13

Vledder wees naar een lange tafel in de recherchekamer, waarop de nog natte bezittingen van Rooie Bakker waren uitgestald. De bijzonder fraaie kleren van de chanteur waren in een plastic vuilniszak onder de tafel geschoven. Achteloos. Het hemd met de drie kogelgaten bovenop.
‘Dat is de hele santenkraam.’
‘Is er iets bij?’
Vledder knikte heftig. Hij pakte een natte agenda van de tafel, liet die aan De Cock zien en wees.
‘Kijk, het telefoonnummer van die psychiater aan de Keizersgracht. Net als bij de anderen. Het is er alleen later bijgeschreven. Het schrift wijkt iets af. Toen Rooie Bakker aan het begin van dit jaar zijn agenda in gebruik nam, kende hij het nummer blijkbaar nog niet. Het staat duidelijk apart en is ook met een andere pen geschreven.’
Hij keek naar zijn collega op. ‘We zouden Estella de Beaumonde moeten vragen of Rooie Bakker ook een patiënt van haar man was.’
De Cock keek op de grote elektrische klok in het midden van de kamer.
Het was bijna tien uur.
‘Estella zal er vermoedelijk niet meer zijn. Ze gaat elk lang weekeinde naar haar moeder in Bloemendaal.’ Hij trok zijn schouders op. ‘Het heeft ook niet zo’n haast.’ Hij richtte zijn aandacht weer op de agenda. ‘Heb je verder nog bijzonderheden ontdekt?’ Vledder schudde het hoofd.
‘Je wordt bijna geen wijs uit die krabbels. Buiten de normale cijfers voor het noteren van zijn telefoonnummers, gebruikte Rooie Bakker alleen maar hiërogliefen.’
De Cock grinnikte.
‘Hij had in zijn leven blijkbaar veel te verbergen.’ Hij liet zijn blik over de tafel dwalen. ‘Was er ook nog een plattegrond van Amsterdam bij?’
Vledder knikte met een glimlach.
‘Compleet met een aangekruiste plek. Dat bleek verdomd gemakkelijk. Fred Prins ging erheen en vond direct de hulzen… alledrie.’
‘Waar?’
‘Bij de Montelbaanstoren aan de Oude Schans. Recht tegenover de Oude Waal. Wij vermoeden dat het lichaam, na de dodelijke schoten, bij de Montelbaanstoren in het water van de Oude Schans is gegooid en later door het spuien in het water van de Oude Waal is terechtgekomen.’
De Cock blikte voor zich uit.
‘Dat is hemelsbreed niet zo ver van de Lastageweg,’ sprak hij peinzend. ‘De moordenaar schijnt zich in die omgeving goed thuis te voelen.’
Vledder knikte.
‘Alleen het Rembrandtpark, in het zesde district, ligt wat uit de route.’ Hij streek met zijn vingers door zijn lichtblonde haren. Zijn jong, fris gezicht, stond ernstig.
‘Jan-Willem Hoffmann, Alexander Peetersen, Rooie Bakker… drie moorden… dezelfde moordenaar… en we zijn nog geen stap verder.’
Er werd geklopt, zacht, bedeesd. De rechercheurs keken verstoord op. Vledder riep: ‘Binnen.’ Het klonk bars, bijna onvriendelijk. Langzaam gleed de deur open en een jongeman keek schuchter, verlegen om zich heen. De Cock schatte hem achter in de twintig. Hij was klein van stuk, slank, met een prettig, open gezicht. Donkerblond haar krulde tot diep in de nek. Hij droeg een bruin colbert van ruige tweed met leren ovaaltjes aan de ellebogen. Omzichtig stapte hij naar hen toe.
‘Kan ik hier rechercheur De Cock vinden?’
De grijze speurder glimlachte.
‘Dat kunt u.’ Hij tikte jongensachtig met een kromme vinger op zijn borst. ‘De Cock. Waarmee kan ik u van dienst zijn?’
De jongeman slikte, had duidelijk moeite zich te presenteren. ‘Mijn naam is Felix… Felix de Beaumonde. Ik wilde eens met u praten.’ Hij wierp schichtig een blik op Vledder. ‘Vertrouwelijk.’ De Cock wees op de stoel naast zijn bureau.
‘Gaat u zitten. En steekt u gerust van wal. Bij mijn collega is discretie verzekerd… op die voorwaarden hebben wij hem aangenomen.’
