5

Adjudant Kamphuis gooide een zware bruine enveloppe op het bureau van Vledder.
‘Is vanmorgen gebracht van de Lodewijk van Deysselstraat,’ legde hij uit. ‘Er zitten fotokopieën in van een proces-verbaal van het onderzoek.’
Vledder maakte de enveloppe open en bekeek de inhoud. Daarna schoof hij hem in de la van zijn bureau.
‘De moord op Jan-Willem Hoffmann.’
De adjudant bleef even staan.
‘Jullie zijn weer in een moordzaak verwikkeld? Ik las vanmorgen een mutatie in het rapport.’
Vledder knikte.
‘Gisteravond laat, zo om en nabij twaalf uur. Een dode man op de Lastageweg bij het tracé. Ene Alexander Peetersen… drie kogels in de hartstreek.’
‘Houdt het verband met de zaak Hoffmann?’
Vledder gebaarde met zijn handen wat in de ruimte.
‘Er zijn, dachten wij, wel punten van overeenkomst. Ik zal straks het proces-verbaal van de Lodewijk van Deysselstraat eens doornemen. Ik heb nu geen tijd. Ik moet naar de sectie.’
Adjudant Kamphuis liep weg, een stapel post onder zijn arm. De Cock keek op.
‘Hoe laat is de sectie?’
‘Kwart over tien. Dan zouden dokter Rusteloos en zijn assistent aan de Overtoom zijn.’
‘Vraag of hij naar rijst kijkt.’
Vledder keek verbaasd.
‘Rijst?’ herhaalde hij.
De Cock knikte bedaard.
‘In de maag van het slachtoffer. Het is helemaal niet denkbeeldig, dat Alexander Peetersen voor zijn dood in een Chinees restaurant in de Binnen Bantammerstraat heeft gegeten. Volgens dokter Den Koninghe leefde hij nog om tien uur. Hij kan tussen zes en acht uur hebben gedineerd. Mogelijk nog iets later. Het voedsel in de maag is dan nog niet verteerd en herkenbaar.’
De blik van de jonge rechercheur verhelderde.
‘Als hij rijst in zijn maag heeft,’ riep hij enthousiast, ‘zouden wij met foto’s van de dode Alexander Peetersen langs de diverse Chinese restaurants in de omgeving kunnen gaan met de vraag of er iemand in zijn gezelschap was.’
De Cock stak een vinger naar Vledder uit.
‘Heel goed. Peetersen kan natuurlijk in plaats van nasi goreng bami goreng hebben gegeten. Dat is op zich niet zo belangrijk. Vertel dokter Rusteloos wat ik wil en laat de rest maar aan hem over. Hij heeft het vaker bij de hand gehad.’ Er kwam een glimlach om zijn lippen. ‘Toen ik hem, jaren geleden, eens vroeg hoeveel gerechtelijke secties hij in zijn carrière al had verricht, antwoordde hij vriendelijk: “Als ze allen nog zouden leven, zou je er een flink dorp mee kunnen bevolken.”’
Vledder lachte luid.
‘Het zal inmiddels wel een stad zijn geworden.’ Hij keek op. ‘Hoe is het, heb je nog meer noten op je zang?’
De Cock streek peinzend langs zijn kin.
‘Bij het uitkleden… let nog even op kogels tussen de kleding. Het wil nog wel eens gebeuren dat kogels het lichaam doorboren, maar dan in de kleding van het slachtoffer blijven steken.’ Vledder pakte een vel papier en maakte enige aantekeningen. ‘En verder?’
De Cock schudde het hoofd.
‘Verder niets. Doe dokter Rusteloos in ieder geval van mij de groeten. En als je klaar bent, kom je terug naar de Kit.’ Hij stond op en beende naar de kapstok.
Vledder keek hem geïnteresseerd na.
‘Wat ga jij intussen doen?’
De Cock draaide zich half om.
‘Een condoleantiebezoek afleggen.’
Vledder grinnikte.
‘Bij de treurende weduwe?’
Met één arm in één mouw van zijn regenjas, bleef De Cock bij de kapstok staan. In zijn voorhoofd lag een diepe denkrimpel. ‘Misschien,’ sprak hij bedachtzaam, ‘misschien treurt de weduwe wel helemaal niet.’
