6
‘Een verhouding?’
De Cock knikte. ‘Volgens mevrouw Peetersen al meer dan een
jaar.’
Vledder trok een droeve grimas. ‘Dat is toch niet zo’n mooie
ontwikkeling voor Jozefien. Ik denk dat de officier van justitie er
nu weinig voor zal voelen haar op korte termijn in vrijheid te
stellen.’
De Cock haalde zijn schouders op. ‘Ik weet het
niet. Het heeft weinig zin,’ sprak hij achteloos, ‘om eerst je man
en daarna je minnaar om zeep te laten brengen.’
Er dartelde een glimlach om zijn lippen. ‘Je blijft als jonge vrouw
dan zo onverzorgd achter.’
Vledder knikte met een ernstig gezicht. Het grapje ontging hem.
‘Hoe je het ook bekijkt… het zijn twee mannen uit haar directe
omgeving. Het motief voor beide moorden moet toch op een of andere
manier aan haar persoon zijn gekoppeld.’
De Cock ging in de stoel achter zijn bureau zitten. ‘Volgens jou
moet Jozefien Hoffmann ons de draad naar de oplossing kunnen
geven.’
‘Ja, zij of haar vader, mogelijk in combinatie met Rooie Bakker.’
De Cock leunde in zijn stoel achterover en legde zijn benen op de
rand van zijn bureau. ‘En hoe wil je daar een motief tussen
schuiven?’
Vledder gebaarde in zijn richting. ‘We kunnen gevoeglijk aannemen,
dat Rooie Bakker zich met smerige praktijken bezighoudt… chantage,
oplichting.’
De Cock schudde het hoofd. ‘Maar hij lijkt mij geen moordenaar.
Daarvoor is hij mijns inziens te laf.’
‘Hij kan het laten doen.’
De Cock vroeg: ‘Waar ligt dan zijn winst? Rooie Bakker is een
sluwe, geslepen man. Iemand, die steeds op eigen voordeel is
bedacht. Een man ook, die alle risico’s vermijdt.’ Hij zuchtte
diep. ‘Als het in de combinatie ligt die je noemde, dan blijft
alleen Handige Henkie als mogelijke dader over. Hij kan
gevoelsmotieven hebben, geweven om zijn enige dochter, met wie hij
een sterke emotionele band heeft.’ Hij keek naar Vledder op. ‘Toen
ik uit Purmerend wegreed, heb ik zelfs even aan mevrouw Peetersen
gedacht. Zij is een onderkoelde vrouw, gedreven door hartstocht en
haat.’
‘Haat… jegens wie?’
‘Jozefien… die del uit de goot.’
Ze reden met een matig gangetje achter het
Koninklijk Paleis om naar de Raadhuisstraat en de Rozengracht.
Vledder reed met het gemak van een ervaren
coureur. Hij keek naar De Cock, die naast hem zat. ‘Denk je dat we
erbij mogen?’
De Cock grinnikte. ‘Zeker. Dat durft Van Wijngaarden mij niet te
weigeren. Door de verklaring van mevrouw Peetersen is Jozefien
Hoffmann ook een onderdeel van mijn onderzoek geworden. We zullen
de zaken toch moeten coördineren. Heb je al een uitslag van het
laboratorium?’
Vledder schudde zijn hoofd. ‘Ik heb gebeld. Het onderzoek is nog
niet helemaal voltooid, maar het rapport volgt spoedig. Het ziet er
wel naar uit, zeiden ze, dat de hulzen die gevonden zijn bij
Hoffmann en bij Peetersen, uit hetzelfde wapen afkomstig zijn.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Hoe was de sectie?’
Vledder glimlachte. ‘Dokter Rusteloos werkte als een bezetene. Ik
geloof dat hoe ouder hij wordt, hoe sneller hij gaat werken. Hij
was in ruim vijf kwartier klaar.’
‘En?’
