5 - de glimlachcurve

de glimlachcurve

08.57

Zanna staat bij het raam van haar kantoor op de twaalfde verdieping en voert met haar cliëntengeruststellende stem een telefoongesprek. Ze maakt met haar wijsvinger en duim het nog-heel-evengebaar. Ik plof in een stoel en kijk naar de planken van haar kast, de grafsteenachtige expositie van de deals waaraan ze gewerkt heeft en daarboven haar cv in ingelijste foto’s: Zanna die in kaki shorts en een pet met een groene klep zeilvissen vangt met papa en de zijn tanden bloot lachende ceo van aig, Zanna die – nu met een pet met witte zonneklep – op Gleneagles golft terwijl de directeur Financiële Zaken van News Corp bewonderend toekijkt, Zanna met haar favoriete Chanel-zonnebril van vorig jaar die haar in vitro verwekte en in identieke matrozenpakjes geklede nichtjes omhelst op een jacht voor de kust van Cape Cod Bay.

Ze gaat achter haar bureau zitten en laat haar hand glijden over de glazen top van een vuistgrote zonvangende ijsberg die haar moeder heeft laten maken door een mensenschuwe Zweedse ontwerper die negenennegentig procent van de aanbiedingen die hij krijgt afslaat. Ze legt de hoorn op de haak en maakt een notitie in een openliggend dossier. Met haar vooruitgestoken hand laat ze me weten dat ik nog even mijn mond moet houden.

‘Kom, we gaan koffie drinken’, zeg ik.

‘Hallo?’ Ze wijst op de klok. ‘Ik kan niet geloven dat je niet omkomt in het werk. Bovendien heb ik over vijf minuten een conference call’, en ze begint te jammeren dat de dreigende oorlog zo beroerd uitkomt voor de Europese plannen die ze met een aantal hooggeplaatste ceo’s had uitgestippeld.

‘Ik ga naar Hongkong.’

‘Dus je hebt ja gezegd!’ Ze duwt haar stoel naar achteren en springt op. ‘O Geri, gefeliciteerd!’

‘Nee, de Grabbelaar stuurt me erheen om iets te regelen met Felix.’

‘En je overplaatsing dan? Heb je daar nog geen ja tegen gezegd?’

‘Ik dacht dat de Grabbelaar me liet komen om dat te bespreken, maar toen bleek dat hij vanwege die andere reden wil dat ik Felix opzoek.’

‘Dus jullie hebben het helemaal niet besproken?’

‘Nee.’

‘En wat zei Felix vanmorgen?’

‘We hadden niet echt tijd om erover te praten.’

‘Wanneer ga je?’

‘Vanmiddag. Julie probeert de vlucht van vijf over twee voor me te boeken.’

Ze zucht, werpt de feestelijke stemming van zich af en vouwt haar armen stijf voor de borst. ‘Vind je niet dat dit juist bewijst dat je in Hongkong zou moeten zitten? Je bent net terug.’ Zanna is in verbitterde topvorm en veegt ongeduldig een lok haar achter haar oor. ‘Als je bij Felix bent geweest en jullie die zaak hebben afgehandeld, vraagt hij je natuurlijk of je nou eindelijk akkoord gaat met die overplaatsing. Wat zeg je dan?’

Ik haal mijn schouders op en dat maakt haar woedend. ‘Wil je alle handel die hij je toespeelt op de tocht zetten? Heb je soms andere plannen met je leven? Plannen waar ik niks van weet?’ Ze komt op stoom voor een preek die ik niet wil horen, dat verhaal waarin ze me vertelt dat ik me moet vermannen en de volwassen wereld betreden. Wat logisch is, want Zanna kon zelf niet wachten om de speeltuin te verlaten en zelf de touwtjes in handen te nemen. Ze vertelde me ooit dat ze al op de peuterspeelzaal had leren klokkijken zodat ze op de grote klok aan de muur kon zien hoe veel te laat haar onvoorspelbare moeder haar kwam ophalen omdat ze weer te lang met haar vriendinnen was blijven lunchen. Ze ondervroeg leraren en ouders, ging helemaal alleen op onderzoek uit en had al voordat ze naar groep 5 ging een lijst samengesteld van de universiteiten waar ze wel wilde studeren. Ze volgde in haar tienerjaren een gedetailleerd spoorboekje en werkte systematisch een lijstje af met vaardigheden die ze zich eigen wilde maken: tennis, zeilen, skiën (maar niet snowboarden), snorkelen, waterskiën, paardrijden (maar voor springen had ze geen tijd), Frans op conversatieniveau, onberispelijke make-up, achteloos op tafel getoverde teriyaki.

‘Geri, je bent een wrak’, zegt ze en ze aait me over de wang. ‘Je kunt niet stuurloos blijven ronddobberen. Kijk eens goed om je heen.’ Ze maakt een weids gebaar. ‘Iedereen hier heeft een doel voor ogen. Zelfs een oerdomme broker als Rob werkt op zijn zelfgeformuleerde lotsbestemming aan. Wat jij nodig hebt, is een toekomst. Dit is niet het speelkwartier, dit is je leven. Zelfs om geld geef je niet veel. Je geniet er niet eens van het uit te geven.’

‘Wist je dat Kierkegaard een stuk geschreven heeft dat De ongelukkigste heet?’

‘Heb jij ooit een gelukkige filosoof ontmoet?’

‘Ik ben het met je eens. Ik bedoel, dat was ook zijn advies. De gelukkigste mensen waren degenen die in het nu leven. Volgens Kierkegaard …’

‘Stop! Maak er geen existentiële crisis van. Dat zou té saai zijn. Denk aan wat ik je gisteravond vertelde. Je moet de werkelijke reden onder ogen zien dat je niet naar Hongkong wilt.’

Een wild cirkelende vogel vliegt langs het raam achter haar. Ze wrijft krachtig over mijn bovenarm en knijpt erin, tot aan het bot. ‘En ga wat eten, wil je?’

‘Ik ben al weg.’ Ik wend me van haar af, zwaai en loop de gang in.

‘Bel als je terug bent’, roept ze me na. ‘En succes! Doe wat je moet doen.’ Wat betekent dat ik de boel moet loslaten. Maar Zanna weet niet hoe ernstig de situatie is. Ze weet niet hoe diep ik me schaam. Dat ik soms in het donker in bed lig en met een vinger langs mijn sleutelbeen streel en mijn hand naar beneden laat glijden en fantaseer dat het de zachte, warme liefkozing van Stephen is, dat ik als ik bij mijn borsten aankom al een trilling tussen mijn benen voel die zich niet laat negeren, dat ik mijn dijen in hoog tempo samenklem en weer spreid, en ze omhoogstoot, dat mijn vingers als vanzelfsprekend in mijn warmte verdwijnen, maar op dat moment neemt Stephen de wijk en zijn mijn vingers niet meer dan een flauwe imitatie, die niets teweegbrengt dan een loze climax waarvan ik me hol en eenzaam ga voelen. En dan heb ik in mijn eigen bed de ultieme vernedering bereikt: masturberen met de herinnering aan de liefkozing van een man die me op de meest onmiskenbare manier heeft verlaten.

Jezus Christus, zal ik het ooit achter me kunnen laten?

 

*===*===*===*===*

Ik loop langs Taartmans bureau. ‘Sorry dat ik zo tegen je brulde. Ik had even een moeilijk moment.’

‘Geen probleem.’ Hij knikt me toe en het vlees bij zijn kin begint te wiebelen. ‘Ik dacht dat je het een interessant artikel zou vinden.’

‘Dat weet ik. Ik ga het zeker lezen.’

‘Ik wilde je niet lastigvallen of zo. Maar het heeft echt te maken met je … eh … talent.’

‘Ik ben zo moe de laatste tijd. Van al het reizen.’ Zijn grote bleke hoofd gaat op en neer. Hij laat zonder te kijken zijn handen over de tafel glijden en gooit een pakje Marlboro op de grond.

‘Ik wist niet dat je rookte.’ Ik buig voorover om de sigaretten op te rapen.

‘O nee, doe ik ook niet. Iemand had ze achtergelaten en …’ Taartman kijkt hoe ik het pakje openmaak en de aansteker eruit vis. ‘Goed genoeg’, zeg ik terwijl ik rook uitblaas.

Een van zijn sukkelige maatjes een paar tafels verderop kijkt op en staart straal door me heen terwijl hij met zijn innerlijke oog berekeningen uitvoert. De bureaus hier bij spud zien er merkwaardig bloot uit omdat ze geen Reuters of Bloomberg hebben, en ze hebben ook geen schakelborden, maar die gele plastic telefoons die meteen verraden dat je geen inkomsten genereert. Rob wil nog weleens werk maken van het feit dat de sukkels het zonder al die apparatuur moeten stellen. Dan loopt hij bij ze langs en slaat een headset hard tegen een bureau en houdt het ding bij zijn oor en zegt Hallo hallo, ben jij dat ma? terwijl Dr. Who hem demonstratief zit te negeren.

Taartman friemelt met een potloodstompje. Zijn bureau is bezaaid met bladzijden die volgeschreven zijn met zijn gelijkmatige en zelfs mooie handschrift. Het is bijna kalligrafie, alsof de berekeningen een esthetische hommage zijn, met getallen die van links naar rechts stromen, horizontaal, verticaal, alles prachtig in balans.