De Cock sukkelde met de Volkswagen van het Schouw over de Jaagweg naar Purmerend. Links van hem voeren zwaarbeladen vrachtschepen door het Noord-Hollands Kanaal. Ze hadden zo zijn aandacht, dat hij de Gorslaan bijna miste en door het rode licht reed. Midden op de kruising kwam hij tot stilstand. Een woedende automobilist wees met een vinger naar zijn voorhoofd en De Cock beduidde dat de man, wat hem betrof, volkomen gelijk had. Daarna schakelde hij driemaal verkeerd en slaakte een zucht van verlichting toen hij uiteindelijk toch nog ongekreukeld in de juiste richting reed.
De Cock hield niet van automobielen. En voor motoren miste hij elk gevoel. Poken en hendels waren hem een gruwel. Hij startte steevast in de derde versnelling en om achteruit te rijden, raadpleegde hij altijd eerst het schema op de kop van de versnellingspook.
De Cock vormde een gevaar op de weg, en hij was dan ook de eerste die bereid was dat volledig toe te geven. Hij trok een verfrommeld briefje uit het borstzakje van zijn colbert. Vledder had het hem die morgen gegeven.
‘Reigerpark,’ stond er, ‘nummer 218.’ Het was een villawijk, wist hij, in Purmerend in het uitbreidingsplan Overwhere II.
Zonder veel omwegen reed hij het park binnen en parkeerde de auto bij de inrit van een lage bungalow, opgetrokken uit wit geglazuurde baksteen. Hij sloot de wagen zorgvuldig af en slenterde over het rulle grind naar de voordeur. Op een bijzonder fraai uitgevoerd naambord – zachtglanzend wit marmer met in goud uitgehouwen letters – stond Alexander Peetersen, accountant. De Cock belde en luisterde naar het geluid van de ding-dong in de hal. Na ongeveer een minuut werd de deur geopend. Voor hem stond een knappe vrouw. De Cock schatte haar achter in de dertig. Ze zag er keurig uit, in conventionele zin. Ze droeg een effen bruine kamgaren rok en een beige zijden blouse met een opstaand kraagje en een ballonmouw.
De speurder lichtte zijn hoed en produceerde zijn innemendste glimlach.
‘Mijn naam is De Cock,’ sprak hij vriendelijk, ‘ik ben rechercheur van politie in Amsterdam, aan het bureau Warmoesstraat.’ Ze staarde hem verwonderd aan en De Cock constateerde, dat haar grote, bruine, amandelvormige ogen aan haar ovaal gelaat een bijzondere, haast exotische expressie gaven.
‘Recherche… politie… Warmoesstraat?’
Haar stem klonk warm, melodieus, met een ondertoon van angst. De Cock knikte.
‘Maar weest u gerust, wij zijn bij ons aan de Warmoesstraat niet zo slecht en verdorven als onze reputatie doet vermoeden.’ Hij sprak met een glimlach. Daarna versomberde zijn gelaat. Hij veranderde van toon. ‘Ik wilde met u praten over uw eh… over uw man.’
‘Mijn man?’
Ze reageerde weifelend.
De Cock keek haar schuins aan.
‘U eh… u bent toch… was toch mevrouw Peetersen?’
Ze trok haar rug recht. Er verschenen blosjes op haar wangen. ‘Inderdaad,’ sprak ze ferm. ‘Ik ben mevrouw Peetersen. Nog steeds.’
De Cock proefde de toon.
‘Uw man bezat een adres aan de Koningin Emmalaan in Amsterdam. Wij hebben vanmorgen bij het bevolkingsregister in Amsterdam geïnformeerd. Tot ongeveer een jaar geleden woonde hij hier in het Reigerspark in Purmerend en was hij gehuwd met Margaritha Meijerink.’
‘Dat ben ik.’
‘U woont niet meer samen?’
Ze schudde langzaam haar hoofd en monsterde de man voor haar. Even weifelde ze nog, toen deed ze de deur verder open. ‘Komt u binnen, rechercheur. Wilt u koffie? Ik heb net gezet.’ Ze deed de deur achter zich dicht en ging de speurder voor naar een ruim L-vormig vertrek met een indrukwekkende open haard. Ze wees naar een paar diepe fauteuils. ‘Neemt u plaats. Melk en suiker?’
