12

Stil, somber, nog diep onder de indruk van het verhaal van de jonge Agneet van den Heuvel, trokken de beide rechercheurs met hun nieuwe Golf weg van de oude Haarlemmerpoort. Vandaar rijdend in de Haarlemmer Houttuinen begon het plotseling te regenen. Dikke druppels kletterden als hagel op het dak en spatten op de voorruit uiteen.

Vledder zette de ruitewissers aan en keek daarna opzij naar De Cock, die zonder autogordel om diep onderuit was gezakt. 'Commentaar?' vroeg hij uitdagend. De Cock bromde vanonder zijn vooruitgeschoven hoedje. 'Waarop?'

'De stand van ons onderzoek.' De grijze speurder reageerde niet direct.

'Over de doden niets dan goeds,' verzuchtte hij na een poosje, 'maar hoe meer wij over hem te weten komen... hoe meer ik besef, dat die Bouke Anne Minnertsga toch wel een fielt van een vent was. Er zijn heel wat mensen die naar zijn dood hebben verlangd... die dood intens hebben gewenst.' Vledder grijnsde.

'Hun wensen zijn vervuld.' Het klonk cynisch. De Cock drukte zich iets omhoog.

'Het is alles bijeen bepaald opmerkelijk te noemen, dat die aantrek­kelijke leraar klassieke talen nog zo lang heeft geleefd... dat hij niet eerder iemand op zijn dartele levenspad vond om een absoluut einde aan zijn amoureuze avonturen te maken.' Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. 'In die sfeer zoek je het motief?' De Cock knikte traag.

'Spelen met liefde, hartstochten... tedere menselijke gevoelens... is een gevaarlijke bezigheid. Vernederend en krenkend voor de men­sen die het treft.' Hij zweeg even. 'En dat niet alleen... het weekt ook onbeheerste emoties los.' 'Zoals bij Agneet?'

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus. Er was vanavond een moment, dat ik dacht dat zij tot een bekentenis kwam.'

Vledder glimlachte.

'Je bedoelt, dat moment dat het Agneet van den Heuvel duidelijk werd, dat Bouke Anne Minnertsga haar al die jaren had bedrogen... dat hij haar hartstocht... haar grote liefde... in wezen gelijkschakelde met de dweperige aandacht van de jonge vrouwelijke leerlin­gen uit zijn klas?'

De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi.

'Precies. Op dat moment was ze naar mijn gevoel rijp voor moord.'

Vledder blikte even opzij.

'Je hebt haar niet gearresteerd.'

De oude rechercheur maakte een verontschuldigend gebaar. 'Ik... eh, ik vond haar verhaal geloofwaardig,' sprak hij met enige weife­ling in zijn stem. 'Ik heb er geen wanklanken... geen duidelijke dissonanten in gehoord. Het klopt ook met onze bevindingen op die parkeerplaats.' Hij tikte met zijn wijsvinger de rand van zijn oude hoedje omhoog. 'Als men haar verklaring overdenkt, dan is het in feite een wonder, dat ze ter plekke de moordenaar of moordenares niet heeft gezien.' Vledder staarde door de voorruit.

'Misschien,' sprak hij somber, 'heeft ze die moordenares wel dege­lijk gezien.'

De Cock reageerde verrast. 'Wie bedoel je?' Vledder knikte en vervolgde:

'Wilde... of kon ze jou onmogelijk zeggen wie ze daar had aange­troffen.'

De Cock draaide zich met een ruk naar hem toe. 'Wie bedoel je?' Vledder slikte.

'Rooie Betsy... haar moeder.'

Toen de rechercheurs de hal van het politiebureau aan de Warmoes­straat binnenstapten, keek Jan Kusters achter de balie verrast naar hen op.

'Wat zijn jullie laat!' stelde hij vast. Hij blikte omhoog naar de klok. 'Het is al over half twee. Ik had jullie niet meer terug verwacht.' De Cock liep op hem toe.

'We gaan ook naar huis... bij mij staat de chocolademelk in de magnetron te wachten.'

Jan Kusters glunderde. 'Je hebt zo'n ding gekocht?' De Cock knikte lachend.