Felix de Beaumonde trok de broekspijpen van zijn onberispelijke pantalon iets op en nam schuchter plaats. Het grapje ontging hem. ‘Het gaat over mijn moeder… of feitelijk mijn stiefmoeder… Estella de Beaumonde.’
De Cock knikte.
‘We hebben haar vanmorgen bezocht.’
De jongeman friemelde nerveus aan zijn stropdas.
‘Dat heb ik van haar gehoord, ja. Ze eh… ze had een dreigbrief ontvangen.’
‘Ik beschouw het niet als een dreigbrief.’
‘Geen dreigbrief?’
De Cock schudde het hoofd.
‘Het heeft meer weg van een waarschuwing.’
‘Waarvoor?’
De Cock keek hem strak aan.
‘Een naderend onheil.’
Felix de Beaumonde maakte kleine tutgeluidjes en schudde bedroefd het hoofd.
‘Het is verschrikkelijk om het te moeten zeggen, rechercheur. Maar het is haar eigen schuld.’
De Cock trok zijn wenkbrauwen op.
‘Eigen schuld?’
De jongeman knikte heftig.
‘Ze zoekt het zelf op… ze zoekt voortdurend het gezelschap van louche figuren.’
‘Louche… in welk opzicht?’
Felix de Beaumonde zuchtte diep.
‘Al vrij kort na de dood van mijn vader begon Estella vreemde dingen te doen. Ze leek losgeslagen, ging duidelijk het verkeerde pad op. In plaats van uit te zien naar een degelijke heer om een huwelijk aan te gaan, zocht ze het gezelschap van jongemannen, die zich voor hun eh… gunsten laten betalen.’
‘Gigolo’s.’
De jongeman streek met zijn vingertoppen over zijn wang.
‘Dat eh… dat is, geloof ik, hun benaming. Ik heb diverse malen jongemannen van dat kaliber bij haar aangetroffen. Ik heb er wel eens iets van gezegd… een waarschuwend geluid laten horen. Maar daarvoor bleek ze ongevoelig.’
De Cock boog zich vertrouwelijk naar hem toe.
‘Uw stiefmoeder ziet er nog heel aantrekkelijk uit en is bovendien uiterst charmant. Het moet voor haar toch mogelijk zijn om op de gebruikelijke wijze contacten met mannen te onderhouden?’ Felix de Beaumonde draaide zijn hoofd iets weg.
‘Ik heb er mijn oude vader in het verleden nooit over horen klagen, maar misschien is Estella onmatig… stijgen haar verlangens, wensen, ver boven de mogelijkheden van een enkele man uit.’
De Cock grinnikte om de onnozelheid.
‘Dat is nog geen reden om liefde te kopen. Ik ken genoeg vrouwen die seksuele relaties met meer mannen onderhouden en zich daar heel prettig bij voelen.’
Felix de Beaumonde friemelde met zijn handen.
‘Ik weet niet wat eraan schort… wat Estella mankeert. Ik zou het graag willen weten, maar ik ben als stiefzoon feitelijk niet in een positie om haar naar de reden van haar gedrag te vragen.’
De Cock reageerde verwonderd, een tikkeltje kwaad.
‘Waarom zou u? Ik vind haar gedrag, zoals u mij dat schetst, niet exceptioneel, uitzonderlijk. Er zijn mensen verslaafd aan alcohol. Anderen gaan aan drugs ten onder. In de zin van onmatigheid… prefereer ik seks.’
Felix de Beaumonde schudde wat wrevelig het hoofd.
‘Toch maak ik mij zorgen.’
De Cock keek hem onderzoekend aan.
‘U neemt die waarschuwing ernstig?’
‘Ja, dat doe ik.’
‘En u vermoedt dat hij komt uit de kring van de jongemannen met wie zij verkeert?’
‘Beslist.’
‘Kent u die mannen?’
Felix de Beaumonde stak zijn handen omhoog.
‘Estella heeft mij bij gelegenheid wel eens een enkele jongeman voorgesteld. De namen zijn mij echter ontschoten. Ze interesseerden mij ook niet. Integendeel, ze wekten weerzin bij mij op.’ De Cock streek nadenkend over zijn kin.
‘De moeilijkheid is… hoe wilt u in die context zo’n waarschuwing plaatsen? Wat is de reden? Onenigheid? Jaloezie? Zegt u het maar.’