De Cock keek toe hoe ze over glanzende plavuizen naar een open keuken schreed. Hij had in zijn lange rechercheleven geleerd zich over niets meer te verbazen, maar om zo’n vrouw en thuis op te geven…
Ze onderbrak zijn overpeinzingen. ‘Is er iets met Alex?’
De Cock antwoordde niet.
Ze zette een kop dampende koffie op een tafeltje naast zijn fauteuil en ging tegenover hem zitten. Gracieus, de benen over elkaar geslagen. Ze keek hem aan en opnieuw onderging De Cock de betovering van haar blik. Het gaf hem een warm gevoel.
‘Alex,’ sprak ze, ‘heeft de bewonderenswaardige gave om steeds in moeilijkheden te geraken. Daarom leven we ook gescheiden. Ik was het beu.’
‘Vrouwen?’
‘Ook.’ Ze schonk De Cock een droeve glimlach. ‘Misschien dat je dat als vrouw het meest raakt. Maar er waren ook andere zaken.’
‘Zoals?’
‘Schulden. Alex kan niet met geld omgaan.’ Ze gebaarde om zich heen. ‘Als mijn familie bij ons huwelijk niet zo had aangedrongen op huwelijkse voorwaarden, dan was ik dit allang kwijt geweest.’
‘En zijn accountantskantoor?’
Ze glimlachte vertederd.
‘Er zijn een paar oude getrouwen. Nog uit de tijd dat zijn vader het kantoor leidde. Zij voeren in feite het beheer. En dat is maar goed ook.’ Ze pauzeerde even en keek De Cock onderzoekend aan. ‘Wat heeft Alex nu weer gedaan?’
De Cock pakte bedachtzaam zijn koffie van het tafeltje, roerde en nam een slok.
‘Ik eh… ik weet niet wat Alex heeft gedaan,’ sprak hij voorzichtig, hoofdschuddend. ‘Ik weet alleen wat hem is overkomen.’
Er kwam een waakzame blik in haar ogen.
‘Overkomen?’
Ze proefde het woord op de tong.
De Cock zette kop en schotel op het tafeltje terug. Zijn bewegingen waren traag, omzichtig, gericht op effect.
‘Wij hebben uw man gisteravond laat gevonden. Rond middernacht. Wij konden u vannacht niet meer bereiken.’ In zijn stem trilde spijt, verontschuldiging. ‘Wij kenden uw adres niet.’
Ze kwam uit haar fauteuil overeind. Uit de hoogte blikte ze op hem neer.
‘Waarom wilde u mij bereiken?’
De Cock wreef zich achter in de nek. Een gevoel van onmacht overviel hem. Hij had bij dergelijke gelegenheden nooit de juiste volzinnen bij de hand.
‘Om eh… om u te zeggen,’ stotterde hij, ‘dat uw man…’
Ze staarde hem aan. Het was alsof plotseling begrip bezit van haar nam.
‘Is Alex… is hij dood?’
De Cock ontweek haar blik en liet zijn hoofd zakken.
‘Vermoord,’ sprak hij zacht.
Ze knikte traag, aanhoudend, liet het woord op zich inwerken. ‘Vermoord,’ herhaalde ze. ‘Vermoord.’ Ze liet zich weer in de fauteuil vallen. De handen gevouwen in haar schoot. ‘Vermoord… hoe onzinnig.’
De Cock keek haar onderzoekend aan. Het ovale gelaat was strak, bleek, gespannen. Maar tranen waren er niet. De bruine ogen blikten helder naar hem op.
‘Waarom?’
De Cock kauwde op zijn onderlip.
‘Als ik dat wist,’ sprak hij ernstig, ‘was ik een heel stuk verder. Het is mijn taak de moord op uw man te onderzoeken. Motieven zijn daarbij belangrijk.’ Hij wees in haar richting. ‘Had uw man vijanden?’
Mevrouw Peetersen trok haar smalle schouders op.