Ik pak een vel op. ‘Het is bijna een kunstwerk.’

‘O, dat is maar een algoritme voor …’

‘Ja, dat weet ik. Ik bedoelde je handschrift. Prachtig.’

‘O’, bloost hij. Hij kijkt naar zijn bureaublad en steekt het stompje in de puntenslijper.

‘Waarom gebruik je altijd een potlood? Je gumt nooit iets uit.’

‘Ik laat graag een compleet spoor achter, zodat ik kan zien hoe ik op een bepaalde plek ben uitgekomen. Als ik alle stappen heb, kan ik mijn weg terugvinden.’

Hij heft zijn hoofd en kijkt me even recht aan. Ik denk aan Piggy in Lord of the Flies of aan Billy Bunter, maar Taartman heeft een scherp randje. Onder de blubberige leden zijn zijn ogen helderblauw. Een jeugdige helderheid, al is zijn leeftijd moeilijk in te schatten omdat zijn gezwollen vlezigheid alle aanwijzingen camoufleert. Hij kijkt weg, veegt kruimels van zijn mouw. Straks vertrekt hij naar de kantine, de schouders gebogen onder het monsterlijke gewicht van een behoefte die hem de trap op drijft. Soms komt hij terug met drie voorverpakte sandwiches die hij vervolgens systematisch met grote beestachtige happen wegwerkt met zijn hoofd een beetje opzij. Ik heb hem weleens met lege mond zien herkauwen, een onwillekeurige respons op de gedachte aan voedsel. En ik vraag me af hoe dergelijke gewoontes zich ongehinderd tot in zijn volwassenheid hebben kunnen doorontwikkelen, of Taartmans vader en moeder net zo zijn, of ze zich met zijn drieën, gebukt onder de last van een allesverslindende honger, over een met voedsel beladen keukentafel buigen. Misschien kan de impuls die je vertelt dat je genoeg gehad hebt verstoord raken, gesmoord in een lawine van voedsel dat continu in je keelgat wegglijdt.

‘O Jezus, wat ben ik toch een idioot.’

‘Wat is er?’ Taartman kijkt angstig op.

‘Ik ben Rex helemaal vergeten.’

‘Hoezo?’

‘Ik bedenk net dat mijn hondenuitlater vanavond niet kan omdat ze op maandag die stomme shitmassages heeft in Chiswick. En ik moet een vliegtuig halen.’ Ik draai me om om naar mijn bureau te lopen. ‘Kut.’

‘Wacht, wacht. Misschien kan ik iets voor je doen.’

‘Ken je een hondenuitlater?’

‘Nee, maar …’

‘Rex haat de kennel.’

‘Ik bedoel … wat dacht je van mij?’

‘Wat ik van je denk?’

‘Ik zou voor je op Rex kunnen passen.’

‘Bedankt, dat is heel aardig, maar …’

‘Hij kent me al.’

‘Helemaal niet.’

‘Jawel hoor. Weet je nog die keer dat we elkaar tegenkwamen in het park? Ik heb zelfs zijn bal gegooid.’

Ik herinner me inderdaad een vale zondagochtend, niet lang na Stephen en Venetië, toen Taartman opeens opdook bij de Round Pound. Hij stond daar in een enorme groene jekker alsof er een parachute over hem was uitgezakt. Hij gooide de tennisbal bovenhands en verrassend ver. En Rex maar hollen.

‘Weet je nog dat ik je verteld heb dat ik als kind een hond had?’

‘Denis. Vuilnisbakkenras, zwart met bruin. En hij at wormen.’

‘Klopt’, knikt hij intens tevreden.

Ik plaats mijn kont weer op de rand van zijn bureau en Taartman haast zich om een stapel papieren aan de kant te schuiven. ‘Je hebt Rex één keer ontmoet, een paar minuutjes maar.’

‘Je zei dat hij me aardig vond.’ Dat is waar, Rex vond hem aardig, al vindt Rex iedereen aardig die zijn buikje kietelt en over zijn hoofd krabt, maar dat zeg ik niet. Ik kijk naar Taartmans goedbedoelende gezicht terwijl ik probeer mijn nee te formuleren en bedenk dan dat ik nou ook weer niet zo gek veel opties heb. En Taartman zal niet opeens gaan stappen en Rex in zijn huis opsluiten. Sterker nog: ik denk dat Rex het heerlijk zal vinden met Taartman. Plus ze hebben gedeelde interesses, zoals eten en op de bank liggen.

‘Ik ben pas woensdagmorgen weer terug, hoor.’ Ik denk nog steeds koortsachtig na over een razendsnelle oplossing zonder kennels, maar die zijn er niet want er zijn geen andere alleenstaande vrouwen in the City stom genoeg om een hond te bezitten.

‘Dat is goed. Prima. Echt.’

‘Lisa wil hem vast wel naar je huis brengen, maar dan moet je hier wat eerder weg.’

‘Ik kan thuis werken. Dat doe ik vaak genoeg, dus dat is geen …’

‘Weet je het helemaal zeker?’

‘Ja, ja. Het lijkt me heerlijk als hij komt.’

‘Ik weet het niet, hoor. Misschien toch maar beter de kennel. Misschien vindt hij het deze keer minder erg.’

‘Nee, doe nou niet. Hij zal het er vreselijk vinden. Ik zal heel goed voor hem zorgen. Ik zal niet uitgaan of niks.’

‘Nou, oké dan. Heel erg bedankt. Het is echt een uitkomst.’ En Taartman straalt alsof hij een prijs heeft gewonnen. Hij schuift zijn stoel achteruit en staat op alsof dat nog iets bijdraagt aan de zwaarte van de taak die hij op zich heeft genomen. Wrijft zijn handen over zijn buik, hijst zijn broek op. Hij is nu helemaal het mannetje.

‘Waar ga je eigenlijk heen?’

‘Hongkong.’

‘Maar daar kom je net vandaan.’

‘Ik weet het. Ik kan maar geen genoeg krijgen van die stad. Oké, geef me je nummer en adres, dat geef ik dan aan Lisa.’ Hij schrijft met zijn potloodje op zijn notitieblok.

‘Spannend afspraakje, Taartman?’ Rob komt met zijn hoofd over mijn schouder kijken.

‘Lazer toch op, Rob’, zeg ik.

‘Denk aan de Daleks, jongens’, zegt Rob. ‘Die hadden de hele wereld overgenomen als ze maar benen van hun ontwerpers hadden gekregen.’ Maar niemand van spud luistert naar hem. Robs gevoel voor humor is niet het hunne. En bovendien, meestal negeren ze ons toch al, ze zien ons als showhonden, niets dan attitude en uiterlijk vertoon, en dat is ook wel waar. Maar dit is een industrie voor pauwen. Wie zijn staart niet laat zien is onzichtbaar.

‘Knap stukje daswerk, Taartman.’ Rob trekt er even aan. Een fel dambord van paars en oranje, een nostalgische schreeuw om de jaren zeventig. ‘Maar nu even serieus, want ik heb een belangrijke wetenschappelijke vraag voor je.’ Rob grijnst ondeugend en klemt zijn arm om mijn middel. ‘Laten we je graad in de astrofysica eens ten volle benutten.’

Ik schud hem af. ‘Het is wiskunde.’ Dat weet ik omdat ik Taartmans cv een keer op zijn bureau heb zien liggen. De titel van zijn proefschrift was ‘Binomiale modellen van winsten op de aandelenmarkt: Een inschatting van de waarschijnlijkheid van verschillende uitkomsten van de toekomstige koersen op de aandelenmarkt.’

‘Dan weet je hier het antwoord wel op’, vervolgt Rob. Taartman zet zichzelf schrap, frutselt met zijn potlood. ‘Waarom kom je lekkerder klaar als je gewurgd wordt?’

Taartman bloost en kauwt op zijn lip, stopt een vinger in zijn oor, de hele klassieke litanie van tics en ik vraag me af of hij alles, dat gigantische iq, die fantastische hersenen die hij heeft, voor een dag zou willen ruilen om eens te voelen hoe het is om Rob te zijn, om de zijdezachte dij te strelen van een lekkere ranke stoot, om in een wolk van zweet en parfum te liggen boven Laila van kantoor of Claudia van Fixed Income of Annabel van Privébankieren of een van die andere gewezen neukmaatjes van Rob.

‘Kom op, man.’ Robs torso stuitert door een atletische serie press-ups op bureauniveau. ‘Jij was toch de wetenschapper? Er moet een biologische verklaring voor zijn.’

‘Nou …’ Taartman last een hoestje in. ‘Zuurstofgebrek.’

‘Ja, daar weten we hier alles van, hè?’ Ron knikt naar Al, die loopt te ijsberen en het telefoonkoord strak trekt terwijl hij een verkooppraatje afsteekt. Maar Al negeert hem; hij heeft het te druk met iets verkopen wat godzijdank niet klinkt als Vulkan of mstar, al zwijg ik uiteraard als het graf: ik kan en mag niets zeggen. ‘Nou vooruit, voor de draad ermee.’

‘Het zal wel zijn …’ vervolgt Taartman, ‘… omdat dat zuurstofgebrek een toenemende bloedtoevoer veroorzaakt naar … eh … bepaalde gedeelten van de …’ en hij kijkt me tersluiks aan.

