gele wolk van mondingsvuur op een slagveld in een vallei waar kruipende lijken in hun eigen bloed drijven. ‘De Russische generaal Liprandi dacht dat de Britten dronken waren om zo hun dood tegemoet te rijden. Je begrijpt dat ze er voor de rest van de Krimoorlog een prima reputatie aan overhielden.’
Hij buigt zich vol bewondering naar de beeltenis van een soldaat op de voorgrond, die zijn zwaard heft in de richting van een groepje ruiterloze paarden. ‘Wist je wel, Geraldine, dat een paard pas in paniek raakt als hij het gewicht van zijn berijder niet meer voelt?’ Aan de linkerkant glijdt het ontzielde lichaam van een soldaat uit het zadel van een paard met witte ogen en met rood besmeurde flanken. De gekrulde hoeven torenen uit boven het vertrapte lichaam van een gevallen militair, die hulpeloos en met gespreide armen en benen naar de angstaanjagende hemel staart.
‘335 paarden gedood. En naar het schijnt sneuvelde datzelfde aantal toen Warner Brothers er een film over maakte.’
Er lijkt iets te flikkeren in het schilderij. Ik knipper met mijn ogen; ze prikkelen en ik wend me af, trek me terug naar de veilige tafel.
‘Ik werd vanochtend gebeld door een bekende van je.’ Felix staat op en gaat met zijn armen over elkaar bij zijn muur des doods staan. ‘Ik geloof dat “ex” de juiste term is.’
‘Heeft Stephen je gebeld?’ Ik voel een plotselinge rilling, alsof de stoel onder stroom staat.
‘Nou ja, zoals je weet wil iedereen me spreken. En het zijn interessante tijden. Hij wilde met me komen praten en zoals je weet zeg ik daar zelden ja tegen. Maar meneer Graves was – en is misschien nog steeds? – zo’n belangrijk deel van je leven. Het welzijn van mijn zakenpartners ligt me na aan het hart. Ik heb er uit louter nieuwsgierigheid mee ingestemd.’
‘Stephen was hier?’
‘Je bent hem net gemist. Een uiterst charmante man. Onberispelijk opgevoed. Vertel eens, Geraldine, maakte dat hem zo aantrekkelijk? De goede genen? Zijn afkomst?’ Hij glijdt in de stoel tegenover me. ‘Maar jullie kwamen niet echt uit hetzelfde milieu, hè liefje? Ik kan me voorstellen dat dat problemen opleverde. Meneer Graves lijkt me geen connaisseur van zeldzame rassen, hij had duidelijk niet voldoende waardering voor wat hij in handen had.’
En opeens krimpt alles, het wordt klein en lijkt ver weg alsof ik de dingen door het verkeerde uiteinde van een verrekijker zie, ik voel een plotselinge alcoholische oprisping in mijn slapeloze aderen, een stormram in mijn schedel. Ik adem uit over de koude thee, mijn rechterhand zweeft vanuit zijn positie plat op tafel omhoog en laat zweterige ronde vingerafdrukken achter op het lak. Ik probeer naar Felix te glimlachen maar mijn ogen gaan onwillekeurig omhoog naar de aan de muur genagelde verhongerende paarden. Ik geloof dat ik mezelf hoor vastlopen halverwege een zin die misschien ooit begonnen is als het antwoord op een vraag van Felix. Ik open en sluit mijn geluidloze droge mond, maar ik ben er niet zeker van dat ik daadwerkelijk iets heb gezegd. Ik kijk weer naar mijn thee en heb een visioen van de Grabbelaar, die zijn ogen gericht heeft op een flikkerende horizon waar zijn triomfantelijke strijdwagen met donderend geraas uit een stofwolk tevoorschijn komt om het nog warme karkas van de deal die hij gesloten heeft aan Kapoors voeten te leggen. Ik zie Stephens intimiderende profiel afgetekend tegen het pakkende decor van een Stealth-bommenwerper en er is nog iets, iets wat ik niet helder kan formuleren, een connectie die ik voel maar niet kan zien. En dan is het weg, of misschien is het er als een geest nooit geweest.