‘Alex was nogal gesloten van aard,’ sprak ze zacht. ‘Hij vertelde nooit veel over zijn moeilijkheden. Ik heb hem dat wel verweten. Alex meende dat hij mij daarmee niet mocht belasten. Ik heb ook nooit geweten hoe hij aan die vele schulden kwam. Hij sprak wel over een “slecht beheer”, maar ik heb altijd het gevoel gehad dat hij de ware reden voor mij verzweeg.’
‘Hebt u kinderen?’
Ze zuchtte.
‘Een zoon… Richard. Hij is zeven jaar. In september geworden. Hij logeert nu bij mijn moeder.’
De Cock voelde zich wat verlegen.
‘Sloeg uw man u wel eens?’
Ze fronste haar wenkbrauwen.
‘Slaan?’
De Cock knikte met een ernstig gezicht.
‘Ik besef dat het een onplezierig onderwerp voor u is, maar oefende uw man wel eens fysiek geweld op u uit? In een woedeuitbarsting of uit een soort erotisch sadisme?’
Mevrouw Peetersen schudde heftig het hoofd.
‘Alex heeft mij nooit geslagen.’ Er kwam een felle blik in haar bruine ogen. ‘Ik zou het ook nooit hebben geduld.’ De uitdrukking op haar gelaat werd iets milder. ‘Ik geloof ook niet dat Alex tot fysiek geweld in staat was. Hij was veeleer trouweloos, onbetrouwbaar. Al zijn moeilijkheden kwamen voort uit een gebrek aan zorgvuldigheid. Hij was net een groot verwend kind.’
‘En dat trok u aan?’
Mevrouw Peetersen antwoordde niet direct. De plooien rond haar mond verstarden.
‘Ik zal er in ieder geval op toezien dat mijn zoon Richard als man wel zijn verantwoordelijkheden kent.’
‘Alex kende die niet?’
‘Niet altijd… meestal niet.’
De Cock streek over zijn haar. De starre, haast koele houding van de vrouw beviel hem niet. Het was alsof ze rond haar hart een veste had gebouwd, een onneembaar bastion, waarachter zij haar diepere gevoelens verborg. Koortsachtig zocht hij naar een opening. ‘Die schulden,’ begon hij voorzichtig, ‘zouden dat speelschulden geweest kunnen zijn?’
‘Of hij wel eens in casino’s kwam?’
De Cock glimlachte.
‘Er gaat meer geld om in illegale gokhuizen dan in wettelijk toegestane casino’s. Die geheime speelholen zijn erg in trek. Bovendien heeft men daar krediet… tot bepaalde limieten.’
Ze keek hem onderzoekend aan.
‘U bedoelt, dat Alex die eh… die bepaalde limieten heeft overschreden?’
‘Bijvoorbeeld.’
Mevrouw Peetersen schudde ferm het hoofd.
‘Ik denk meer aan chantage.’
De Cock trok zijn wenkbrauwen op.
‘Chantage… hebt u aanwijzingen in die richting?’
‘Nee, dat niet. Geen enkele. Het is meer een gevoel.’
De Cock kwam uit zijn fauteuil overeind. Het gesprek verliep niet zoals hij wilde. Het leek hem beter aan het onderhoud een eind te maken.
‘Weet u wat voor wagen uw man heeft?’
Ze trok achteloos haar schouders op. ‘Hij had een Chevrolet, maar hij zal inmiddels wel weer een nieuwe wagen hebben.’
De Cock slenterde naar de hal.
‘Wie kan het weten? Wij hebben behalve zijn rijbewijs geen autopapieren bij hem gevonden.’
Mevrouw Peetersen stapte achter hem aan.
‘Misschien weten ze het op kantoor.’ Ineens veranderde haar stem. ‘En zij zal het weten.’
De Cock draaide zich met een ruk om. De veranderde toon had hem verrast.
‘Wie?’
Ze toonde voor het eerst iets van emotie.
‘Jozefien Hoffmann.’
De Cock slikte.
‘Jozefien… uit Amstelveen?’
De mond van mevrouw Peetersen werd een strakke lijn. Haar neusvleugels trilden en in haar ogen blonk haat.
‘Die del uit de goot… ze heeft al meer dan een jaar een verhouding met hem.’