17

Nadat De Cock diep in de buidel had getast, verlieten ze het restaurant. De Cock keek nog even omhoog naar de fraaie gevels. Hij hield van Enkhuizen. Als kind al had hij aan de hand van zijn vader door de oude straatjes gewandeld en worst gekocht bij de paardenslager in de Westerstraat. De zaligste worst die hij ooit had geproefd. Dromerig, nadenkend, stapte hij naast Vledder in de Volkswagen en zakte wat onderuit. Vledder startte de motor en keek opzij.
‘Zullen we teruggaan?’
‘Waarheen?’
‘Naar Mildrid van Vlissingen.’
Op het gezicht van De Cock verscheen een milde glimlach.
‘Ze heeft ons mooi te pakken gehad.’
Vledder reageerde wat ongeduldig. ‘Gaan we terug?’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Laat haar maar,’ sprak hij sussend. ‘We gaan naar Amsterdam.’ Hij trok zich wat omhoog. ‘Ik denk, dat Mildrid van Vlissingen aanvankelijk wel alleen op de juiste kaart een kruisje heeft gezet, maar zich toen heeft bedacht. Ze kon het met ballpoint geschreven kruisje natuurlijk niet een, twee, drie verwijderen.’
Vledder grijnsde.
‘Toen heeft ze maar op alle patiëntenkaarten een kruisje gezet.’ De Cock lachte hartelijk.
‘Ik heb er wel bewondering voor. Het vergt toch een grote tegenwoordigheid van geest om tot die oplossing te komen. Zo jong is ze ook niet meer en veel tijd had ze niet.’ Hij legde zijn hand op de grote gele enveloppe. ‘Toch kunnen we wel van een ding overtuigd zijn: de lange schrale man zit hierin.’
‘Een van de elf, nog in leven.’
De Cock nam de kaarten uit de enveloppe.
‘Ik heb ze gisteren al eens bekeken. Op alle kaarten heeft dokter De Beaumonde dezelfde aantekeningen en symbolen gezet. Blijkbaar hadden alle dertien patiënten eenzelfde ziektebeeld… dezelfde psychische moeilijkheden.’
Vledder grinnikte.
‘Een ingeklemde emotionele belevenis.’
De Cock knikte voor zich uit.
‘Van Jan-Willem Hoffmann weten we, dat hij in zijn jonge jaren een verkrachting heeft gepleegd met vermoedelijk verstrekkende gevolgen. Mildrid van Vlissingen sprak van een voor haar beschamende ervaring, die ze ten koste van alles geheim wilde houden. Ik denk, dat alle dertien personen in het verleden iets hebben gedaan dat volgens de normen van onze conventioneel eerbare gemeenschap het daglicht niet kan verdragen.’
Vledder trok een grimas.
‘Leven wij in een conventioneel eerbare gemeenschap?’
De Cock knikte overtuigend.
‘Wij, politiemensen,’ sprak hij docerend, ‘komen in ons beroep met zoveel misdaad in aanraking, dat ons wel eens het gevoel bekruipt dat de wereld alleen uit slechteriken bestaat. Maar gelukkig zijn de meeste mensen eerbare burgers met een conventionele moraal.’
Vledder snoof.
‘En daar leven chanteurs van.’
De Cock reageerde niet. Terwijl Vledder een protesterende Volkswagen over de rijbaan joeg, nam hij de patiëntenkaarten nog eens stuk voor stuk door.
‘Van de overgebleven elf zijn er zes vrouwen,’ sprak hij resumerend. ‘Blijven dus vijf mannen over. Van de serveerster uit het Chinese restaurant in de Binnen Bantammerstraat en van Smalle Lowietje hebben wij van de lange schrale man een vrij duidelijk signalement. We kunnen, dacht ik, gerust aannemen dat hij ouder is dan vijftig jaar. Als ik de vijf mannen naga, komen er maar twee in aanmerking. Dat is ene Bartholomeus Verbruggen en een man genaamd Frederik van Dendermonde. De anderen zijn duidelijk jonger.’
Vledder reageerde korzelig.
‘Waarom richt je je aandacht alleen op de lange schrale man?’ Hij tikte op de patiëntenkaarten op De Cocks knie. ‘Ze zijn er toch allemaal bij betrokken?’