‘Alle drie schoten waren dodelijk. Dwars door het hart. Hij heeft
ook met een sonde de baan van de schoten laten zien. Als je
aanneemt… en dat lijkt mij redelijk… dat Peetersen rechtop stond op
het moment dat de kogels hem troffen, dan is de schutter of een
bijzonder klein gebouwde man of vrouw, of hij of zij schoot vanuit
de heup. In dat laatste geval moet de schutter of schutster over
bijzondere vaardigheden beschikken.’
‘Was de baan van de schoten bij Hoffmann identiek?’
Vledder knikte heftig. ‘Ik heb er dokter Rusteloos speciaal naar
gevraagd. Hij zag ook in beide moorden dezelfde hand.’
Ze reden een tijdje zwijgend voort. Toen ze het politiebureau aan
de Lodewijk van Deysselstraat naderden, hees De Cock zich wat
omhoog. Hij plukte aan het puntje van zijn neus.
‘Rijst?’ vroeg hij achteloos.
Vledder gniffelde.
‘Inderdaad. Rijst. Het was een uitstekend idee. Peetersen heeft
kort voor zijn dood nog uitgebreid Chinees gedineerd.’
‘Heb je er al wat mee gedaan?’
Vledder knikte nadrukkelijk.
‘Ik heb nog tijdens de sectie… Rusteloos was
nog niet aan het dichtnaaien toe… Fred Prins gebeld en hem gevraagd
om met een foto van de dode Peetersen de Chinese restaurants in de
omgeving na te gaan. Hij was dan ook al op weg voordat jij van dat
verhoor in Purmerend terugkwam.’
De Cock keek zijn collega van terzijde aan.
‘Weet je, Dick Vledder,’ in zijn stem trilde bewondering, ‘jij
wordt nog eens een groot rechercheur.’
Rechercheur Van Wijngaarden drukte de speurder
hartelijk de hand.
‘De grote meester,’ sprak hij met milde spot, ‘komt voor de tweede
maal hoogstpersoonlijk naar het nederige politiebureau aan de
Lodewijk van Deysselstraat. Dat moet worden vastgelegd. Ik zal
straks beneden in het dagelijks rapport van de wachtcommandant een
mutatie plaatsen… dertien uur vijf… De Cock was hier.’
Vledder grinnikte vrolijk.
‘Kun je nagaan wat mij allemaal overkomt. Met zo’n beroemdheid ben
ik bij nacht en ontij in de weer.’
De Cock keek zwijgend naar het tweetal op, een twinkeling in de
ogen. Hij kon de lichte spot van zijn collega’s wel waarderen. Hij
liet hen begaan. Na een poosje wendde hij zich tot Van
Wijngaarden.
‘Hoe lang denk jij Jozefien Hoffmann nog van haar vrijheid beroofd
te houden?’ kaatste hij.
Van Wijngaarden stak afwerend een hand op. Het gebeurde wat heftig.
Emotioneel.
‘Er is geen sprake van “vrijheidsberoving”*,’ brieste
hij. ‘Jozefien Hoffmann is verdacht. En dat op zeer redelijke
gronden. Dat heb ik je de vorige keer ook al gezegd. En de officier
van justitie denkt er net zo over. Hij wordt in alles gekend.’
De Cock grinnikte om de wat felle reactie.
‘Is Rooie Bakker nog bij je geweest?’
Van Wijngaarden schudde zijn hoofd.
‘Die Rooie Bakker schijnt volkomen spoorloos te
zijn. Jouw oude vriend Handige Henkie is vrijwel dag en nacht hier
om te vragen of wij al iets van hem hebben gehoord.’
De Cock trok zijn wenkbrauwen samen.
‘Hij kan hem zelf niet vinden?’
Van Wijngaarden lachte.
‘Ik heb zo het idee, dat Handige Henkie de hele Amsterdamse penoze
heeft gemobiliseerd om Rooie Bakker boven water te brengen.’
De Cock stak zijn handen naar voren.
‘Maar er zijn sinds mijn vorige bezoek toch wel nieuwe
ontwikkelingen?’
Van Wijngaarden knikte bedaard. ‘Jozefien heeft er een motief
bij.’
De Cock keek hem onderzoekend aan.
‘Wat voor een motief?’