Mijn omgekeerde theekopje siddert op de schotel, een groeiend plasje vloeistof klotst over tafel en ik lijk rechtop te staan al kan ik me niet herinneren dat ik uit mijn stoel overeind ben gekomen. Er bonst iets in mijn oor, het gebeuk van kanonnen in de verte en in mijn maag voel ik het begin van iets wat me duizelig maakt en ontnuchtert. Mijn hoofd wiegt in de stille aircolucht. Een onwillekeurige beving sluipt over mijn kaak. Ik kijk op en zie dat Felix me nauwkeurig bestudeert.
‘Ik maak me de laatste tijd wat zorgen over je, Geraldine. Je lijkt niet in goeden doen. Je ziet ook bleek.’ Hij buigt zich naar me toe en kijkt me met toegeknepen ogen aan. ‘Ik denk dat je aan een nieuwe omgeving toe bent.’ Hij legt zijn kille hand op de mijne. Ik zie hoe het prikkelende kippenvel zich langzaam over mijn onderarm verspreidt en zie de toekomst die hij voor me in petto heeft: ik bevind me levenslang in de geketende omhelzing van een geluiddichte condo hoog op de Peak en zit naakt te kokhalzen boven een stomende kom Chinees voedsel. Een of ander beest is over mijn eetstokje gedrapeerd en het gezicht van Felix gaat schuil achter de lens van een camera. Zijn bleke lijf siddert met kleine rukjes heen en weer.
‘Wat ben je met Vulkan van plan, Felix?’ Een simpel antwoord op een simpele vraag.
Felix laat zijn handen wapperen alsof hij een scala aan mogelijkheden de revue laat passeren. ‘“Pas als alle mensen volmaakt wijs zijn, kun je uit wat ze zouden moeten doen afleiden wat ze daadwerkelijk zullen doen.” Die verwijzing komt je bekend voor?’
‘Descartes’ brief aan Elizabeth’, fluister ik.
‘Je zit tot ver boven je oren in onbekende wateren, Geraldine. En je spartelt wild om je heen. Typisch Iers: ze zijn dapper maar in alle veldslagen kansloos. Ik krijg informatie binnen over allerlei partijen die aan de aandelen knabbelen. Is er misschien nog een haai in het water? Ik zit hier rustig in mijn kantoor af te wachten totdat al die belanghebbenden hun kaarten uitspelen.’ Ik zie voor me hoe Felix in zijn zonverlichte kantoor, afgetekend tegen de heiige achtergrond van de New Territories, van zijn strategische moment geniet en de machtsbalans analyseert. Zijn blik komt tot stilstand op een aan de muur bevestigde speer.
Aasagi: verwijderd uit het lichaam van een gesneuvelde Zoeloestrijder bij Rorkes Drift, Pretoria, 1879.
‘Wat ben je met Vulkan van plan, Felix?’
‘Ben ik niet een gul weldoener geweest? Eentje die maar weinig terugvroeg voor wat hij gaf? Ik begin het gevoel te krijgen dat je te weinig waardering hebt voor de handel die ik je toespeel. Misschien moet ik eens op zoek naar een ander.’ Felix bestudeert zijn pen, kijkt me van opzij aan en gunt me zijn versie van een glimlach. Al die kleine tandjes die vechten om een beetje ruimte. ‘Net als God kan ik geven en nemen. Ik kan zo de stekker uit je carrière trekken.’
‘Waarom zou je dat willen?’
‘Soms doen we dingen gewoon omdat we ze kunnen doen. Om te zien wat er gebeurt. Op die manier heb ik als kleine jongen de wereld leren kennen. Gevolg en oorzaak, mijn liefje. Een onversneden nieuwsgierigheid.’
‘Dus, wat ben je van plan?’
Felix leunt voorover en maakt aanstalten om uit zijn stoel op te staan. ‘Volgens mijn analisten moeten we pas uit Vulkan stappen als de prijs nog dertig procent stijgt. En wie weet, misschien haalt het aandeel dat wel zonder de hulp van meneer Lester.’