Felix de Beaumonde trok zijn schouders op.
‘Dat weet ik niet, misschien chantage. Ik ken geen achtergronden. Estella gunt mij geen blik in haar privéleven. Dat grendelt ze zorgvuldig af. Ik weet niet op welke wijze zij in moeilijkheden is geraakt.’
‘Is zij dat?’
De jongeman knikte ernstig.
‘Ze heeft een tweede brief ontvangen.’
‘Wanneer?’
‘Ze vond hem vanmiddag in de hal, blijkbaar onder de deur geschoven. Estella belde mij erover voor ze naar Bloemendaal ging.’
‘Niet per post?’
‘Nee.’
‘En de tekst?’
Felix de Beaumonde zag bleek.
‘Vlucht…u bent te jong om te sterven.’

De woorden weerkaatsten nog tegen de kale wanden van de recherchekamer toen Felix de Beaumonde al enige minuten was vertrokken.
Vledder keek zijn collega bezorgd aan.
‘Wat moeten we daar nu mee?’ riep hij kriegel. ‘Zou Estella werkelijk in gevaar verkeren? Hoe en waarom dan? Ik kan het amper geloven. Het lijkt mij meer een sinistere grap.’
De Cock bromde.
‘Ik kan er de humor niet van inzien.’
Vledder kwam naast hem staan.
‘Die eh… die mooie gladde jongens,’ sprak hij aarzelend, ‘die gigolootjes zijn toch in de regel niet gewelddadig? Ken jij daar voorbeelden van?’
De Cock schudde het hoofd.
‘Als er voor Estella de Beaumonde gevaar dreigt, dan niet uit die hoek. Daar ga ik van uit. Zolang zij die jongens voor hun diensten en gunsten betaalt, blijven ze komen. Betaalt ze niet meer, dan blijven ze weg. Tenzij een van hen het zelf prettig heeft gevonden en de relatie con amore voortzet.’ Hij zweeg even, staarde voor zich uit. ‘Ik ken wel gevallen van chantage door gigolo’s. Maar als chantageobject lijkt Estella mij niet zo geschikt. Ze is een “vrije” vrouw, zonder morele bindingen. En als ik goed heb geluisterd naar Felix de Beaumonde, dan weet Estella deksels goed wat ze wil en is ze best in staat om op zichzelf te passen.’
Er werd weer geklopt. Ze keken elkaar aan. Vledder grinnikte. ‘Het is vanavond druk aan ons stalletje,’ grapte hij. Hij zette zich in postuur en riep heel luid: ‘Binnen.’
Tot hun verbazing werd de deur geopend door Smalle Lowietje. De caféhouder vertoonde zich vrijwel nooit in het politiebureau aan de Warmoesstraat. Hij wilde niet graag, dat de penoze hem daar zag, bang om voor versliecheraar* te worden uitgekreten. De Cock liep vriendelijk lachend op hem toe.
‘Heb je je tent al gesloten?’
Smalle Lowietje schudde gehaast het hoofd. Hij leek wat nerneus, gespannen. Hij zag bleek en op zijn wangen trilde een zenuwtrek. ‘Kareltje staat even achter de tap.’
‘Je hebt je losgescheurd?’
Smalle Lowietje knikte.
‘Ik kon niet langer wachten. Het kriebelde van binnen. Ik ben gauw door de Heintje Hoeksteeg gekomen. Dan wip je hier zo naar binnen. De wachtcommandant beneden zei dat je er nog was.’
De Cock keek hem onderzoekend aan.
‘Is er wat, Lowie? Je ziet bleek.’
De caféhouder zakte zuchtend op een stoel.
‘Ik wil er niets mee te maken hebben. Daarom kom ik. Begrijp je? Ingeval er iets gebeurt.’
‘Wat gebeurt?’
De Smalle trok geprikkeld zijn schouders op.
‘Dat weet ik niet. Ik had het je vanmiddag al moeten zeggen, maar door al die consternatie rond de dood van Rooie Bakker is het mij ontschoten.’
‘Wat?’
Smalle Lowietje verschoof iets op zijn stoel.
‘Er waren klanten in mijn zaak… meissies van de vlakte… jongens uit de penoze. Ze hebben die vent gezien en gehoord wat hij zei.’
‘Wat voor een vent?’