‘Jozefien heeft een minnaar. Vermoedelijk al geruime tijd. Begrijp
je, ze had er ook in dat opzicht duidelijk belang bij, dat haar
wettige eega naar de andere wereld werd geholpen.’
De Cock glimlachte fijntjes.
‘En wie is die mysterieuze minnaar?’
Het klonk spottend.
Rechercheur Van Wijngaarden streek verlegen over zijn haar.
‘Dat eh… dat weten we nog niet,’ sprak hij wat weifelend.
‘Jan-Willem Hoffmann schijnt tijdens zijn leven iets van een
relatie van zijn vrouw Jozefien met een andere man te hebben
gemerkt. Hij heeft er in ieder geval met zijn ouders over
gesproken.’
‘Hoe lang geleden?’
‘Nog geen maand voor zijn dood.’
‘En de identiteit van die minnaar ken je niet?’ Van Wijngaarden
schudde zijn hoofd.
‘Ik heb er Jozefien Hoffmann wel over benaderd, maar ze weigert er
iets over te zeggen. Ze beweert zelfs dat er geen minnaar was.’
‘En je weet ook niet in welke richting je die door Jozefien
ontkende vrijer zou moeten zoeken?’
‘Geen flauw idee.’
De Cock grijnsde breed. In zijn grijze ogen lag
een triomfantelijke blik.
‘Wij… wij weten het wel.’ Hij glimlachte ontspannen en wees
achteloos met zijn duim over zijn schouder. ‘Je kunt hem zorgvuldig
opengepeuterd vinden in het sectielokaal aan de Overtoom.’
De mond van Van Wijngaarden viel open van verbazing.
‘Wat?’ bracht hij uit.
De Cock knikte.
‘Alexander Peetersen.’
Ze zag er slecht uit. Onverzorgd. Dor. Het
verblijf in een cel in het politiebureau aan de Lodewijk van
Deysselstraat had haar schoonheid aangetast. Het lange blonde haar
was in een simpele paardestaart samengebonden. De huid was vaal,
glansde niet. Maar haar ogen schoten fel heen en weer en de trek om
haar mond was harder.
Jozefien Hoffmann had de strijd voor haar vrijheid nog niet
opgegeven. Ze boog zich in het kleine verhoorkamertje dicht naar De
Cock toe.
‘Ze zijn hier bijzonder achterdochtig,’ sprak ze zacht,
fluisterend. ‘Ik moet elk woord dat ik zeg op een goudschaaltje
wegen.’
‘Heb je daarom verklaard, dat je geen minnaar had?’
Ze keek hem aan. De harde lijn om haar mond verstarde.
‘Ik heb geen minnaar,’ zei ze kort, verbeten.
De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi.
‘Dat klopt,’ sprak hij hard, cynisch. ‘Je hebt geen minnaar
meer.
Hij werd gisteravond doodgeschoten.’
Haar ogen sperden zich wijdopen.
‘Doodgeschoten?’
De Cock knikte traag.
‘Alexander Peetersen… vermoord… op dezelfde manier als je man.’
Een tijdlang staarde ze hem verbijsterd aan. Toen legde ze haar
armen op het tafeltje voor zich en liet haar hoofd daarop zakken.
Haar schouders schokten.
De Cock liet haar een tijdje begaan. Hij
strekte zijn hand naar haar uit en beroerde haar blonde haren.
‘Na alles wat je met Jan-Willem hebt meegemaakt,’ sprak hij zacht,
‘begrijp ik het… van Alex.’
Ze richtte haar hoofd naar hem op. Tranen hadden haar gezicht nog
meer ontluisterd.
‘Alex was een lieve man… echt een lieve man… zacht, gevoelig.’ Ze
kneep haar ogen dicht en schudde haar hoofd. ‘Doodgeschoten…
waarom?’
De Cock zuchtte diep.
‘Dat vroeg mevrouw Peetersen ook. Ik kan op die vraag geen antwoord
geven. Nog niet. Maar ik beloof je, dat ik…’
Jozefien onderbrak hem.