‘Maak je geen zorgen over Geri. Ze is een grote meid.’

‘Toenemende bloedtoevoer naar het … eh … orgaan.’

‘Joe-hoe. Bedankt makker.’ Rob geeft hem een stevige schouderklop.

‘Julie zoekt je. Het gaat over een reis of zo.’ Al slentert met zijn waterflesje op ons af en knikt me toe.

‘Nu al weer weg, G?’ vraagt Rob.

‘Terug naar Hongkong.’

‘Wat is er dan?’

‘Dat mag ik niet zeggen.’

‘En Taartman gaat mee om je koffers te dragen?’ Rob geeft Taartmans schouder een duwtje.

‘Nee, hij heeft aangeboden voor Rex te zorgen’, zeg ik en ik glimlach iedereen zorgvuldig toe.

‘Zo zo, jij zit in de lift, Taartman. Op G’s hondje passen terwijl zij naar een ontmoeting met de Kat vliegt?’

Taartman knikt onzeker.

‘Waar zijn jullie van spud zoal mee bezig tegenwoordig?’ Rob pakt een vel papier van het bureau. ‘Wat is dit? De blauwdruk voor een nieuwe raket?’ Hij wijst iets aan wat op halve cirkels met doedels lijkt, maar in feite volatiliteitscurves zijn.

‘Dat zou je toch niet begrijpen, Rob’, zeg ik. Taartman kijkt gespannen toe terwijl Rob het vel op het bureau laat dwarrelen.

‘Maar even serieus. Hoe gaat het met jullie elektriciteitscentrale? Hebben jullie al een model gebouwd waar we allemaal steenrijk van worden?’

Taartman kijkt van Rob naar Al naar mij en glimlacht, of althans hij spreidt zonder veel uitdrukking zijn lippen, alsof hij andermans conversatieregels imiteert. ‘We werken aan een nieuw project.’

‘O ja, wat is dat dan?’ vraagt Al.

‘We … eh … zijn bezig met converteerbare obligaties.’ Hij kijkt met één oog naar Rob.

‘Mijn kindjes!’ zegt Rob. ‘Daar moeten jullie mij bij betrekken.’

‘Natuurlijk’, zeg ik. ‘Want Rob heeft een doctoraat in wiskunde. Wat zullen jullie veel aan hem hebben!’ Al snuift in zijn waterflesje.

‘Vertel op, G,’ zegt Rob, ‘waarom verlaag je je door met ons van de kolenmijn op te trekken terwijl je ook de zuivere lucht van de mathematica zou kunnen inademen? Is het misschien omdat je in de buurt van het echte geld wilt zitten?’

‘Geri zou met afstand de beste van onze groep zijn’, gooit Taartman eruit.

‘Ze heeft er alleen het figuur niet voor’, zegt Rob met een knipoog naar Taartmans buik. ‘Maar even zonder dollen, vertel eens wat jullie met mijn converteerbare obligaties van plan zijn.’ Taartman twijfelt, bang als hij is voor een hinderlaag. Rob wil hem nog weleens belagen als hij terugkomt uit de kantine. Dan pakt hij hem een zakje cheese and onionchips af en zegt: denk je echt dat dat je zal helpen om meiden te krijgen?

‘Vertel het nou.’

‘We werken aan een prijsmodel. Er is op dat gebied nog niets goeds.’

‘Zoals wat Black en Scholes met opties gedaan hebben?’

‘Nee, dit is veel geavanceerder. De methode van Black en Scholes is nogal primitief.’ Taartman gooit alle remmingen van zich af en begint een verhandeling over de details van theoretische waarde. Hij raakt in de ban van zijn eigen verhaal zodat hij zijn publiek vergeet en een minilezing geeft over volatiliteitsschattingen en binomiale prijsstelling.

Een piepklein spiertje in Robs nek verstijft, hetzelfde spiertje dat altijd strak staat als hij een riskante positie inneemt of als de Grabbelaar hem met een vingergebaar zijn kantoor binnenroept. Converteerbare obligaties zijn zijn grote passie en zijn melkkoe en ik weet dat het hem enorm dwarszit dat hij niet wist dat ze bij spud aan dat model werken en dat de Grabbelaar zijn fiat aan het project moet hebben gegeven en dat niemand eraan gedacht heeft om Rob op de hoogte te brengen of zijn input te vragen, want hij is al op zijn zestiende van school gegaan en niet naar de universiteit geweest en iedereen van spud vindt hem een idioot. Of op zijn minst achterhaald.

Maar spud is wel degelijk wat ons te wachten staat, want zalig zijn de computernerds, die het aardrijk zullen beërven. En dat begrijpt Rob maar niet terwijl hij kokend van woede en met op elkaar geklemde lippen zijn best doet om Taartmans uiteenzetting te volgen. spud is onze eigen Silicon Valley en ze ploegen braaf voort, als een kernreactor. Hun missie is om Steiner’s de 21ste eeuw van machtige financiële derivaten binnen te loodsen door modellen te ontwerpen die zo slim zijn dat we karrenvrachten geld kunnen verdienen door alleen maar naar onze schermen te kijken. Ze spieden de financiële horizon af op zoek naar waarde en zakelijke mogelijkheden. Hun kwantitatieve modellen zullen onze levens drastisch veranderen, zullen alles veranderen, de markt vertellen wat waarde werkelijk is, en wij worden allemaal de slaven van de geeks die de modellen gebouwd hebben. Mensen als Rob en Al worden overbodig want de modellen maken ons uiteindelijk allemaal werkloos. Daarom werkt Taartman ’s avonds zo laat door. Ik heb hem weleens gezien als ik rond middernacht dronken het kantoor in strompelde op zoek naar mijn sleutels. Dan zat hij nog te zwoegen op algoritmes die niemand hier begrijpt, maar die binnen niet al te lange tijd de norm zullen zijn. Ik begrijp het omdat ik het wiskundig talent heb. Taartman heeft gelijk; ik zou me erop kunnen toeleggen en ik zou er zelfs de beste in kunnen zijn, maar het laat me koud. Misschien is dat wel mijn probleem.

Rob staat nu stokstijf stil. Zijn lippen zijn grijs, hij voelt aan dat er ergens een grote wereld van waarde is die hem voorgoed zal buitensluiten.

Hij zal het volgende niveau nooit halen.

Hij strekt zich uit en pakt Taartmans vrije hand, draait haar om en schudt met zijn hoofd als hij de morsige binnenkant van zijn manchet ziet. ‘Dus waar het op neerkomt,’ onderbreekt hij hem, ‘wat je dus zegt is dat jij en Dr. Who een computersysteem bouwen dat mij gaat vertellen wat mijn converteerbare obligaties waard zijn?’

‘Dat klopt.’ Taartman knippert met zijn ogen alsof Robs bewering van een simpel feit slechts bevestigt wat hij zelf al gezegd heeft.

Rob laat Taartmans hand los. ‘En als ik je nou zei dat ik van elke obligatie al precies weet wat-ie waard is. Hij is waard wat de markt ervoor wil betalen. Dus we hebben geen wiskundig model nodig om de theoretische waarde te berekenen. Het enige wat we nodig hebben zijn allejezus getalenteerde brokers die godverdomme weten waar ze mee bezig zijn.’

Taartman heft zichzelf tot zijn volle lengte op en torent boven ons uit. Hij kijkt alsof Robs minachting hem merkwaardig koud laat, alsof hij over een transcendentaal inzicht beschikt dat hem op een ander, hoger niveau laat opereren.

‘Over een paar jaar wordt er alleen nog gehandeld op grond van technische analyse’, zegt hij met een blik op Rob. Hij praat langzaam, alsof hij een imbeciel toespreekt. ‘Dan zijn hier geen banen meer voor mensen als jij. Wacht maar af wat de technologie met jullie carrières gaat doen. Jullie zullen het geen van allen overleven. Jouw soort makelaars die een vinger in de lucht steken om een prijs te bedenken. Alsof je een groente- en fruitstalletje runt. Jullie denken dat alles om vraag en aanbod draait en een soort van intuïtie, een speciaal talent. Jullie begrijpen niets van de instrumenten die jullie verhandelen.’ Taartman maakt met glimmende ogen een weids gebaar over de vloer. ‘Moet je die Joe Palmer zien bij de warrants. Die lui denken dat de markt maar één kant op kan. Denk je dat ze iets weten van optietheorie? Of dat ze een concept als volatiliteit begrijpen?’

‘Dat hoeven ze niet,’ blaft Rob, ‘want ze hebben vorig jaar verdomme meer dan honderdtwintig miljoen dollar verdiend.’

‘Weet je ook hoeveel ze niet verdiend hebben omdat er zo ongelooflijk veel is wat ze niet begrijpen? Minstens twee of drie keer dat bedrag. Hier gaat het grote geld verdiend worden.’ Taartman slaat op de computer. ‘Jullie zitten vast in de Middeleeuwen met je portefeuilles en je gevoel voor de markt. Het is alsof je een stel apen je auto laat besturen. In de nabije toekomst maken modellen de dienst uit, want de business verandert elk moment. We bouwen prijsmodellen zodat Steiner’s op grote schaal voor eigen risico derivaten kan verhandelen. Eigen vermogen is het nu helemaal, daar zit het echte geld. Ten koste van domme mensen die niets begrijpen.’ Hij zit in een overwinningsroes. Zweetdruppels parelen op zijn lippen.

