8

Vanuit het schemerig intieme lokaaltje op de hoek van de Barndesteeg, dat Smalle Lowietje altijd vol trots zijn etablissement noemde, schuifelden de beide rechercheurs te midden van een leger van behoeftigen over de oude Achterburgwal. Het was donker en druk op de Wallen. Het seksbedrijf draaide op volle toeren. Vrijwel elk hoertje was bezet. Het scheen dat het naderend voorjaar de heren der schepping prikkelde tot extra daad­kracht. Voorde deur van het werkkamertje van een exotische schone uit Ghana stonden zelfs mannen in de rij.

Vanaf de Achterburgwal liepen ze door de smalle Oude Kennissteeg en staken daar de brug over naar het Oudekerksplein. Het motterde een beetje en De Cock trok de kraag van zijn regenjas omhoog.

Vledder keek hem van terzijde aan.

'Heb jij weleens iets met die Rooie Betsy gehad?'

'Ambtelijk, bedoel je?' Vledder lachte uitbundig. 'Ja, hoe anders?' De Cock knikte vaag.

'Niet voor enig misdrijf. Maar ze had eens moeilijkheden met een klant. Een deftige heer van middelbare leeftijd, die zich er over beklaagde dat Rooie Betsy tot minder dienstbaarheid bereid was dan hij van haar verlangde.' De oude rechercheur schudde verwijtend zijn hoofd. 'Er zijn nog steeds mannen die menen dat de politie de prostitutie exploiteert.' Vledder wuifde om zich heen. 'Dat was toch vroeger zo?' De Cock glimlachte.

'Dan moet je toch wel een paar eeuwen in onze vaderlandse ge­schiedenis terug... ver voor er sprake was van een reguliere ge­meentepolitie, zoals wij die nu kennen. Onze voorgangers... de schout en zijn rakkers, werden in feite geacht toezicht te houden op de 'lichte wivekens'. Maar in plaats van een streng toezicht op de naleving van onder andere de bepaling, dat in het openbaar tepels en schaamdelen bedekt moesten zijn en dat geen op coïtus gelijkende bewegingen mochten worden gemaakt, sloten ze met hen vaak een soort monsterlijk verbond.'

'Hoe?'

'Het was een eenvoudige constructie. Wanneer een rijk of aanzien­lijk man zich in een bordeel had gemeld, dan werden de schout en zijn rakkers gewaarschuwd. De schout werd dan in de gelegenheid gesteld om op het juiste moment 'overspel' te constateren. En over­spel was vroeger een misdrijf, dat slechts met veel geld kon worden afgekocht. Bovendien bood zo'n constatering van buitenechtelijke escapades vele mogelijkheden tot chantage.' Vledder keek hem ongelovig aan. 'Door de schout?' De Cock knikte. 'Je moet bedenken, dat zo'n ambt van schout gekocht moest wor­den. Het was dus zaak om het geïnvesteerde geld zo snel mogelijk terug te verdienen.' 'Lucratief.' De Cock grinnikte. 'Ik denk, dat ook in onze verlichte tijd nog veel geld met 'overspel' is te verdienen. Denk maar eens aan echtscheidingsprocedures en de daaraan gekoppelde strijd om alimentatie.'

Vledder knikte begrijpend.

'Hoe liep het af?'

'Wat bedoel je?'

'De moeilijkheden van Rooie Betsy met die deftige heer van middel­bare leeftijd?'

De Cock maakte een schouderbeweging. 'Gesust... of, zoals wij dat zeggen... in der minne geschikt.' Via de Enge Kerksteeg slenterden de beide rechercheurs naar de Warmoesstraat. Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, wees Jan Kusters omhoog.

'Er zit boven een man op jullie te wachten,' schreeuwde hij luid. De Cock liep op hem toe. 'Wat voor een man?' De wachtcommandant grijnsde.

'Dat weet ik niet. Het was hier aan de balie te druk om zijn naam te noteren. Hij zei alleen, dat hij kwam om enige opheldering te ge­ven.'

'Waarover?'

'Dat heb ik hem niet gevraagd.'