'We komen even horen of er nog iets bijzonders is geweest.'

De wachtcommandant maakte een schouderbeweging.

'Dat mannetje was er weer.'

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

'Welk mannetje?'

Jan Kusters zwaaide voor zich uit.

'Hij is al een paar keer 's avonds hier geweest... een bejaarde grijze man... in een veel te wijde regenjas... slecht ter been.' 'En die was er weer?' De wachtcommandant glimlachte.

'Hij kwam hier zo tegen elf uur de hal binnen en vroeg naar jou.' De Cock reageerde verrast. 'Hij noemde mijn naam?' Jan Kusters knikte.

'Ik zei: De Cock is er niet... ga boven maar op hem zitten wach­ten... misschien komt hij nog even langs. Pas een halfuurtje geleden is hij vertrokken. Hij kwam van boven de trap af sukkelen en liep op mij toe. 'Het is te laat,'zei hij. 'Het heeft geen zin meer om langer te wachten'.' 'En toen?'

Jan Kusters gebaarde naar de deur.

'Toen sjokte hij het bureau uit.'

'Je hebt geen naam of adres van hem genoteerd?'

De wachtcommandant schudde zijn hoofd.

'Als ik van een ieder die hier aan mijn balie komt de naam en het adres moet noteren, dan...' Hij maakte zijn zin niet af. De telefoon op zijn bureau rinkelde. Jan Kusters nam de hoorn op en luisterde.

Al na een paar seconden legde hij de hoorn op het toestel terug. Hij keek op. Met een bleek gezicht gebaarde hij naar de telefoon. Dat was een van die twee jonge dienders, die een paar dagen gele­den het lijk van die leraar klassieke talen op de parkeerplaats aan de Oosterdokskade aantroffen. Uit nieuwsgierigheid is hij daar tijdens zijn surveillance weer eens gaan kijken.' De Cock hield zijn hoofd iets schuin. 'En?'

'Er ligt weer een man.' 'Dood?'

Jan Kusters knikte. 'Vermoord.'

Vledder reed de Golf de Oudebrugsteeg uit, de rijbaan van het Damrak op. Bij de brug voor het Stationsplein nam hij gierend de bocht naar rechts en raasde met hoge snelheid de oude Sint Nicolaaskerk voorbij.

De Cock had handen en voeten nodig om zich op zijn zitplaats vast te klemmen. Hij keek verwijtend opzij naar Vledder, die dooreen rood stoplicht reed en voor het Scheepvaarthuis met te veel risico het tegenliggend verkeer kruiste.

'Leer je het dan nooit,' riep de oude reche. ' eur kwaad boven het motorgeronk uit. 'Hoe vaak moet ik je hei 5 zeggen... dood is dood... afgelopen. Daar waag ik mijn pensic niet aan.' Vledder reageerde niet. Knarsend bracht de ji <ige rechercheur de politiewagen op het parkeerterrein tot stilstand. De Cock stapte uit en blikte even met een vies gezicht naar boven. Uit een gitzwarte hemel kletterde een ware wolkbreuk op hem neer. Hij schoof zijn oude hoedje naar voren en trok de kraag van zijn regenjas omhoog. Daarna keek hij opzij naar Vledder, die naast hem was komen staan. 'Hondeweer,' gromde hij ontstemd. 'Moet het in dit drassige land dan eeuwig regenen?' De jonge rechercheur snoof.

'Dat moet jij toch weten... dat is een zaak van Onze Lieve Heer.' De Cock negeerde de opmerking.

Gehuld in een lange zwarte regenjas kwam een diender uit een surveillancewagen op hem toelopen. De Cock herkende het jonge gezicht, dat glom van de regen.

De oude rechercheur drukte zijn ontstemming over het slechte weer weg en glimlachte. 'Wat dacht je,' vroeg hij vriendelijk, 'de moor­denaar komt altijd terug naar de plek van zijn misdrijf?' De jonge diender knikte.

'Dat heb ik laatst ergens gelezen,' sprak hij instemmend. 'Het schijnt echt waar te zijn. Daarom... toen ik vannacht surveillerend over de Prins Hendrikkade reed, dacht ik: laat ik eens even op de parkeerplaats kijken. Je weet het nooit.' De Cock grijnsde.