‘En zo beërven de sukkels het aardrijk’, zegt Rob en hij prikt Taartman in zijn buik. Toekomst en verleden staan oog in oog. ‘En jij gaat groot geld verdienen. Dan moest je maar eens wat beter voor jezelf gaan zorgen, makker.’ Hij prikt nog een keer, iets harder ditmaal en Taartman lijkt te wankelen.

‘Ik heb gehoord dat er dan geen sukkels meer in de kast mogen blijven zitten’, zegt Al. ‘Ze moeten allemaal bij de klanten langs.’

Taartman kijkt gepijnigd en probeert een nerveus giecheltje dat klinkt als een onderdrukte gil. Rob en Al, lang en glad en rank, kijken omhoog naar het symbool van hun toekomstige overbodigheid en het apocalyptische beeld van markten die gerund worden door veelvraten met wiskundige modellen. De toekomst is niet langer van hen. spud zal het laatst lachen.

Rob glimlacht.’Maar vertel, Taartman, hoe gaat het met het zwemmen?’

Ik schop Rob tegen zijn enkel om de ingestudeerde vernedering die hij in petto heeft voor te zijn, maar hij knippert niet eens met zijn ogen. Taartman fronst verbijsterd zijn wenkbrauwen.

‘Ik hoor dat je zo dol bent op het zwembad?’ vraagt Rob. Ik glijd van het bureau en zet mijn hiel nogmaals met kracht op zijn voet, maar hij geeft geen krimp. Ik weet precies waar dit naartoe gaat en het is allemaal mijn schuld omdat ik Rob en Al uit de behoefte aan een goedkoop lachsuccesje verteld heb dat Taartman me had uitgenodigd om te gaan zwemmen in het nieuwe zwembad van hotel Tara.

‘Hoe bedoel je?’ Taartman begrijpt het niet. Zijn blubbernek is rijp voor de hakbijl.

‘Ik hoor dat je een zwemclub wilt oprichten.’ Al snuift in zijn waterfles.

‘Hou je kop, Rob.’ Ik wil hem opnieuw waarschuwen, maar mijn hiel wankelt en ik val bijna om.

‘Rustig maar, G, anders lig je zometeen plat op de vloer.’ Ik zie aan de strakke rimpels rond zijn kaak dat Rob van plan is tot het gaatje te gaan. ‘Wij moesten ook maar eens naar het zwembad gaan, maat. Jij en ik samen, Taartman, gewoon voor een paar baantjes.’

Al schudt zijn hoofd. Hij loopt roze aan in een poging niet in lachen uit te barsten. Taartman vertrouwt al die vrolijkheid niet en speelt nerveus met een potlood. Een flauwe glimlach spookt over zijn gezicht.

‘Of ga je liever met meisjes?’

Al kan zich niet meer inhouden. ‘Tjonge jonge jonge’, zegt hij en hij neemt een slok water en kan het niet binnenhouden en proest het water weer uit. Rob ontploft net op het moment dat het op Taartmans gezicht begint te dagen. Zijn ogen draaien in mijn richting, uit de verwarring op zijn gezicht vormt zich iets van een uitdrukking, hij krijgt in elk geval een kleur, een roze vlek op een van zijn wangen.

‘De beste manier om de handel te keuren, hè? Geri in een sexy bikini’, en Rob knipoogt naar Taartman die me onbeweeglijk aankijkt. De blik die altijd zo zacht is, verhardt zich tot iets wat ik niet kan benoemen. En ik kijk weg. Focus mijn aandacht op Rob met zijn stomme kop.

‘Je bent een klootzak’, zeg ik hem. ‘Van het zuiverste kaliber.’

‘Ja, hij is een klootzak’, hijgt Al met een rood en vertrokken gezicht. Hij heeft het niet meer van het lachen.

Taartman beukt zijn stoel tegen zijn bureau en pakt het rugzakje dat daar de hele tijd als een trouwe hond heeft gelegen.

Rob slaat van achteren zijn armen om me heen. ‘Aah, toe nou Taartman. Je kent me toch. Ik maak maar een geintje.’ Ik duw hem weg maar Taartman is al door de dubbele openslaande deuren vertrokken.

‘Wat ben je toch een eikel, Rob.’

‘En toch hou je van me’, zegt Rob en hij loopt naar zijn bureau.

Neukmaatje, zei Zanna nadat ik zo dom was geweest haar te vertellen dat ik in oktober met Rob naar bed was geweest. Dat is precies wat hij is. En geloof me: je hebt iets veel beters nodig. Hun onderlinge afkeer zit diep. Hun eerste ontmoeting in The Lamb een paar jaar geleden was als krassende nagels op een schoolbord. Een luchtige minachting in Zanna’s ijzige glimlach. Rob heeft geen Achtergrond, hij is verdomme niet eens afgestudeerd al heeft hij genoeg tijd op de universiteit van Essex doorgebracht om wat te neuken te vinden. Zanna vindt hem een boer, hij heeft iets met schuine grappen, hij kan niet meepraten over Loirewijnen, heeft nooit de regatta van Cowes bezocht. Hij zou haar niet het leven vol culturele en Europese geneugten kunnen geven dat ze van een man verlangt, al geeft ze toe dat hij haar vermoedelijk wel een goede beurt zou kunnen geven. Maar dat zou dan weer geen carrièreverbeterende beurt zijn, en als Zanna onder haar eigen niveau gaat neuken, doet ze dat buiten onze bedrijfssector. Onvolwassenheid in een man laat haar koud; in zinloze lol is ze niet geïnteresseerd. Je had op zijn minst iemand kunnen vinden die niet in hetzelfde bedrijf werkt. Jezus. Maar het blijft een feit dat ik op een vrijdagavond een bar uit was gerold en geëist had dat Rob me mee naar huis zou nemen voor een borrel.

Madonna stroomde uit de boxen, een koffietafel die op een onvaste horizon stuiterde toen ik in de sofa wegzakte en mijn ogen sloot voor een dubbele zee van zwart en wit en toen stond Rob afgetekend in de deur naar de keuken, hij leunde met zijn schouder tegen de deurpost met zijn armen gekruist over zijn borst boven een spijkerbroek en blote voeten. Ik stak mijn lege glas naar hem uit en liep de gang in met de vage bedoeling naar de plee te gaan maar werd tegengehouden door mijn langsflitsende weerspiegeling die van onderen door het warme schijnsel van een tafellamp werd uitgelicht. Verleid door mijn eigen vermoeidheid, aangemoedigd door een verhoogde hartslag die het ritme van ‘Like a Prayer’ leek te hebben aangenomen. Liet mijn handpalm over mijn rechtertepel gaan en het bloed stroomde naar de sleutelzones zodat de verborgen lippen tussen mijn benen opzwollen, en ik slingerde weer de woonkamer in waar Robs hoofd schuilging in het leer van de sofa. Hij zag me naderen en ik liet me op hem zakken, schurkte tegen de onderkant van zijn buik. Zijn handen op mijn rok, mijn heup. Zijn hoofd ter hoogte van mijn borsten, zijn gezicht dat uit het zicht verdween, maar waarop ik nog net die geconcentreerde uitdrukking zag die mannen krijgen vlak voordat het genot begint.

De slaapkamer hebben we niet eens gehaald. Zijn tapijt, dat langharige beest, jeukte en stonk naar een chemisch reinigingsmiddel. Rob kwam heel professioneel op het voorgeschreven moment klaar en was na afloop gentleman genoeg om niet met zijn volle gewicht op me te gaan liggen. Ik vroeg me af waarom ik toch altijd van achteren geneukt word, is het iets in mijn gezicht dat ze niet verdragen?

Hij rolde zich op zijn zij. Leunde naast me op een elleboog en verbaasde me door mijn schouder met langzame, herhaalde bewegingen te strelen. Ik pakte zijn hand en liet hem tussen mijn dijen glijden, maar zodra zijn vinger aan een voorzichtige ontdekkingsreis begon, wist ik dat niemand de juiste manier kon vinden om me aan te raken en dat we onze tijd verdeden met de valse belofte van iets wat toch niet ging gebeuren. Ik wil douchen, zei ik, maar wat ik echt wilde was iets een heel harde klap geven. Maar nee, ik waste mijn haar, gezicht, nek, ik schrobde mijn huid totdat ik weer een beetje een idee had waar ik mee bezig was en bekeek mezelf naakt in de spiegel. Mijn gezicht was bijna menselijk tegen de scherpe randen van keramische tegels en glas en staal, de zure smaak van alweer een avond zuipen in mijn mond. Ik moet hier weg. Toen ik met kletsnat haar terugkwam, stond hij op en leek hij geagiteerd.

Ik wil … hij zwaaide met zijn geopende handpalm door de ruimte tussen ons om de beschadigde beveiligingsmuur tussen vrienden en minnaars te testen. Wat? zette ik de deur op een kier. Onze prachtige werkrelatie niet in gevaar brengen?

