2

De beide rechercheurs liepen van hotel-restaurant De Bijenkorf, aan de Prins Hendrikkade, terug naar het bureau aan de Warmoesstraat. Het regende nog steeds, maar de wind was wat gaan liggen.
De Cock deed de kraag van zijn regenjas omhoog en trok aan de rand van zijn hoed. Het verhaal van de jonge vrouw had hem aangegrepen. Hij besefte dat zij lange tijd in een hel had geleefd. Hij vroeg zich af of de ouders van Jan-Willem Hoffmann het afwijkend gedrag van hun zoon al kenden op het moment dat zij Jozefien het huwelijksaanbod deden. Het bleef uiteraard vreemd, dat het arrangement door de ouders van Jan-Willem zo terdege was voorbereid.
Dat Jozefien ter Haar het aanbod had geaccepteerd, vond hij, gezien haar karakter, wel aannemelijk. Hij herinnerde zich, dat zij eens haar vader bij hem had aangebracht, omdat zij van mening was dat het maar eens uit moest zijn met dat inbreken. Het bracht ook haar naam in diskrediet. Jozefien had altijd al kordaat haar eigen weg gezocht en daarbij niemand gespaard. Misschien juist daarom koesterde Handige Henkie een grote liefde en verering voor zijn dochter. Hield dat verband met het plotselinge overlijden van zijn schoonzoon? Zo ja, in hoeverre? Of was de dood van Jan-Willem Hoffmann niet zo plotseling gekomen? Was er geen gedegen voorbereiding aan voorafgegaan? De Cocks gedachten dwaalden af naar het verleden, naar zijn vele confrontaties met de vader van Jozefien. In zijn gloriejaren was Handige Henkie een voorbeeldig inbreker geweest, een man die zijn operaties altijd zorgvuldig voorbereidde, die aandacht had geschonken aan elk detail. Als Handige Henkie iets met de moord op Jan-Willem Hoffmann uitstaande had, dan was hij een tegenstander van formaat.
De Cock wreef met zijn hand de regen uit zijn gezicht. Waarom had Handige Henkie zo nadrukkelijk gewild dat hij een gesprek had met Jozefien? Om hem, De Cock, jegens haar mild te stemmen? Of was het een geraffineerde afleidingsmanoeuvre? De Cock vloekte binnensmonds.
‘Ik heb er geen moer mee te maken.’
Vledder keek hem van terzijde aan.
‘Zei je wat?’
De Cock knikte.
‘Ik zei dat ik er geen moer mee te maken had. Het is geen zaak voor ons. Het is een zaak voor de Lodewijk van Deysselstraat. En daarmee uit.’
Vledder lachte.
‘Je zult straks op het bureau toch een proces-verbaal moeten opmaken.’
De Cock keek verrast op.
‘Waarvan?’
Vledder gebaarde in zijn richting.
‘Jouw bevindingen in deze moordzaak. Het bijna nachtelijk bezoek van Handige Henkie bij jou thuis en het recente verhoor van Jozefien.’
De Cock reageerde uitzonderlijk fel.
‘Het was geen verhoor.’ Hij schreeuwde bijna. ‘Het heeft met mijn werk als rechercheur niets uit te staan. Het was een puur informeel gesprek tussen… tussen twee mensen die elkaar toevallig van vroeger kennen.’
‘Die twee zijn betrokken bij een moord.’
De Cock bleef staan. Zijn blik gleed over de gelaatstrekken van zijn collega.
‘Wat hebben ze aan de Lodewijk van Deysselstraat aan zo’n proces-verbaal? Er is niets concreets, niets tastbaars. Goed, Jozefien ter Haar had een slecht huwelijk met Jan-Willem. Maar daar zullen ze zelf ook snel genoeg achter komen. Als het nodig is, dan kunnen ze haar daar altijd nog over verhoren.’
Vledder grinnikte.
‘Er is een duidelijk verschil. Ze zal tegen rechercheurs van de Lodewijk van Deysselstraat niet zo openhartig zijn als tegen jou.’
‘Jozefien vertrouwt mij.’
Vledder hield zijn hoofd iets schuin. ‘Doet ze dat?’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Wat bedoel je, Dick?’ vroeg hij vriendelijk, waakzaam.
Vledder stak zijn handen omhoog.
‘Jozefien heeft ons alleen maar verteld hoe zielig ze in het huwelijk is gestapt en hoe slecht die Jan-Willem wel voor haar was.’