De Cock trok een ernstig gezicht.
‘Hij is duidelijk de leider, de grote animator.’
‘Waarvan?’
De Cock reageerde wat heftig.
‘Van die patiëntenvereniging… die raad van dertien… of hoe je die club ook wilt noemen. Hij was de man die Alexander Peetersen tot aan zijn laatste uur begeleidde. Hij was de man die naar elf wapens vroeg… en kreeg… en tegelijk – zoals Mildrid van Vlissingen het uitdrukte – een nobel mens, oprecht, eerlijk en voor allen een grote steun.’ Hij zwaaide zo wild om zich heen, dat de kaarten van zijn knieën gleden. ‘Ik kan er niets aan doen. Die man intrigeert mij.’
Vledder keek hem van opzij aan. ‘Weet hij waarom en door wie Jan-Willem Hoffmann, Alexander Peetersen en Rooie Bakker werden vermoord?’
De Cock trok zuchtend zijn schouders op. ‘Misschien. In ieder geval heeft hij een motief voor de moord op Estella de Beaumonde.’

Vledder parkeerde de wagen op de houten steiger over het water van het Damrak. Via de achterdeur stapten ze het politiebureau aan de Warmoesstraat binnen. Toen ze in de recherchekamer kwamen, stapte Fred Prins met een bedenkelijk gezicht op De Cock toe.
‘Commissaris Buitendam heeft al ettelijke keren naar je gevraagd. Hij wil je dringend spreken.’
De Cock bromde.
‘Ik los geen zaken op door bij hem op schoot te zitten.’
Hij wierp de grote gele enveloppe in een la van zijn bureau en dreunde de lange gang op. Zonder te kloppen stapte hij bij de commissaris binnen.
Buitendam kwam onmiddellijk overeind.
‘Ik moet je dringend spreken.’
De Cock knikte.
‘Dat heb ik horen verluiden,’ sprak hij kalm.
‘Jij hebt gisteravond laat rechercheur Vledder nog naar Bloemendaal gestuurd.’
‘Inderdaad.’
‘Waarom?’
‘Omdat daar in de duinen een vrouw was vermoord in wie ik interesse had.’
‘Welke interesse?’
‘Ze speelt vermoedelijk een rol in de moorden, waarmee ik bezig ben.’
‘Daar is ze bij betrokken?’
‘Mogelijk.’
Commissaris Buitendam zwaaide ongeduldig.
‘Ik ben door mijn collega in Bloemendaal gebeld. Zijn rechercheurs hebben het gevoel dat jij van de achtergronden van de moord op die vrouw veel meer weet dan Vledder hun heeft verteld.’
De Cock tuitte zijn lippen. ‘Dat gevoel moeten ze maar houden.’ Op het bleke gezicht van de commissaris kwamen blosjes.
‘Ik heb door jouw halsstarrige houding de vorige keer al moeilijkheden gehad met collega Dietinga van de Lodewijk van Deysselstraat. Ik wil nu niet ook nog moeilijkheden met Bloemendaal.’
De Cock trok aan het puntje van zijn neus.
‘Als ze even geduld hebben, krijgen ze de daders van die moord van mij op een presenteerblaadje.’
Het gezicht van de commissaris was een donderwolk.
‘Waarom zouden ze geduld moeten hebben?’
De Cock klemde zijn lippen op elkaar.
‘Omdat ik niet wil,’ sprak hij fel, ‘dat een of andere onbezonnen egotripper van een jonge politiechef mij bij mijn onderzoek voor de voeten loopt.’
Commissaris Buitendam wees trillend met zijn hand naar de deur. ‘Eruit,’ schreeuwde hij.
De Cock ging.

Vledder lachte uitbundig.
‘Wanneer leren jullie elkaar eens verdragen?’
De Cock schudde verontwaardigd het hoofd.
‘Die man kan niet eens behoorlijk een gesprek afronden. Als hij maar even denkt, dat de autoriteit van politiechefs wordt aangetast, schreeuwt hij je de kamer uit.’ Hij grinnikte vreugdeloos. ‘Ook een manier om een strijd te beëindigen, je stuurt je tegenstander van het veld.’
Vledder ging achter zijn bureau zitten.
‘Doen we nog wat vanavond?’