 

09.48

‘Je vliegt om vijf over twee met British Airways vanaf Heathrow.’ Julie legt de reispapieren op mijn bureau. ‘De auto is geboekt voor half elf, dus je hebt tijd om eerst nog je spullen te halen. En kom even langs voordat je vertrekt. De baas wil je spreken.’

‘Goed.’

‘Niet vergeten.’

‘Nee echt, ik zal het niet vergeten.’

‘Je hebt het er maar druk mee’, zegt Al met een melancholiek glimlachje.

‘Het is lang niet zo interessant als het lijkt.’

‘Ik zou het anders best eens willen proberen’, mompelt hij en hij draait zich om. Hij gaat achter zijn bureau zitten en slaat een onderzoeksverslag open. Ik heb hem met mijn opmerking van slag gebracht. Nu gaat hij piekeren over zijn overlevingskansen. Hij denkt aan de verkoopcijfers, die meedogenloos blootleggen wat we waard zijn. Al is marginaal, hij voldoet niet geheel aan de verwachtingen en dreigt aan zijn nooit duidelijk geformuleerde angsten ten onder te gaan. Ik vermoed dat de herinnering aan die vernederende veertiende plek in de afstudeerklas van ’85 hem nog altijd parten speelt, en de dubbele tegenslag dat hij niet gevraagd werd voor het beste dispuut en ook nog eens geen stageplek kreeg bij Goldman’s, en dan zijn vader die bij de afstudeerplechtigheid zichtbaar zijn best zat te doen om zijn teleurstelling te verbergen. De volgende generatie? Die begrijpen niet hoe belangrijk al dat harde werk is. Ze zullen je alleen maar teleurstellen. Al die zorgvuldig op de agenda gezette etentjes in The Oak Room om half zeven op al die vrijdagavonden voor het begin van het studiejaar. Er staat veel op het spel, Alexander. En Al maar ernstig knikken en zijn blik niet van het gezicht van zijn vader durven weghalen om naar het irrelevante menu te kijken, en steeds maar zijn zwetende handpalmen aan zijn broekspijp afvegen. Jawel, meneer, ik zal mijn best doen, terwijl het visioen van een alternatief langzaam vervaagt. In dronken gesprekken met andere studenten die het stokje hadden overgenomen wilde Al nog weleens voorzichtige grapjes maken over de druk van al die vaderlijke verwachtingen en dat zijn oude heer zeg maar zo eenkennig was, maar je kon ook weer niet alles delen met iemand die wist dat jouw plotselinge dood betekende dat hij in de academische pikorde een plekje winst zou boeken. In de taxi naar huis overpeinsde Al misschien dat het allemaal eenvoudiger was voor tweede-generatie-immigranten, want die hadden ouders wier pas getransplanteerde verwachtingen al vervuld werden als hun kind zich op een universiteit mocht inschrijven. Maar Al stond helemaal vooraan in een lange rij die terugging tot Ellis Island. Hij voelde de ballast van de hoop van de allereerste Van Velzen die ooit zijn schoen op de grond van dit land had geplaatst en die een lange reis had ondernomen die ooit op een triomf zou uitlopen als de foto van een onherkenbare nakomeling zou worden opgehangen aan de muren van de gewijde kamers van de vooraanstaande alumni.

Ondertussen omringt Al zich met souvenirs en speelt zijn echte leven zich in ballingschap af. Hij is een toerist in onze stad. Hij zal hier nooit aarden, al heeft hij zich nog zo consciëntieus toegelegd op een inburgeringsprogramma dat onder meer bestond uit Covent Garden, Stratford on Avon, een zondagse lunch bij Simpson’s, een golftoernooi op Wentworth, drie dagen op Lords, fish-and-chips, aardbeien op Wimbledon. Maar ik weet dat hij heimelijk hunkert naar boterhammen met jam en pindakaas en naar pretzels, bovenladende wasmachines en gigantische koelkasten, gele taxi’s met plastic bekleding. Het zijn de details die hem doen stagneren en tot een toerist in zijn eigen leven maken. Maar Al zit zijn tijd geduldig uit in de hoop dat zijn Europese missie hem het voordeeltje boven zijn leeftijdsgenoten zal geven dat hij op school niet kon bewerkstelligen. In carrièrejaren heeft hij wat schade opgelopen, en de laatste tijd leest hij in de Wall Street Journal over zijn klasgenoten en meet dan angstig de groeiende achterstand die hij op ze heeft.

Elke keer als Al terugkomt van een reisje naar huis brengt hij zakken lekkers mee naar kantoor: Oreo’s en zakken pretzels en de Hershey’s Kisses die we niet moeten omdat ze naar kots smaken, maar de M&M’s zijn steevast een succes. Hij is de eerste dagen altijd een tikje melancholiek en brengt meer tijd dan normaal door met de andere ontheemden die in Amerikaanse aandelen doen. Twee van die gasten komen uit Minnesota en zijn gek van ijsvissen. Ze wonen allemaal in een manege op Glebe Place waar ze met Kerst een keer een fantastisch feest hadden georganiseerd. Ze hadden het bad gevuld met ijs en bierflessen en aan het einde van de avond deden we wedstrijdjes onderduiken in het smeltwater. De ijsvissers uit Minnesota konden hun hoofd een volle minuut onder water houden, kwamen dan lijkwit en glimlachend tevoorschijn, sloegen een tequila achterover en deden het onmiddellijk nog eens. Wij doken na drie seconden gillend weer op, gingen druipend over de badkamervloer en daarna over de trap de ijskoude nacht in, waar mijn kaak pijn deed en we klappertandend over straat strompelden om een taxi te zoeken en Rob zei: Kut zeg, dit trek ik niet. Ik ga DOOD.

‘Hé, Al,’ roept Rob, ‘vrouwspersoon op lijn twee.’

‘Wie?’

‘Geintje’, zegt Rob en Al laat hem zijn middelvinger zien. Hij is niet meer zo happig op anonieme bellers sinds dat golftoernooi in de Bahama’s waar hij de half-Zweedse Annika ontmoette die haar baan bij een alligatorcrèche in de Everglades had opgezegd om haar depressie te lijf te gaan door met dolfijnen te zwemmen. Al had aangenomen dat ze deel uitmaakte van de controlegroep en niet een van de patiënten was die als gehandicapten uit Lourdes op een kluitje langs de kade stonden onder de supervisie van psychologen van Cornell. Toen zoop ze zich op een avond in de strandbar met margarita’s een stuk in de kraag en holde over de duinen weg terwijl ze zich in het donker van haar kleren ontdeed zoals die scène in Jaws en het kostte Al grote moeite om haar uit het water te krijgen want ze schopte wild van zich af en bleef maar brullen dat ze dood wilde. Al kon op het strand haar kleren niet vinden, dus ze moest naakt de ambulance in en uiteraard keken de ziekenbroeders hem boos aan alsof hij iets smerigs met haar had uitgehaald, terwijl hij juist haar leven had gered. Al vloog eerder dan gepland terug naar huis, maar Annika wist zich nog net op tijd uit het ziekenhuis te laten ontslaan om hem bij de gate te spreken en deed zelfs een poging door de beveiliging te breken. Daarna bleef hij een poosje bang dat ze op een dag zomaar bij de receptie zou staan, al was hij er vrij zeker van dat ze zich niet zou kunnen herinneren dat hij bij Steiner’s werkte.

‘Over dolfijnen gesproken.’ Rob buigt zich over de monitor.

‘Wat we niet deden.’ Al hangt de telefoon op.

‘Ken je die pinguïns, die grote die rechtop staan?’

‘Alle pinguïns staan rechtop, Rob’, zeg ik. ‘Zo zijn ze nu eenmaal.’

‘Je bedoelt keizerpinguïns’, zegt Al.

‘Weet je wat de poolreizigers daarmee deden?’

‘Opeten.’

‘En verder?’

‘De blubber gebruiken om olie van te maken’, zegt Al.

‘En verder?’

‘Weet ik veel, Rob. Ze gebruikten ze als doelpalen?’

‘Ze neukten ze.’

‘Jezus, Rob.’ Ik schud mijn hoofd.

Al knikt bedachtzaam in de richting van zijn scherm. ‘Ja, dat zie ik wel voor me.’

‘Hoezo dat zie ik wel voor me?’ Ik kijk hem aan.

‘Twee benen’, grinnikt Rob. ‘Zo’n waggelend loopje …’

‘Hoe kun je in godsnaam beweren dat pinguïns op vrouwen lijken? Ze zijn overdekt met veren en hebben snavels.’

‘Hé, Geri’, zegt Al en steekt twee handen omhoog. ‘Ik zeg alleen dat ik me kan voorstellen dat die gasten zo dachten toen ze die pinguïns zagen nadat ze daar zes maanden hadden gezeten bij een temperatuur van min veertig.’

‘Zou jij het met een pinguïn doen?’

‘Dat zei ik niet, ik zei alleen maar …’

‘Besti-AL-iteit’, fluistert Rob met veel gevoel voor drama.

‘Zak in de stront.’

‘Net als in Midnight Express, makker.’

‘Daar zaten geen pinguïns in.’

‘Wat wil je nou eigenlijk zeggen, Rob?’ Al slaat op zijn toetsenbord.

Rob haalt zijn schouders op en schudt zijn hoofd. ‘Het ene moment is een vent nog een vent, een tel later weet je opeens dat hij een bruinwerker is.’