'Je vond geen moordenaar... maar een lijk.'

De jonge diender gebaarde schuin achter zich.

'Weer tussen twee van die grote autobussen. Het lijkt uiterlijk ook precies op het geval van een paar dagen geleden. Ik heb maar weer een zeiltje uit de auto over hem heen gelegd.' Hij draaide zich om en liep voor De Cock uit.

Vledder volgde.

Na een dertig meter bereikten ze twee moderne hoge autobussen met Duits kenteken. Tussen die beide vehikels, nabij de hoge achter­wielen, lag een gebold stuk bruin zeildoek. Een geklauwde hand, met de vingers omhoog, stak eronderuit.

De jonge diender trok het bruine zeildoek heel voorzichtig weg en De Cock scheen met ziin zaklantaarn in het hoekige gelaat van een jonge man. Hij had H >Te brede jukbeenderen, een sterk vooruitste­kende kin en zwart aten, glimmend van pommade. Vette regen­druppels plensden > i jn onbeschermde ogen, die wijd opengesperd naar de donkere he .iel staarden.

De Cock boog zich iets voorover en de warme adem van Vledder streek langs zijn nekharen. 'Guillaume du Bartas.' De oude rechercheur knikte.

'Leraar Frans.' De grijze speurder hurkte met krakende knieën bij de dode neer en sloeg ter hoogte van zijn bovenbenen de panden van zijn groene trenchcoat terug. 'Met afgesneden penis.'

De Cock kwam uit zijn gehurkte houding omhoog en zuchtte. De dood van de leraar Frans had hem pijnlijk verrast. De grijze speurder had geen identieke moord verwacht. Het klopte niet... paste niet in zijn verwachtingspatroon. In de duistere schema's van zijn denken was daarvoor geen plaats.

Bouke Anne Minnertsga was een man die problemen opriep... die roekeloos speelde met hartstochten en emoties... gevoelens van wraak opwekte.

Zo'n man was Guillaume du Bartas naar zijn mening niet. Zeker, ze waren beiden leraar aan hetzelfde gymnasium, maar verder bestond er oppervlakkig gezien tussen beide mannen geen enkele overeen­komst.

Vledder nam de zaklantaarn van hem over en hurkte bij de dode neer. Zijn rechterhand gleed tastend onder de brede schouderflappen van de groene trenchcoat. Na enige tijd kwam hij teleurgesteld over­eind.

'Het is er niet.' 'Wat niet?'

De jonge rechercheur wees naar het lijk.

'Een briefje... een briefje zoals bij de dode Minnertsga.'

'Had je dat verwacht?'

Vledder knikte nadrukkelijk.

'Het is eenzelfde moord,' hijgde hij. 'Eenzelfde modus operandi.'

De Cock grijnsde.

'En eenzelfde dader?'

Het gezicht van Vledder verstarde.

'Zeker,' reageerde hij fel, 'eenzelfde dader. Het is een omissie... een grove nalatigheid van ons. We hadden die jongen nooit de kans moeten geven om een tweede moord te begaan.'

De Cock streek met de rug van zijn hand de regen uit zijn gezicht.

'Roeland van Ieperen ?'

Vledder snoof.

'Ja,' snauwde hij, 'wie anders?'

De Cock draaide zich om. Bram van Wielingen kwam met zijn aluminium koffertje aan de hand met grote stappen tussen de auto­bussen naderbij. Puffend bleef hij voor de oude rechercheur staan. 'De Cock,' hijgde hij, 'geloof me, je bent beslist een nagel aan mijn doodkist.' Hij zwaaide omhoog. 'Dit is toch geen weerom iemand uit zijn bed te halen en op pad te sturen?' De grijze speurder keek hem onbewogen aan. 'Heb jij bij de politie bijzondere privileges... of verdien je minder dan ik?'

Het gezicht van Bram van Wielingen betrok. 'Wat heeft dat er mee te maken?' De Cock spreidde zijn beide handen.

'Ik,' verzuchtte hij, 'ik ben vannacht nog niet naar mijn bed ge­weest. En... hoor je mij klagen?'