‘En?’
De jonge rechercheur zuchtte.
‘Heb je een onderzoek ingesteld in haar hotelkamer om te zien of ze een pistool had van het kaliber waardoor Jan-Willem Hoffmann de dood vond? Heb je gevraagd naar haar alibi voor de avond van de moord?’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Je hebt alleen maar als een goedige biechtvader naar haar verhaaltje geluisterd. Op de twee werkelijk concrete vragen die je haar stelde, heb je niet eens antwoord gekregen. Deed jij het Jozefien… of was het je vader?’
De Cock liep door. Zijn hoofd gebogen. De kritiek van zijn collega was terecht. Hij wist ook hoe het kwam. Het was een brok dualisme in zijn geest. De ethiek van zijn beroep als rechercheur en de stille bewondering die hij nog steeds koesterde voor de inbreker Handige Henkie… in een ver verleden… tegenstander en vriend.

Ze stapten het politiebureau aan de Warmoesstraat binnen. Meindert Post, de lange, stoere wachtcommandant, maakte wilde gebaren vanachter de balie.
‘De Cock,’ bulderde hij, ‘er zit boven een vent op je te wachten.’ Hij stond van zijn stoel op en kwam wat dichterbij. ‘Ik zei al tegen hem dat je er niet was, maar dat scheen hem niet te interesseren. Dan wacht ik wel, zei hij, tot hij terugkomt.’
De Cock knikte begrijpend en liep met twee treden tegelijk achter Vledder de trap op. Op de bank op de tweede etage zat een wat gezette man. De Cock schatte hem achter in de veertig. Hij was keurig gekleed, bijna klassiek, in een blauwzwarte jas, waaronder een witte zijden sjaal. Naast hem op de bank lag een gedistingeerde gleufhoed. De Cock boog zich wat naar hem toe, bezag het ronde gezicht, het dunne rossige haar, en herkende Rooie Bakker, een man, die in vroeger tijden wel eens met Handige Henkie op pad ging.
Rooie Bakker genoot in penozekringen geen al te beste reputatie. Hij stond bekend als een man die er niet voor terugdeinsde zijn makkers in het kwaad te verraden, wanneer hij dacht daarmee voor zichzelf ook maar de geringste vermindering van straf te verwerven.
Op een wat autoritaire wenk van de oude speurder liep Rooie Bakker achter hem aan naar de grote recherchekamer. De Cock hing zijn natte jas en hoed op en bracht Rooie Bakker naar een kamertje voor verhoor. Onderwijl beduidde hij Vledder hem te volgen.
Ze schoven alledrie om een tafeltje. De Cock keek Rooie Bakker secondenlang aan. Toen toverde hij zijn beminnelijkste glimlach te voorschijn.
‘Het lijkt waarachtig wel een reünie,’ sprak hij met gespeelde verwondering. ‘Gisteravond laat Handige Henkie en nu jij.’
Rooie Bakker knipperde met zijn ogen.
‘Reünie? Er is geen sprake van een reünie. Ik heb met het verleden niets meer te maken. Ik ben er helemaal uit. Het is al meer dan tien jaar geleden dat ik mijn laatste veroordeling heb gehad.’
‘Waar leef je nu van?’
Rooie Bakker zuchtte meelijwekkend.
‘Ik ben afgekeurd,’ sprak hij somber. ‘Mijn rug. Ik mag niet meer werken. Nooit meer. Ik heb een uitkering van de WAO.’
De Cock keek hem schuins aan.
‘Ik heb nooit geweten dat je werkte.’
Het klonk spottend.
Rooie Bakker blikte verontwaardigd.
‘In de bouw. Ik ben vroeger altijd metselaar geweest.’
De Cock glimlachte.
‘En van die WAO-uitkering kun je rondkomen?’
Rooie Bakker trok gelaten zijn schouders op.
‘Och,’ sprak hij triest, ‘wat zal ik ervan zeggen… het is feitelijk te weinig om van te leven en te veel om van te sterven.’
De Cock strekte zijn hand naar de revers van de blauwzwarte jas en bevoelde de stof. Daarna sloeg hij de jas open en monsterde het fraaie kostuum dat Rooie Bakker droeg. Op zijn gezicht verscheen een milde grijns.
‘En van die schamele centjes kun jij je dergelijke kleren permitteren?’