Op het smoeltje van Smalle Lowietje kwam een smartelijke trek. ‘Die vent gisteren, die pistolen wilde kopen.’
‘Pistolen?’
‘Nou ja, pistolen of revolvers. Dat kon hem niet schelen. Hij had er elf nodig.’
De Cock trok zijn wenkbrauwen samen.
‘Elf,’ riep hij verrast.
Smalle Lowietje gebaarde hulpeloos.
‘Het is krankjorum… ik weet het. Ik ben er ook niet op ingegaan.’
De Cock pakte er een stoel bij en ging tegenover hem zitten.
‘Je hebt hem doorgestuurd… naar de Blauwe… Max Doppie… Pistolen Henkie?’
De caféhouder schudde fel het hoofd.
‘Ik heb hem niet doorgestuurd. Geloof me, De Cock, ik wil echt wel eens wat rommelen, maar voor deze handel voelde ik niets.’
‘Heeft hij zijn wapens gekregen?’
De kleine caféhouder antwoordde niet. Hij draaide zijn hoofd iets weg en ontweek de blik van De Cock. Deze schoof zijn stoel dichter naar hem toe.
‘Heeft hij ze gekregen?’ herhaalde hij feller.
Smalle Lowietje zuchtte diep.
‘Ik weet het niet. Echt niet. Maar ik denk van wel. Zie je, die vent was bereid er een hoop geld voor te geven en dan zijn er altijd wel…’
De Cock perste zijn lippen op elkaar en onderbrak hem.
‘Wat was het voor een vent? Hoe oud was hij?’
Smalle Lowietje keek naar hem op.
‘Een man van een jaar of vijftig. Misschien nog wat ouder. Een lange schrale man. Het type van een oude aristocraat, piekfijn in de kleren, mooi grijs haar en een hete aardappel in de keel.’
De Cock sloeg zijn handen voor zijn ogen.
‘De lange schrale man,’ sprak hij toonloos.
Secondenlang leek hij verkrampt, terneergeslagen, toen sprong hij wild overeind en schoof de stoel weg. Hij zwaaide breed naar Smalle Lowietje.
‘Ga terug naar je tent,’ gebood hij, ‘en probeer er achter te komen of… en zo ja… door wie de elf pistolen uiteindelijk zijn geleverd.’ De caféhouder trok een benauwd gezicht.
‘Denk aan mijn klandizie,’ riep hij angstig.
De Cock keek hem glimlachend aan.
‘Oké, Lowie,’ sprak hij vriendelijk. ‘Ik begrijp het. Ik wil je niet in moeilijkheden brengen.’
Hij begeleidde de caféhouder tot aan de deur en wendde zich toen tot Vledder. ‘Bel mevrouw Van Breevoorde.’
‘Wie is dat?’
De Cock schudde bedroefd het hoofd. ‘Dat is de moeder van Estella in Bloemendaal. Ik wil weten of alles in orde is.’
Vledder greep het telefoonboek en De Cock begon door de recherchekamer te stappen. Het raderwerk van zijn hersenen draaide op volle toeren. Ergens was een samenhang, ergens paste alles ineen… als een legpuzzel. In zijn slentergang dreunde hij voort… tien meter heen… tien meter terug. De wereld om hem heen vervaagde. Vledder stuitte zijn gang.
‘Er wordt niet opgenomen.’
Het gezicht van De Cock versomberde.
‘Bel de politie in Bloemendaal en vraag of ze even langs het huis willen rijden. Misschien is er iets met de telefoon.’
Vledder pakte de politie-almanak en De Cock stapte door. Gespannen, minder mechanisch. Hij hoorde in de verte de stem van Vledder en merkte dat er iets haperde. Hij bleef staan en keek naar zijn collega op.
Vledder hield zijn hand op de hoorn.
‘Ze eh… ze vragen in Bloemendaal waarom wij interesse hebben.’
‘Zeg maar dat wij eh… dat wij bang zijn dat er iets met haar is gebeurd.’
De Cock keek scherp toe en zag hoe het gezicht van Vledder verbleekte.
‘Wat is er?’
Vledder legde de hoorn weer op het toestel.
‘Ze hebben Estella gevonden. Na een anonieme tip. Nog geen halfuur geleden.’
‘Waar?’
‘In de duinen bij Bloemendaal. Aan de Zeeweg.’
‘En?’
‘Vermoord.’

* Verklikker.