De beide rechercheurs liepen langs de wachtcommandant de trap op. Boven, op de tweede etage, op de bank bij de deur naar de recherche­kamer, zat een man. De Cock schatte hem achter in de dertig. Hij droeg een ruime groene trenchcoat met brede schouderflappen. Toen hij de rechercheurs in het oog kreeg, kwam hij van de bank overeind en liep op hen toe. Zijn tred was licht, soepel en sierlijk als van een balletdanser. Zijn blik gleed snel van De Cock naar Vledder en terug.

'U beiden behandelt de moord op de leraar Minnertsga?' De oude rechercheur knikte en nam zijn hoedje af. 'Mijn naam is De Cock... met ceeooceekaa.' Hij duimde schuin achter zich. 'En dat is mijn onvolprezen hulp... rechercheur Vled­der.' De grijze speurder maakte een lichte buiging. 'Waarmee zou­den wij u van dienst kunnen zijn?'

De man aarzelde. Het bood De Cock de gelegenheid om hem even goed in zich op te nemen. Hij had een hoekig gezicht met hoge brede jukbeenderen en een sterk vooruitstekende kin. Zijn zwarte haren, glimmend van de pommade, waren zonder scheiding strak naar achteren gekamd. In zijn donkerbruine ogen lag een onrustige blik. 'Ik wilde even met u praten.'

Zijn zachte stem had een zangerige toon met een licht Limburgs accent.

De Cock ging hem voor naar de grote recherchekamer en liet hem in de stoel naast zijn bureau plaatsnemen. Daarna deed hij rustig zijn regenjas uit en hing die bij zijn hoedje op de kapstok. Langzaam slenterde hij terug naar zijn bureau en ging zitten. 'Wie bent u?' opende hij vriendelijk.

De man kwam onmiddellijk, stram als een militair, weer overeind. 'Guillaume,' reageerde hij geschrokken. 'Mijn oprechte ver­ontschuldiging. Mijn naam is Guillaume du Bartas.' De Cock schoof zijn onderlip vooruit. 'Mooie naam.' De man ging weer zitten.

'Van Franse origine. Een van mijn voorvaderen was een beroemd dichter, hugenoot en diplomaat in dienst van Hendrik de Vierde van Navarre.' Hij glimlachte en toonde daarbij een rij blinkende tanden.

'Ik ben gewoon leraar... leraar Frans.'

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.

'Aan het Bartholinus Gymnasium?'

Guillaume du Bartas knikte.

'U zult begrijpen, dat de moord op leraar Minnertsga de school danig in beroering heeft gebracht.' 'Dat begrijp ik.'

Guillaume du Bartas gebaarde voor zich uit.

'Er gaan de wildste geruchten. Een van de hardnekkigste geruchten is, dat de moord zou zijn begaan door een onstuimige jongeman, leerling van het Bartholinus Gymnasium, die voortdurend overhoop lag met zijn leraar klassieke talen.'

'Roeland van Ieperen.'

Guillaume du Bartas keek hem verrast aan.

'Dat weet u al?'

De Cock knikte.

'Roeland van Ieperen is voordat hardnekkige gerucht op het gymna­sium gevlucht. Ik heb met zijn moeder gesproken en met zijn... eh, zijn jonge vriendin Caroline Hoogwoud.' 'U denkt, dat hij de dader is?' 'Roeland van Ieperen?' 'Ja.'

De Cock glimlachte.

'Ik moet u het antwoord op die vraag helaas schuldig blijven.' Guillaume du Bartas knikte begrijpend. 'U gaat door met uw onderzoek?' 'Uiteraard.'

'U hebt aanwijzingen in een bepaalde richting?'

De Cock antwoordde niet direct. Over zijn breed gezicht gleed een zoete grijns.