‘Wat zei ze van mij?’
‘Wie?’
‘Mevrouw Peetersen.’
Er viel een korte stilte.
‘Het was niet bepaald vleiend,’ sprak hij aarzelend. ‘Ze had het
over “die del uit de goot”.’
Jozefien Hoffmann liet haar blonde hoofd weer zakken.
‘Ik kan mij dat, van haar standpunt uit, wel indenken.’ Ze sprak
hees, bijna fluisterend. ‘Mevrouw Peetersen komt van goeden huize.
Net als Alex. Een oud geslacht. Er was veel geld. In beide
families.’
De Cock bracht zijn hand onder haar kin en drukte die iets omhoog.
Hij keek haar vriendelijk aan.
‘Misschien kwam het wel van roof,’ sprak hij ernstig, ‘of van de
slavenhandel. Onze voorvaderen waren niet zo kieskeurig als het om
geld ging.’
Ze trok haar schouders op.
‘Vader brak in. Dat wist iedereen.’
De Cock knikte traag.
‘Inderdaad… de kruidenier, de slager, de bakker om de hoek…
iedereen wist hoe Handige Henkie aan zijn geld kwam. Toch namen ze
het aan. Niemand zei: “Jou wil ik niet leveren.”’ Hij blikte naar
haar op. ‘Zo is het met geld, Jozefien… het stinkt niet.’
Ze kneep haar lippen samen tot een strakke lijn.
‘Als ik vrij kom,’ riep ze strijdvaardig, ‘zal
ik haar dat “del uit de goot” nog wel eens inpeperen.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Dat doe je niet. Je hoeft haar woorden niet waar te maken.’
Hij zweeg even en veranderde van toon. ‘Hoe heb je Alexander
Peetersen leren kennen?’
‘Op een party van vrienden.’
‘Kende Jan-Willem jouw Alex?’
Ze trok haar bovenlip iets op.
‘Ik heb ze uiteraard nooit aan elkaar voorgesteld.’
De Cock schudde glimlachend het hoofd.
‘Op die party… was Jan-Willem daar ook?’
‘Nee. Het was de eerste keer dat ik alleen ergens heen ging.’
‘Alexander Peetersen behoorde niet tot de kennissenkring van
Jan-Willem?’
‘Nee.’
‘Zakelijke relaties?’
Ze aarzelde.
‘Niet voor zover ik weet. Ik heb er Alex nooit over gehoord.’
‘Jan-Willem heeft ongeveer een maand voor zijn dood iets van een
verhouding van jou met een andere man vermoed. Hij heeft er met
zijn ouders over gesproken.’ Ze kneep haar ogen iets toe. ‘Wist hij
wie het was?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Vermoedelijk niet. Hij heeft in ieder geval tegen zijn ouders geen
naam genoemd. Maar mevrouw Peetersen wist deksels goed met wie haar
man een verhouding had.’
Jozefien Hoffmann knikte begrijpend.
‘Alex heeft met zijn vrouw over mij gesproken. Dat heeft hij mij
verteld.’
‘Waarom heb je aanvankelijk voor mij verzwegen dat je een minnaar
had?’
Ze wreef over haar dorre haar, een teken van vermoeidheid.
‘Ik was bang,’ sprak ze loom, ‘dat het later tegen mij zou worden
gebruikt. Ik begreep best, dat het als een motief kon worden
gezien.’
De Cock stond op. Vanuit de hoogte keek hij op haar neer.
‘Jozefien… ben je betrokken bij de moord op je
man?’
Ze keek naar hem op en schudde haar hoofd.
‘Ik zweer het je op de gezondheid van mijn beide kinderen.’
In de ogen van de speurder lag een blik van verwijt.
‘Ik ken een oud-Hollands gezegde: wie licht zweert… wie licht
liegt.’
Ze kwam getroffen overeind en greep met beide handen de revers van
zijn colbert vast.
‘De Cock…’ ze schreeuwde en ze schudde hem heen en weer, ‘in
godsnaam… geloof me.’
* Een misdrijf uit het Wetboek van Strafrecht.