‘Dat was omdat hij in de gevangenis zat’, zeg ik.

‘Dat is precies mijn punt’, zegt Rob en hij geeft de monitor een tik. ‘Denk je in: Al zit al zes maanden in die ijzige kou gefrustreerd te wezen en dan komt er een schattige pinguïn de storm uit gewaggeld. Wat denk je dat hij doet?’

Al is nu gespannen en zit diep voorovergebogen boven zijn notitieblok met een pen te friemelen. Rob knipoogt naar me. ‘Je bent ziek in je hoofd’, zeg ik en ik trek een gekke bek. Hij loopt, met nog altijd een grijns op zijn gezicht en zijn handen in zijn zakken, weg in de richting van Futures.

 

10.23

‘Lisa heeft al gebeld.’ Taartman staat op als ik bij hem langsloop. ‘Alles is geregeld, ze komt Rex om half zes brengen zodat ik …’

‘En je weet zeker …’

‘Ja ja. Komt allemaal goed.’

Julie houdt zich op in de buurt van spud om zich ervan te vergewissen dat ik de Grabbelaar zie voordat ik vertrek.

‘Dan bel ik je vanuit Hongkong.’

‘Maak je geen zorgen, hij zal het heerlijk bij me hebben.’ Taartman strekt zijn hand uit om even mijn schouder aan te raken, maar hij wordt door twijfels overmand en in plaats van een bemoedigend klopje voelt het alsof hij iets van zijn hand wil vegen.

‘Bedankt, je bent een held.’ Ik maak me uit de voeten. Een paar bureaus verderop steekt Rob zijn duim naar me op; hij heeft een telefoon aan zijn oor en Bud Light staat als een trouwe hond naast hem, klaar om in ijltempo een ticket naar de Administratie te brengen.

‘Hij wacht op je’, laat Julie nog even weten en ik loop over de vloer achter haar aan.

De Grabbelaar staat naar de aan de muur bevestigde televisie te kijken. De headline op cnn is: Tariq Aziz herhaalt dat Irak zal aanvallen bij een inval op Iraaks grondgebied.

‘Ben je er klaar voor?’ zegt hij en hij draait zich naar me toe.

‘Zeker.’ Alsof ik een keus heb.

‘Neem als je aankomt contact op met Tom Castigliano. Hij is volledig op de hoogte.’ Hij loopt naar zijn bureau en laat zich in zijn stoel zakken. Ik neem plaats op de stoel aan de overkant van het bureau.

‘Wat je nog moet weten is dat we deze zaak in kannen en kruiken willen hebben voordat het eerste schot in Bagdad wordt afgevuurd’, zegt hij. ‘En het vn-ultimatum loopt woensdag middernacht est af.’

‘Ik weet niet of Felix wil meespelen.’

‘Ik voel instinctief aan dat hij het doet. Ik heb er een goed gevoel over, Geri. Hij heeft dit snoepje al eeuwen in handen. Hij zal dit bod van Texas Pistons als een laat kerstcadeautje zien. Het zegt me niets dat hij weigert ons en de raad van Vulkan te spreken. Het zegt me niets dat hij zijn plannen niet prijsgeeft. Dat doet hij omdat hij zijn kick krijgt van mensen manipuleren. Deze transactie wordt een mijlpaal voor Steiner’s. We gaan dit niet verliezen.’

Hij kijkt me aan, zwijgt even, gaat dan verder. ‘En ik heb Kapoor mijn persoonlijke garantie gegeven dat jij terugkomt met een simpel antwoord op een simpele vraag.’

O jee.

De Grabbelaar gaat geheel op in glorieuze toekomstbespiegelingen. ‘Ik heb hem gezegd dat we ervoor gaan zorgen dat Felix meespeelt.’ Hij klopt op de tafel en grijnst me aan. Hij gaat voor de hoofdprijs, hij heeft dit moment in zijn carrière uitgezocht om alles op alles te zetten. Hij is al bezig met het instuderen van de legende: hoe Goldman’s op de loer lag om de deal uit onze handen te graaien en hij de zaak redde, de subtiele insinuatie dat Kapoor door twijfels bevangen was en dat het toen de Grabbelaar zelf was die de geschiedenis een andere loop gaf. En dat nog wel aan de vooravond van de oorlog! Hij leeft in zijn eigen droom en is de ster van zijn eigen film. Aan het eind van het liedje zal hij niet weer degene zijn die het slagveld kreupel verlaat. Nee, aan het eind van het liedje zal zijn verhaal deel uitmaken van de kronieken die vol staan met legendarische deals en kan iedereen zien dat de Grabbelaar enorme kloten heeft.

‘Hoelang werk je nu bij Steiner’s? Vijf, zes jaar?’ Ik knik en kijk naar de trekharmonica van rimpels in de mouwen van zijn hemd. ‘We hebben je uit de obscuriteit gehaald en je een leven gegeven waarvan je niet eens gedroomd had. Mogelijkheden. Kansen. Weet je, ik kan me je eerste dag nog herinneren. De honger, dat verlangen dat je had om iets van jezelf te maken. Ik weet niet wat je drijfveer was, of die in het verleden lag of in de toekomst, maar je had ‘t. Ik heb je ontwikkeling gevolgd, van groentje tot de grootverdiener van de dealingroom. Je was slim. Gefocust. Gedreven.’ Hij zucht en steekt zijn hoofd met een minachtende kinnenstoot omhoog. ‘Tot nu.’

Hij grijpt de leuningen van zijn stoel vast en rolt achteruit totdat hij zachtjes tegen de vensterbank botst. ‘Ik heb het natuurlijk vaker zien gebeuren. Ook met mensen die beter waren dan jij, Geri. Denk maar niet dat het me ontgaan is. Als je al zo lang meeloopt als ik, herken je de symptomen al in een vroeg stadium. Een zekere slordigheid steekt de kop op. Het scherpe randje wordt bot. Soms is het drank of vrouwen of drugs. Soms is het gewoon zelfgenoegzaamheid. De kip met de eieren wordt geslacht terwijl je een tukje doet. Sommigen verliezen hun geloof, zoals een golfer die zijn perfecte swing niet meer kan maken.’ Hij strekt zijn armen en luchtswingt met rechte armen en we zien hoe de fictieve bal omhoog vliegt en door het raam naar buiten en over the City zweeft terwijl duizenden bewonderende hoofden het ding in een baan om de aarde zien terechtkomen. ‘Burn-out is akelig, Geri. En duur. Als het verval zich eenmaal heeft ingezet, is er geen houden meer aan. De ene dag ben je een ster, een dag later een stuk vuilnis. Sommige mensen kunnen het gewoon niet aan.’

Hij kijkt me nog eens priemend aan alsof hij een scan maakt van mijn zenuwstelsel. Ik zweet een beetje. Een levensteken mijnerzijds zou nu geen slecht idee zijn.

‘Heb je die honger nog?’ Heel even zie ik een croissant voor me, een beeld van hoe ik aan Nadia’s counter sta met mijn hand op de glazen koepel.

‘Ja. Ik heb die honger nog.’ Ik sta op uit mijn stoel. ‘Ik heb die honger nog’, herhaal ik, want dit is wat Zanna zo goed van me weet: wie als katholiek is opgevoed, kent de meeslepende kracht van de incantatie. Een stil gebed brengt veel minder teweeg. ‘Ik heb die honger nog’, en terwijl ik het zeg voel ik daadwerkelijk het gerommel in mijn maag: het verlangen naar een croissant of een deal of de jacht, de behoefte om me vast te klampen aan het leven dat ik heb opgebouwd.

De Grabbelaar knikt goedkeurend en verrijst, nu met zijn handen in zijn zakken, van achter zijn bureau en kijkt uit over de vloer. Misschien zoekt hij naar de juiste sportmetafoor om dit moment te beschrijven, de verste slag, de hoogste top, de snelste tijd, iets wat me in de juiste stemming kan brengen, een souvenir dat ik kan meenemen.

Mijn blik dartelt omhoog naar het cnn-scherm waarop inmiddels een Apachehelikopter te zien is en ik merk dat mijn intuïtie me attent wil maken op een dreiging, een slecht voorgevoel over de frontlinie.

‘En de oorlog?’ vraag ik en hij richt zijn blik onmiddellijk weer op mij.

‘Er staan vierhonderd duizend Amerikaanse soldaten in de woestijn te popelen om Saddam met blote billen op de barbecue te leggen. Deze oorlog is in een vloek en een zucht voorbij, let maar op. En Max Lester schrikt echt niet terug voor iets wat maar een paar weken gaat duren.’

Hij leunt voorover en plaatst de knokkels van beide handen op het bureau. ‘Neem maar van mij aan dat die nonsens die de kranten hier schrijven … dat Bush een mietje is? Toen ik als jonge vent in Andover zat …’

‘Andover?’

‘Philips Academy in Andover’, blaft hij. ‘Zeg maar het Eton van Amerika. George Bush was daar natuurlijk lang voor mijn tijd maar onze leraar vertelde het verhaal van Stimsons bezoek aan de school en hoe dat voor Bush de inspiratie was op zijn weg naar grootsheid.’

‘Stimson?’