'Ik heb het idee,' sprak hij samenvattend, 'dat u van mij, als recher­cheur, ophelderingen verwacht, terwijl ik van de wachtcommandant beneden heb begrepen, dat u ons opheldering zou verschaffen.' Over het hoekige gezicht van Guillaume du Bartas gleed een scha­duw. 'Ik... eh, ik heb daar enige moeite mee. Het is nogal een delicate kwestie.' De leraar zweeg even en slikte. 'Voor u er bij uw onderzoek op stuit... en daar mogelijk consequenties aan ver­bindt.. . openbaar ik u, dat Ranske... mevrouw Minnertsga... en ik een relatie met elkaar onderhouden.' De Cock plukte opnieuw aan zijn onderlip. 'Een relatie... een verhouding... een zeer intieme verhouding?' 'Inderdaad.'

'U was... bent haar minnaar?'

'Zo... eh, zo mag u het noemen.' 'Hoe lang?' 'Ruim twee jaar.' 'Wist Minnertsga dat?'

Guillaume du Bartas trok een pijnlijk gezicht. 'Ik vermoed het. Maar op het gedrag van Minnertsga zelf viel heel veel aan te merken. Hij was voortdurend bij allerlei affaires betrok­ken. In ieder geval heeft hij Ranske nooit verwijten gemaakt.' De Cock hield zijn hoofd iets schuin.

'Ook geen zin- of toespelingen op haar genegenheid voor u?' 'Nee.'

'Weten de leerlingen van het Bartholinus Gymnasium van uw relatie met mevrouw Minnertsga... mogelijk de andere leerkrachten van de school?'

Guillaume du Bartas schudde zijn hoofd.

'Ranske en ik hebben altijd zeer voorzichtig gemanoeuvreerd... hebben onze verhouding steeds goed verborgen weten te houden. Volgens mij is er nooit iets van uitgelekt.' De leraar Frans maakte een verontschuldigend gebaartje. 'We hebben echter besloten om nu, na de dood van Minnertsga, meer openbaarheid aan onze liefde voor elkaar te geven.'

'Als ik het goed begrijp,' formuleerde De Cock voorzichtig, 'dan komt de plotselinge gewelddadige dood van de heer Minnertsga u beiden zeer gelegen... het neemt voor de liefde tussen u beiden een belangrijk beletsel... obstakel weg.'

Guillaume du Bartas keek de grijze speurder met zijn donkerbruine ogen trouwhartig aan. 'Dat is juist de reden van mijn komst,' sprak hij ernstig. 'Voor de moord op Minnertsga hadden wij beiden... Ranske en ik... een goede reden... een steekhoudend motief.' Hij zweeg even. 'Door politieogen bezien.' De Cock grijnsde.

'Daar heeft men geen achterdochtige politieogen voor nodig. Het zou niet de eerste moord zijn voortvloeiende uit een buitenechtelijke relatie.' De oude rechercheur keek de man voor hem strak aan. 'Hebben u en mevrouw Minnertsga... direct of indirect... iets met de moord op Minnertsga van doen?' Guillaume du Bartas schudde zijn hoofd.

Absoluut niet. De moord op Minnertsga was ook voor ons een complete verrassing.'

'U zult het mij hopelijk niet kwalijk nemen,' sprak De Cock bemin­nelijk, 'dat ik het 'steekhoudende' motief van u beiden toch in mijn verdere onderzoek naar de moord op Minnertsga betrek?' Guillaume du Bartas keek hem strak aan. 'Ik acht dat zelfs uw plicht.'

De Cock stak zijn handen naar voren en drukte zijn vingertoppen tegen elkaar. 'Leed mevrouw Minnertsga onder de... eh, de sexuele buitelingen van haar ontrouwe echtgenoot?' 'Zeker.'

'Heeft ze nooit een echtscheiding overwogen?' Over het gezicht van Guillaume du Bartas gleed een trieste glimlach. 'Ranske is een gelovige, godsdienstige vrouw. Ze is met Minnertsga getrouwd in de Gereformeerde Kerk in Bolsward.' De leraar zuchtte diep. 'Haar overtuiging is... wat God verenigt, mag de mens niet scheiden.'

De Cock keek naar hem op. 'Is dat ook uw overtuiging?' Guillaume du Bartas schudde heftig zijn hoofd. 'Zeker niet,' riep hij geëmotioneerd. 'De houding van Ranske heeft mij weleens tot wanhoop gebracht. Ik heb daar vaak met haar over gesproken. Onze relatie leek zo uitzichtloos... zonder enig perspec­tief voor de toekomst.' De Cock boog zich naar hem toe.