Het bolle gezicht van Rooie Bakker zwol wat op.
‘Ik ben je geen verantwoording schuldig, De Cock,’ reageerde hij kribbig. ‘Ik ben hier op verzoek van een oude gabber*. Het is dat Handige Henkie het mij vroeg, anders was ik niet gekomen.’ Hij zweeg even, streek met zijn wijsvinger door de gleuf van zijn hoed. ‘Zijn dochter zit in de knoei.’
De Cock veinsde ongeloof.
‘Hoezo… in de knoei?’
De Rooie trok zijn gezicht in droeve plooien.
‘Ze hebben ergens in een park die kerel van haar een paar kogels door zijn lijf gejaagd en het kind is zo stom geweest om overal rond te bazuinen dat ze zo dolgraag van hem af wilde.’
‘En?’
‘Het gekke is, dat ze helemaal niet wilde dat die kerel van haar om zeep werd gebracht.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Hoe weet jij dat?’
Rooie Bakker likte aan zijn droge lippen.
‘Kijk, De Cock, laten we eerlijk wezen. Ik kom helemaal niet graag naar de Warmoesstraat. Ik heb er niet zulke prettige herinneringen aan. Het heeft heel veel moeite gekost om mij zover te krijgen dat ik hier naartoe ben gegaan. Ik speel ook op zeker. Ik wil best wat voor een ouwe gabber doen, maar ik voel er weinig voor om door jou hier beneden in een van die stinkende cellen te worden opgesloten. Daarom… ik ben ook eerst naar mijn advocaat gegaan om te vragen of ik mijn verhaaltje wel kon doen. Begrijp je? Of ik er geen gevaar bij liep.’
‘Welk verhaaltje?’
Rooie Bakker verschoof iets op zijn stoel.
‘Ik eh…’ begon hij aarzelend, ‘ontmoet Handige Henkie nog wel eens. Op straat, in een café. En je weet hoe het gaat. Je praat over koetjes en kalfjes en over je familie en Henkie vertelde dat zijn dochter zo’n slecht leven met haar kerel had. Die scheen haar te slaan. Henkie zei ook dat hij die vent met liefde een dodelijke trap zou willen geven.’ Hij pauzeerde even en pakte een zakdoek en wiste het zweet van zijn gezicht. ‘Ik wist dat de dochter van Henkie met een rijke stinkerd was getrouwd, een vent die gewoon bulkte van het geld. Ik wist ook dat die meid heel gewoontjes in gemeenschap van goederen was getrouwd.’ Hij gebaarde vaag. ‘Nou en toen… toen kreeg ik een plannetje.’
De Cock keek hem schuins, onderzoekend aan.
‘Wat voor een plannetje?’
‘Om wat te verdienen.’
De rechercheur grijnsde.
‘Om wat te muizelen.’
Rooie Bakker haalde zijn schouders op.
‘Hoe je het noemen wilt,’ sprak hij gelaten. ‘Ieder mens heeft zo zijn talenten. Ik stapte op een goeie dag naar Amstelveen en toen ik er zeker van was dat haar kerel niet thuis was, belde ik bij de bungalow van Jozefien aan. Ze kende mij nog van vroeger en liet mij direct binnen. Ik vroeg haar hoe het met haar ging en zei, dat ik van haar vader had gehoord dat ze zo’n slecht leven had met haar man.’ Hij wiste opnieuw het zweet van zijn voorhoofd. ‘Toen vroeg ik haar wat het haar waard was.’
‘Wat?’
Rooie Bakker antwoordde niet direct. Zijn neusvleugels trilden.
‘Ik ken wel jongens die voor een paar ruggen* een clean karweitje leveren.’
Er verschenen diepe rimpels in het voorhoofd van De Cock.
‘Je bedoelt… penozejongens, die voor een paar grijpstuivers bereid zouden zijn een voor hen wildvreemde vent naar de andere wereld te helpen?’
‘Zoiets… ja.’
De Cock slikte.
‘Hoe reageerde Jozefien?’
Rooie Bakker spreidde zijn armen. ‘Daar kom ik nu juist voor. Ze wees het idee van mij vol verontwaardiging van de hand en joeg mij het huis uit. Zie je, De Cock, ze wilde helemaal niet dat die kerel van haar om zeep werd geholpen.’

Toen Rooie Bakker was vertrokken, keek Vledder zijn leermeester wat geschokt aan.