‘Stimson was minister van Oorlog in het kabinet van Roosevelt. Hij bezocht Philips in de zomer van 1940, toen George Bush pas zestien was. Hij kwam praten over zijn visie op de Amerikaanse lotsbestemming. Het onderwerp? Het leiderschap over de wereld, de grote strijd tussen de vrijheid en de vijanden van de vrijheid.’ Hij fronst naar de grafstenen in zijn vitrine en de futloze stars-and-stripes en kijkt me plotseling woedend aan.

‘Wist je dat hij achtenvijftig gevechtsmissies gevlogen heeft? Hij is neergeschoten en lag vierendertig minuten in de Stille Oceaan voordat hij gered werd door een torpedobootjager.’

‘Stimson?’

bush!’ Hij beukt op zijn bureau.

‘Aha.’

‘Klinkt dat als een mietje? Klinkt dat als een man die geen zware klussen aandurft?’

‘Nee, zeer zeker niet.’ Ik ga rechtop zitten en zet mijn voeten naast elkaar op de grond.

‘Deze deal gaat ons maken, Geri.’ Hij wendt zijn hoofd in langzame overpeinzing af en kijkt me dan weer strak aan. Hij weegt nu elk woord op een goudschaaltje. ‘Texas Pistons versus Vulkan Valve’, fluistert hij met het lef van een schooljongen en hij laat zijn hand door de lucht dartelen alsof hij een tekst schrijft voor de fictieve grafzerk die ons een hoge plaats op de ranglijst garandeert. Hij legt zijn handen achter zijn hoofd, laat zijn tong over zijn glanzende snijtanden gaan en geniet van de zoete smaak van de verwachte triomf. ‘Maar’, ontwaakt hij weer uit zijn dagdromen, ‘we zijn verwikkeld in een race tegen de klok. Dus ga en doe waar je zo goed in bent. Je hoeft alleen maar een simpel antwoord te halen op een simpele vraag.’

‘Natuurlijk. Fantastisch’, zeg ik terwijl ik opsta.

Hij laat me geheel gerustgesteld zijn tanden zien en geeft me een vaderlijk klopje. ‘Ik reken op je, Geri. Jij kunt dit regelen.’

 

*===*===*===*===*

Faustino komt terug met mijn dubbele Absolut en een espresso. Dit is niet de eerste keer dat ik hier uren voor de lawine van het lunchuur binnenwandel. In de bar van het café is het kraakhelder en rustig, afgezien van zacht pruttelende jazz, het afwachtende gerinkel van de serveersters, de glazen die achter de bar staan te glimmen. Technisch gesproken zou Faustino me geen drank mogen serveren, maar hij komt uit Bilbao en maakt zelf wel uit welke onderdelen van het Britse protocol hij zich verwaardigt te omarmen. Tegen de meeste brokers, Rob incluis, is hij beroepsmatig afgemeten. Hij steekt zijn imposante kin de hoogte in als hij hun geld aanneemt. Zijn vorstelijke schoonheid doet ze ineenkrimpen in hun snelle designerpakken. Mij mag Faustino wel omdat ik niet Engels of Amerikaans ben en omdat ik hem verteld heb dat er aan de westkust van Ierland veel mensen met pikzwart haar wonen en dat men zegt dat dat iets te maken heeft met de Spaanse Armada. Hij heeft het diepste respect voor geschiedenis en traditie en hij heeft me toevertrouwd dat hij dat nieuwe Guggenheim dat ze in Bilbao neerzetten maar niks vindt.

‘Weleens in Hongkong geweest, Faustino?’ Hij kijkt over mijn hoofd de middellange afstand in en schudt zijn hoofd.

‘Als iemand je zou vragen daar te gaan wonen, zou je dat dan doen?’

‘Vragen? Hwie vragen?’ fronst hij.

‘Nou, laten we zeggen je baas of je cliënt. Mensen die je bezitten.’

Hij haalt diep adem, houdt het binnen alsof hij zijn longcapaciteit wil testen. ‘Niet geen mensen bezitten Faustino.’

‘Jij zou dus nee zeggen.’

‘Hik ga terug naar Bilbao.’ Hij tikt op zijn borst. ‘Heb hik beloofd.’

‘Aan wie heb je dat beloofd? Aan je vriendin?’ Ik zie een smeulende schoonheid blootsvoets buiten een stoffige casa staan.

‘Mama. Heb hik beloofd aan mijn mama.’

‘Dat is prachtig, Faustino. Dat je dat aan je mammie beloofd hebt.’

‘Zekers weten.’ Hij pakt een wit servet en slaat het van zich af alsof het een zweep is. ‘Familia no?’

‘Wat je zegt, familia.’

Achter me gaat een deur open. Faustino zet een dubbele espresso voor me neer en blijft als een oma staan kijken terwijl ik het kopje leegdrink. ‘Hwil je nog hwat?’

‘Ik moet naar het vliegveld.’ Ik wijs op de zilveren Mercury die buiten op me staat te wachten. Faustino knikt me toe met een blik van innige deelneming.

 

*===*===*===*===*

Er ligt een steeds groter wordend plasje bij de kom van Rex, die zijn water op een chaotische manier pleegt te drinken. Hij is dolblij dat ik midden op de dag zo onverwacht thuiskom en in de voortuin even met hem speel. Hij draaft naar zijn mand in de gang, laat zich op een piepend speeltje vallen en staart me aan. ‘Brave hond’, zeg ik en hij gromt, legt zijn hoofd op zijn poten. Hij heeft de kledingzak op het bed zien liggen, hij weet dat ik hem ga verlaten, en nu word ik gekaapt door zijn plotselinge tranen. Hoe zou een labrador ooit kunnen overleven in Hongkong, laat staan gelukkig zijn? De vliegreis alleen zou al een trauma zijn.

‘Luister’, zeg ik. ‘Jij gaat bij Taartman logeren, dus je krijgt heel veel te eten. Ik denk dat je zelfs van ’m op de bank mag slapen.’ Rex sluit zijn ogen. Hij heeft ervaring met verlaten worden. Je had een kat moeten nemen, Geri, zei Rob een keer. Die maakt het geen reet uit als je er nooit bent. Die hechten zich niet zo aan je. Zanna heeft me er ook over aan mijn kop gezeurd. Je moet ’m ergens onderbrengen, zei ze laatst toen ik Rex noemde als nog een reden waarom ik niet naar Hongkong kon. Je hebt hem nooit leuk gevonden, zei ik en ze had in elk geval het goede fatsoen dat niet te ontkennen. Rex voelde dat als puppy al aan, een onzichtbaar krachtveld dat hem er altijd van weerhouden heeft tegen haar aan te springen zoals hij dat bij iedereen verder altijd wel doet; hij kende zijn plaats. Hij is je surrogaatkind. Honden horen op ranches en boerderijen thuis. Rex zou in Richmond of in Wandsworth of zo’n plek moeten wonen, met een moedertje dat de hele dag thuis is en kinderen en een tuin, de hele mikmak. Jij zou de wijde wereld in moeten gaan en niet thuisblijven om je huisdier te vertroetelen.

De inhoud van de koelkast staart me mistroostig aan: balsamicodressing en cocktailkersjes van een zekere leeftijd. De wodka en een Sapporo, die ik graag in huis heb omdat het blikje een militair ontwerp heeft.

14,3 dagen van elke maand, zeg ik tegen de geopende koelkast, dat is hoe vaak we dit jaar tot nu toe op dezelfde plaats hebben doorgebracht: de woorden die ik sprak toen Stephen een keer gaapte dat we altijd samen waren. Hij las Companies News terwijl ik op zoek was naar eieren om pannenkoeken te bakken, want die deden hem altijd denken aan weekends thuis van school. Rex lag uitgestrekt op een door de zon beschenen plekje op de grond bij zijn blote voeten. Als ik die gesprekjes nu in mijn hoofd herhaal, hoor ik ze alsof een stemvervormer alle frequenties heeft bijgesteld, alsof je met een equalizer zit te spelen en de bas opeens wordt opgeboost en vervaarlijk klinkt en de woorden een dreigende ondertoon krijgen die ik er eerder niet in had gehoord. Een remix van je lievelingsliedje waarin je opeens de onvolkomenheden hoort, hoe vlak die hoge noot is, de gedempte klank van een gitaarsnaar als de vinger een fret aanraakt, een zekere losheid in de timing.

Ik zie een fletse, uitgehongerde versie van mezelf in de badkamerspiegel. Zelfs mijn sproeten lijken te vervagen. Tweeëndertig, had ik tegen Stephen gezegd toen hij bij het opgaan van de zon op onze eerste ochtend samen de zijkant van mijn gezicht streelde. Ze zijn heel ontwapenend, glimlachte hij. Maar dat was lang voordat er een asymmetrie in de foto’s kroop, een ongelijkheid die elk kiekje besmette, niet dat er in de gehaaste oververmoeidheid van onze weekends veel op de gevoelige plaat werd vastgelegd. Maar op een keer, in een onkarakteristieke vlaag van spontaniteit, hield Stephen een passant in de Tuilerieën aan en poseerden we in de bijtende februarikou. Ik leunde op de arm die Stephen had opgestoken om me dicht tegen zich aan te trekken, maar in de paar seconden sluitingstijd lijkt het alsof ik me wanhopig aan zijn borst vastklamp. Mijn mond is half geopend alsof ik een niet opgetekende gedachte aan het verwerken ben, en een dikke haarlok bedekt de helft van mijn gezicht. Stephens arm glipt weg en het beeld uit. Hij glimlacht recht de lens in en durft onze gescheiden toekomst in de ogen te kijken. De vijf jaar durende documentaire over onze geschiedenis als een stel, een handvol herinneringen, voor de tweede keer opgenomen en ditmaal door een filter van mislukking. Hyde Park op een late zomermiddag, Rex die tussen ons in opgaat in zijn puppyspelletjes en Stephens brede glimlach lijkt honend en de mijne naïef, en zo staan we er mooi bij voor een monument voor de schijnvertoning die we aan het worden waren.