'Hoe vaak, heer Du Bartas... hoe vaak hebt u met de gedachte aan moord gespeeld?'

De leraar sprong van zijn stoel omhoog. Zijn gezicht zag ineens purperrood en zijn vooruitgestoken handen met gespreide vingers trilden. 'Tienmaal,' riep hij met overslaande stem, 'honderdmaal, duizendmaal. God weet hoe vaak ik hem naar het leven heb willen staan. Het was een obsessie, een voortdurende kwelling. Er zijn tijden geweest, dat ik aan niets anders kon denken.' De man liet zich weer terugvallen op zijn stoel. Snikkend verborg hij zijn gezicht in zijn handen. 'Ik heb... eh, ik heb nooit de moed gehad.'

Toen de leraar Frans uit de recherchekamer was vertrokken, keken Vledderen De Cock elkaar aan, maar spraken niet. Het was alsof ze geen van beiden in staat waren om hun gevoelens in woorden te vangen.

Aan het gaatjesplafond boven hun hoofden zoemde nog steeds een defecte TL-buis en buiten op straat zong een dronken sloeber een droevig lied.

De Cock voelde zich afgemat. Het verhoor van Guillaume du Bartas had hem emotioneel aangegrepen. Hij keek omhoog naar de grote klok boven de toegangsdeur van de recherchekamer. Het was bijna kwart over elf. Hij kwam kreunend overeind en sjokte naar de kap­stok. 'Ik ga naar huis,' sprak hij over zijn schouder kijkend. 'Mor­gen is een nieuwe dag.' Vledder kwam hem na.

'Zal ik je naar huis rijden?' vroeg hij bezorgd. De oude rechercheur schudde zijn hoofd.

'Ik ga naar het station wandelen. Misschien dat een frisse avondwind een paar donkere mistslierten uit mijn hersenen waait.' Vledder lachte. 'Is dat nodig?'

De Cock ademde diep. 'Dat gevoel heb ik.'

Ze liepen zij aan zij de grote recherchekamer af en Vledder sloot de deur. In de gang op de bank ontdekte De Cock een bejaarde grijze man in een doorweekte, veel te wijde regenjas. De oude rechercheur boog zich naar hem toe en bezag de regendruppels, die tussen zijn schaarse haren kleefden.

'Bent u er alweer?' vroeg hij vriendelijk.

De oude man knikte. 'Ik ben er weer.'

'Hebt u geklopt?' De oude man schudde zijn hoofd. 'Daar ben ik nog niet aan toe gekomen,' sprak hij beverig. 'Zover was ik nog niet.'

De Cock toonde hem zijn beminnelijkste glimlach. 'Het is al laat. Kwart over elf. We staan op het punt om naar huis te gaan.'

De oude man knikte traag. 'Dat begrijp ik. Een mens heeft zijn nachtrust nodig.'

'Komt u morgen terug... of is het heel erg belangrijk wat u ons te zeggen hebt?'

Er gleed een matte glimlach over het gezicht van de oude man. 'Het is... eh, het is niet zo erg belangrijk,' sprak hij hakkelend. 'Het kan wachten... denk ik.' Hij zuchtte diep, kwam moeizaam van de bank overeind en slofte voor de rechercheurs uit door de gang.

De Cock hield zijn pas in en keek bezorgd toe hoe de oude man voorzichtig, voetje voor voetje de twee stenen trappen afliep en via de ruime hal het politiebureau uit sjokte.

De grijze speurder bleef onbeweeglijk staan. Het silhouet van de sjokkende oude man bleef een moment op zijn netvlies hangen. Plots, in een impuls, draafde hij hem na.

Buiten was de anders zo drukke Warmoesstraat verlaten. Flarden muziek waaiden vanuit cafés in de Lange Niezel op hem toe. Maar de oude man was er niet meer. Grillige avondnevels hadden hem opgelost.