De Cock knikte vastberaden.
‘We moeten voortmaken. Er is weinig tijd. Als die luitjes uit Bloemendaal er lucht van krijgen dat de voormalige patiënten van dokter De Beaumonde bij de moord zijn betrokken, dan strijken ze straks op ons neer en kunnen we geen voet meer verzetten. Om moeilijkheden te voorkomen, moeten die dertien patiëntenkaarten zo gauw mogelijk terug naar de Keizersgracht.’
‘Hoe?’
De Cock gaf lachend een knipoog.
‘Ik heb nog altijd dat apparaatje van Handige Henkie. Ik ben wel niet zo’n groot vakman als hij is, maar voor een simpel deurslot draai ik mijn hand niet om.’ Hij trok een la van zijn bureau open en pakte de grote gele enveloppe. Op dat moment werd er geklopt.
Vledder riep: ‘Binnen.’
Vrijwel onmiddellijk werd de deur geopend door een lange schrale man. De Cock schatte hem achter in de vijftig. Hij had kortgeknipt grijs golvend haar en was onberispelijk gekleed in een donkerblauw kostuum met een parelgrijze das. Met uitgestoken hand liep hij onbevangen op de grijze speurder toe. ‘Frederik van Dendermonde,’ baste hij. ‘En als ik goed ben geinformeerd, dan bent u rechercheur De Cock.’
De Cock staarde hem verwonderd aan.
‘Inderdaad.’
De man glimlachte breed.
‘Ik kom mij melden.’
‘Waarvoor?’
‘Voor mijn aandeel in de moord op Estella de Beaumonde.’

Het duurde even voor De Cock zijn ademhaling weer op peil had. Het plotselinge verschijnen van de man die hem van het begin af aan zo had geïntrigeerd, had hem de adem ontnomen. Hij wees uitnodigend naar de stoel naast zijn bureau.
‘Neemt u plaats. Ik moet u eerlijk zeggen… uw komst verbaast mij. Ik was ervan overtuigd dat ik u zou moeten zoeken.’ Frederik van Dendermonde gebaarde achteloos.
‘Men moet weten wanneer men de strijd heeft verloren. Toen Mildrid van Vlissingen mij vanmiddag belde en gewag maakte van uw bezoek aan haar, begreep ik dat uw komst slechts een kwestie van tijd was.’
‘Er zijn nog negen anderen.’
Frederik van Dendermonde wuifde met een slanke hand.
‘Ik ken mijn persoonlijke verantwoordelijkheid. Als leider van onze groep wil ik die ook dragen. Het aandeel van de anderen is minder… niet in uitvoering… maar in aanzet.’
De Cock keek hem schuins aan.
‘Het was uw besluit dat Estella de Beaumonde moest sterven?’ Frederik van Dendermonde schudde het hoofd.
‘Het voorstel was van mij. De uiteindelijke beslissing is genomen door ons allen, unaniem.’
De Cock wreef zich achter in de nek.
‘Als ik het goed begrijp, dan was het een soort akkoord. Een dodelijk akkoord om Estella de Beaumonde van het leven te beroven.’
‘Inderdaad.’
De Cock snoof verachtelijk.
‘Op basis waarvan?’
Frederik van Dendermonde glimlachte even.
‘Op basis van haar misdadig gedrag jegens ons. Ze had de dood verdiend.’
De Cock stoof op. Zijn gezicht zag rood.
‘En dat besluiten jullie… zomaar… gezellig… in een onderonsje?’ Zijn stem droop van sarcasme. ‘Waar halen jullie in godsnaam de moed vandaan?’ Frederik van Dendermonde trok zijn mond strak. ‘Die moed hadden wij… de moed der gerechtigheid… in godsnaam. Er was geen andere uitweg. Estella de Beaumonde chanteerde ons.’
‘En?’
‘Ze was bezig ons stelselmatig uit te moorden.’
De Cock keek hem verbijsterd aan.
‘Hoe komt u daarbij?’
De lange schrale man stak duim en wijsvinger omhoog.
‘Jan-Willem Hoffmann, Alexander Peetersen.’
De Cock slikte.
‘Pleegde zij die moorden?’
Frederik van Dendermonde knikte met een ernstig gezicht.
‘Ik heb het haar zelf zien doen.’