‘Hebben wij hier in ons lieve landje ook al beroepsmoordenaars? Wij zijn ze, voor zover ik weet, nog nooit tegengekomen.’
De Cock gebaarde wat in de ruimte.
‘Als je ze hier niet kunt vinden, huur je ze in het buitenland.
Onze grenzen staan altijd uitnodigend open.’
Hij haalde zijn schouders op.
‘Het kan natuurlijk ook zijn dat Rooie Bakker blufte. Als Jozefien bereid was gebleken om hem geld te geven voor een moord op haar man, dan zat de Rooie op rozen… zonder verder ook maar iets te hoeven doen.’
Vledder keek hem verward aan.
‘Ik begrijp je niet.’
De Cock leunde achterover in zijn stoel.
‘Het is vrij simpel. Als Jozefien hem eenmaal geld had gegeven, dan was Rooie Bakker steeds teruggekomen om meer. Zonder ooit een beroepsmoordenaar te huren. En Jozefien zou er niets tegen kunnen doen. Haar was de mond gesnoerd. Ze kon alleen maar betalen.’
‘Waarom… er waren toch geen getuigen?’
De Cock grinnikte.
‘De Rooie zou er wel voor zorgen dat hij bewijzen had van de transactie. En dan? Jozefien zou nooit in het openbaar kunnen toegeven dat ze eens geld had gegeven om haar man te laten vermoorden.’
‘Een smerige chantage.’
De Cock knikte voor zich uit.
‘Precies… chantage is smerig. Het is ook een apart vak. Ik heb het idee dat Rooie Bakker daar al vele jaren heel goed van leeft.’
Vledder schudde wat geërgerd het hoofd.
‘Toch moet ik je eerlijk zeggen dat ik het niet helemaal begrijp. Waarom komt Rooie Bakker ons dit vertellen? Het vestigt alleen maar de aandacht op zijn huidige criminele activiteiten.’
De Cock streek met zijn hand door het haar.
‘Ik denk,’ sprak hij voorzichtig, ‘dat Jozefien destijds haar vader op de hoogte heeft gebracht van het bezoek van Rooie Bakker aan Amstelveen. En van zijn aanbod heeft verteld. Nu Jan-Willem Hoffmann is vermoord, maakt Handige Henkie zich terecht zorgen. Hij is bang dat zijn dochter door de dood van haar man in moeilijkheden raakt.’
De ogen van Vledder lichtten op.
‘Ik begrijp het,’ riep hij blij, enthousiast. ‘Om Jozefien al bij voorbaat een steuntje in de rug te geven, dwingt hij Rooie Bakker om bij ons zijn verhaaltje te doen over zijn mislukte aanbod tot moord.’
De Cock knikte instemmend.
‘Heel goed. Het verhaal van Rooie Bakker zou het bewijs moeten vormen dat Jozefien, ondanks haar uitlatingen, nooit werkelijk de dood van haar man wenste… althans voor de consequenties terugdeinsde.’
‘Een sluwe gedachte van Henkie.’
De Cock kauwde op zijn onderlip.
‘Ik had niet anders verwacht.’
Vledder pakte er een stoel bij en ging er achterstevoren op zitten. ‘Hoe kon Handige Henkie Rooie Bakker dwingen?’
De Cock schonk hem een milde grijns.
‘Ik heb zo het vermoeden,’ sprak hij peinzend, ‘dat Handige Henkie uit het heden en verleden van Rooie Bakker zaken kent… duistere affaires, die nooit de annalen van Justitie hebben bereikt.’
‘Chantage.’
De Cock boog zich wat voorover, voelde aan zijn gespannen kuiten en legde toen zijn benen op zijn bureau.
‘Chantage, m’n jong,’ sprak hij wat krakerig, ‘geloof me, de wereld zit er vol van.’
De grijze adjudant Kamphuis liep voorbij en smeet de laatste telexberichten op het bureau van De Cock.
Vledder pakte ze en las. Ineens sperde hij zijn ogen wijdopen. De grijze speurder keek hem onderzoekend aan. ‘Is er wat?’
Vledder reikte hem trillend een telexbericht aan.
‘Ze hebben Jozefien ter Haar gearresteerd.’
‘Wat?’
Vledder knikte.
‘Verdacht van moord op haar man.’

* Bargoens voor kameraad.

* Ruggen of rooie ruggen; bargoens voor bankbiljetten van duizend gulden.