De politiefotograaf liep de oude rechercheur knorrend voorbij en zette zijn aluminium koffer naast zich op de gladde natte keien. Onderwijl wierp hij een steelse blik op de dode. Met grote ogen van verbijstering, strekte hij zijn rechterhand trillend vooruit. 'Alweer... alweer een vent zonder penis.'

De Cock reageerde niet.

Tussen de autobussen verscheen dokter Den Koninghe. Achter hem liepen de twee onaandoenlijke broeders van de geneeskundige dienst met hun brancard.

De Cock liep traag op hem toe. Hij voelde zich te moe, te mat om de oude lijkschouwer uitbundig te begroeten. Hij maakte een lichte buiging en wees schuin achter zich naar de dode. 'Het is een iden­tieke moord... identiek aan dat geval van een paar dagen geleden... met afgesneden penis. Ik heb nog niet verder gekeken, maar ik vermoed, dat u in de borsten maagstreek dezelfde messteken zult aantreffen.'

Dokter Den Koninghe knikte. 'We zullen zien,' sprak hij gelaten.

De kleine lijkschouwer liep hem voorbij, trok zijn broekspijpen iets omhoog en hurkte bij de dode neer.

De Cock keek toe hoe dokter Den Koninghe met een kleine zaklan­taarn even in de pupillen scheen en daarna met een teder gebaar voorzichtig met duim en wijsvinger de beide oogleden sloot. De oude rechercheur wendde zich tot Vledder. 'Maak jij het hier verder af. Rij straks achter de broeders aan naar Westgaarde en vraag of zij het lijk in jouw bijzijn willen ontkleden. Neem de papieren van het slachtoffer mee en misschien...' Hij pauzeerde even en keek glimlachend op. 'Misschien vind je toch nog ergens een briefje.' 'Je bedoelt van Roeland?' De Cock knikte. 'Dat hoopje toch?'

Vledder schonk hem een trieste grijns. 'Wat doe jij?'

De Cock duimde over zijn schouder.

'Ik ga te voet terug naar de Kit en vraag aan Jan Kusters of hij een wagentje en een mannetje heeft om mij naar huis te brengen. Ik ben het zat.'

Vledder knikte begrijpend. Zie ik je morgen,' zei hij vriendelijk.

De Cock slofte tussen de autobussen weg. Toen hij de parkeerplaats had verlaten, ademde hij diep, keek omhoog en liet de regen verkoe­lend in zijn gezicht plenzen.

Op zijn gemak, zijn handen diep in de zakken van zijn regenjas gestoken, slenterde hij over de Prins Hendrikkade, liep de Binnen­kant en Kromme Waal voorbij en stapte links de smalle Oudezijds Kolk op.

Halverwege bleef hij staan, keek naar het water en bedacht, dat daar eens een Chinees verdronk.

Mijmerend over de vele moordzaken die hij in zijn lange carrière als rechercheur in de binnenstad van Amsterdam had behandeld, liep hij verder via de Zeedijk en de Sint Olofssteeg naar de Warmoesstraat. Toen hij de hal van het politiebureau binnenkwam, stond hij plotse­ling oog in oog met de weduwe Minnertsga. Ze had een glimmend rood hoedje in het model van een zuidwester op haar hoofd en haar vormen werden geheel verhuld door een lange witte regenjas, die bijna tot haar voeten reikte. De Cock bleef voor haar staan. 'Wat komt u hier doen?' vroeg hij streng.

Mevrouw Minnertsga negeerde zijn vraag. Met een bleek gezicht keek ze naar hem op.

'Wat is er gebeurd?'

De Cock kneep zijn ogen iets dicht.

'Wat bedoelt u?' vroeg hij ontwijkend.

Mevrouw Minnertsga slikte.

'Waar is Guillaume?'

De Cock streek met de rug van zijn hand langs zijn lippen. Het was een gebaar om uitstel. 'Waar is Guillaume?'

Haar gil weerkaatste tegen de wanden van de hal.

De Cock zuchtte diep.

'Guillaume is dood.'

Haastig schoot de oude rechercheur toe.

Mevrouw Minnertsga gleed langzaam uit zijn armen bewusteloos naar de vloer.