In het begin, toen Stephen nog vond dat ik een intrigerende persoonlijkheid had, legde ik vaak mijn hoofd op zijn blote borst terwijl hij mijn aanleg voor getallen verkende, probeerde te ontdekken hoe ver mijn talent strekte. Het waren de dagen voordat hij telkens tegen de begrenzingen van onze relatie aanliep, voordat de regen door onze waterdichte parkwandelingen lekte en Rex opeens bleek te stinken en ik niet meer elk weekend nieuwe lingerie kocht en we opeens in hetzelfde bed konden liggen zonder elkaar aan te raken. Toen we nog probeerden te ontkomen aan het cliché van het stellendom dat ervoor zorgde dat ik nat werd als ik zijn geur rook op een andere man. We werden meegesleurd door een waterval van passie, die had moeten uitmonden in een rijpe, beklijvende vorm van intimiteit. Maar ik bleek onderweg een aantal wegwijzers te hebben gemist.

Er zitten vlekkerige ringen op de onderste plank van mijn badkamerkastje waar Stephens peperdure scheerzeep stond, en ik vind nog altijd dingen: op Dag 123 trof ik tot mijn schok een zwart strikje aan onder in een la en stond ik zomaar weer tussen Stephen en de spiegel toe te kijken hoe hij, zijn kin in opperste concentratie geheven, met kundige vingers het strookje zijde rond zijn nek knoopte. Dat heb je zeker geleerd toen je vijf was, glimlachte ik. Nee, ik was al acht, zei hij. Op een manier die ik nu overdreven zelfingenomen zou noemen. Ik ging totaal op in de intimiderende weerspiegeling van zijn competentie, maar als iemand de perfectie van onze publieke presentatie als stel zou openritsen, zou hij onder het nageldunne oppervlak een afschrikwekkend gepruttel aantreffen. Wat moet hij met mij? vroeg ik me af, en liep bij de spiegel weg terwijl het losse kluwen antwoorden zich in mijn armen ontrafelde.

De telefoon gaat over.

‘O, ik had je antwoordapparaat verwacht.’ Ik zie tante Joan in een slecht verlichte gang staan, met een kaarsrechte rug alsof ze in de etiquetteklas zit en ze nog altijd een boek op haar hoofd draagt. ‘Ze zeiden dat je weer eens op reis was.’

‘Ik sta op het punt naar het vliegveld te vertrekken.’

‘Ik wilde een bericht inspreken, vandaar.’

‘Ik kan ophangen, als je wilt. Dan kun je je bericht inspreken.’

Mijn pientere opmerking wordt met een waardig zwijgen beantwoord. Ondanks al onze goede voornemens struikelen we tijdens elk gesprek over de eerste de beste horde.

‘Sorry. Wat was het bericht?’

Ze zucht hoorbaar. ‘Het gaat niet zo goed met je moeder.’

‘Wat is er dan?’

‘Nou, ze eet niet.’

‘Dat is toch niets nieuws?’

‘Je vader maakt zich zorgen. Ik wilde niet bellen, maar je kent hem, hij wil je niet ongerust maken.’

‘Daar zou hij aan gewend moeten zijn.’ Ik hoor het tandengeknars in haar stem over het nichtje dat altijd van hot naar haar reist in plaats van aan het ziekbed te staan en de hand van haar moeder vast te houden.

‘Ze heeft sinds zaterdag geen hap meer gegeten.’

Het is maar drie weken geleden dat ik in mijn oude bed naar de psalmen op de radio lag te luisteren en tante Joan laden hoorde openen en met bestek rammelen, haar geoefende manoeuvres op een plek die haar tweede huis is geworden. Een poging om mij duidelijk te maken wier lege plek ze probeert op te vullen. ‘Wat doet een mens in godsnaam op dat uur van de dag in een kantoor?’ riep ze uit toen ik achteloos vertelde dat mijn werkdag altijd om zeven uur begint. ‘Lijkt het op dat televisieprogramma met al die mannen in overhemden die met hun handen zwaaien en brullen?’

Ik zei: ‘Soms wel ja’ en ze zweeg even. Ze draaide haar koffiekop rond op de schotel.

‘Er werken zeker niet veel meiden.’ Ze tuurde diep in haar theekopje, ik speelde met de flap van mijn pakje sigaretten.

‘En wat is daar mis mee?’

En ze zei ‘niets’ en stond van tafel op met medeneming van haar onuitgelegde laatste opmerking terwijl ik een plotselinge woede over mijn moeder voelde opwellen in mijn nog slaperige kop. Ze zou hier moeten zijn en met de pap lopen tutten en me als een televisiemoeder over mijn wang aaien en zeggen dat ik niet genoeg eet, dat ik er moe uitzie en even op bed moet gaan liggen. Ze zou hier moeten zijn, niet twee kilometer verderop onder een dikke laag medicatie in dat ziekenhuis liggen en alles laten sloffen en maar wat rondschuifelen in een badjas en zich niet meer optutten, en dat voor iemand die toen we klein waren op alles lette. Haren kammen, Kieran en trek je jurk eens recht, Geraldine. George, laat mij die das maar doen. En denk om je goede schoenen, Geraldine, niet over het gravel schrapen. Kieran voorop, ik in het midden en mijn ouders achteraan. Ik trok aan de heggen van de voortuintjes die we passeerden en dan zei ma dat ik de planten niet moest beschadigen. Hallo, goedemorgen, wat een weer hè, en dat minstens tien keer voordat we bij de kerk waren. Een stapel grijze stenen boven op de heuvel, de trage stroom van af- en aanrijdende auto’s tussen de missen van tien en elf uur. Na afloop zat ik op de heuvel te schommelen met de andere meisjes en bewonderden we elkaars zondagse jurkjes en waren we allemaal in Gods gratie omdat we net van het lichaam van Christus hadden gegeten. Niet ver bij ons vandaan hielden de vaders zich op voor korte gesprekjes terwijl onze moeders over de kinderwagens geleund over koetjes en kalfjes spraken en er zo nu en dan een hond langskroop. En dan de auto in voor de rit naar oma. Die duurde een uur, waarin mijn moeder onophoudelijk met de knop van de radio speelde, Kieran verhaaltjes las en ik de achter onze auto wegglijdende hoogspanningsmasten telde terwijl er een stilte over de auto viel en niemand van ons ook maar enig idee had van de schaduw die al aan het vallen was; wat ons te wachten stond, en dat we dan op geen enkele manier meer terug konden.

‘Hoe dan ook, zo liggen de zaken.’ Tante Joan zuchtte weer.

‘Wat wilt u dat ik eraan doe? Ik sta op het punt naar het vliegveld te gaan.’

‘Je zou zo nu en dan je vader kunnen bellen, Geraldine.’

‘Het is gewoon aandacht vragen. Ze overleeft het wel, net als alle vorige keren. Anders doen ze dat weer met dat tubetje.’

‘Ze heeft een boel gewicht verloren.’

‘Ja, dat krijg je als je niets eet. Maar u weet hoe ik erover denk. Jullie hadden haar om te beginnen al niet naar dat ziekenhuis moeten brengen.’

‘Dat is al langgeleden gebeurd. Jij was nog maar een kind.’

‘Ze had daar niet moeten blijven met al die pillen die haar alleen maar suf maken.’

‘Achteraf is het makkelijk praten.’

‘Ik moet echt naar het vliegveld. De auto wacht op me.’

‘Altijd maar op weg. Waar ga je nou weer heen?’

‘Hongkong.’

‘Sommige mensen nemen het er maar van.’

‘Het is mijn wérk.’

‘Dus je belt je vader.’

‘Ja.’ Maar de waarheid is dat ik dat niet zal doen.

In haar stilte hoor ik het tumultueuze gebulder van alle dingen die ze zou willen zeggen: dat ik een hart van steen heb, en wat een egoïst ik ben, dat mijn vader in stilte lijdt, dat ik hem zelden op kom zoeken en zelfs bijna nooit bel, et cetera et cetera. Alle beschuldigingen die ik elke keer dat ik in haar ogen kijk zie, en haar worsteling om ze binnen te houden. Wat een verspilling toch, zei ze toen ik mijn koffers op Tweede Kerstdag in de druipende achterbak van een huurauto tilde. Had ik dan de bus naar het vliegveld moeten nemen? snauwde ik en we waren zoals zo vaak over de laatste horde gestruikeld. Ik boog voorover om haar droge wang te kussen en ze stak een hand omhoog om me op mijn hoofd te kloppen maar raakte mijn nek. Rij voorzichtig, lieverd.