14
De klok in de grote recherchekamer van het
politiebureau in de Warmoesstraat wees halftwaalf. De schok die het
bericht van Estella’s dood had gebracht, trilde nog na. Vledder zat
triest, wat verloren, achter zijn bureau en De Cock vroeg zich af
of hij de waarschuwingen die Estella had ontvangen, niet ernstiger
had moeten opvatten, of hij er niet beter aan
had gedaan de politie in Bloemendaal eerder in kennis te
stellen.
Hij trok zijn schouders op. Het had vermoedelijk nauwelijks enig
effect gesorteerd. Wat had men kunnen doen? Estella continu
bewaken? Op basis waarvan? Een waarschuwing… van wie… waarvoor?
Hij zette de gedachte van zich af en liep naar Vledder.
‘Neem een wagen en ga naar de politie in Bloemendaal. Kijk wie de
zaak behandelt en noteer alle omstandigheden waaronder Estella de
dood vond. Vertel van de waarschuwingen die ze had ontvangen, maar
zeg niets over ons eigen onderzoek. Begrijp je? Niets over
Jan-Willem Hoffmann, Alexander Peetersen en Rooie Bakker.’
Vledder keek hem bedenkelijk aan.
‘Hoe moet ik dan ons bezoek vanmorgen aan Estella de Beaumonde
verklaren?’
De Cock streek nadenkend met zijn pink over de rug van zijn neus.
‘Zeg maar dat zij ons had gebeld over die eerste brief die zij had
ontvangen en dat wij heel beleefd naar haar hebben geluisterd, maar
de waarschuwing niet al te ernstig hebben opgevat. Men zal daar
begrip voor hebben.’ Hij pauzeerde even, wreef zich met een
pijnlijk gezicht achter in de nek. ‘Zorg er in ieder geval voor dat
ze vannacht niet meer naar Amsterdam komen om haar woning aan de
Keizersgracht te doorzoeken.’
Vledder grinnikte vreugdeloos.
‘Hoe moet ik dat doen?’
De Cock raakte wat geïrriteerd.
‘Dat kan mij niet schelen. Bedenk wat. Prik desnoods al hun banden
lek.’
Vledder keek argwanend naar hem op.
‘Wat ga jij dan doen?’
De Cock stapte naar de kapstok.
‘Ik ga naar Handige Henkie… kijken of hij zijn gereedschap nog in
het vet heeft liggen.’
De ex-inbreker keek De Cock schattend aan.
‘Ik heb ze niet weggegooid. Als je dat bedoelt?’
De Cock grinnikte. ‘Dat bedoel ik. En ik wil
dat je ze weer uit het vet haalt.’
‘Waarvoor?’
De Cock maakte een nonchalant gebaar. ‘Om een kast open te
maken.’
‘Wat voor een kast?’
De Cock beet even op zijn onderlip. ‘Een oude brandkast. Eentje uit
het begin van deze eeuw. Echt een prachtexemplaar. En voor jou een
peuleschilletje.’ Hij graaide in een buitenzak van zijn colbert
naar het koperen houdertje, waarin uitschuifbaar een collectie
sleutelbaarden in allerlei fatsoenen. Hij had het eens,
langgeleden, van Handige Henkie gekregen, toen deze onder dwang van
zijn dochter voor het smalle pad der deugd koos. Hij hield het
omhoog. ‘Ik heb hier altijd veel plezier van gehad, Henkie. Het
heeft mij vaak geholpen om de waarheid aan het licht te brengen. Ik
ben je er ook nog steeds dankbaar voor. Maar met dit ding krijg ik
die kast niet open. Het heeft een pompslot. Als ik mij goed
herinner jouw specialiteit.’
‘Wat is er te halen?’
De Cock schudde het hoofd. ‘Voor jou… voor jou niets.’
‘En voor jou?’
De Cock spreidde zijn handen. ‘Dat weet ik niet. Niet precies. Ik
heb een flauw vermoeden. Een vaag idee. Meer niet.’ Handige Henkie
tuitte zijn lippen en schudde het hoofd. ‘Ik voel er niets
voor.’
De Cock keek hem strak aan. ‘Het kan verband houden met de moord op
Jan-Willem Hoffmann,’ sprak hij geduldig. Hij boog zich
vertrouwelijk naar voren. ‘En het zou voor Jozefien toch een mooi
ding zijn als ik de ware moordenaar pakte.’
Het gezicht van Handige Henkie verstrakte. ‘Ze hadden haar toen
nooit mogen arresteren. Jozefien is onschuldig. En dat is de
waarheid.’
De Cock glimlachte fijntjes.
‘Als je ze niet hard kunt maken, zeggen waarheden in dit leven niet
veel. Je moet over bewijzen beschikken. Zolang de moordenaar van
Jan-Willem Hoffmann niet is ontmaskerd, zal men Jozefien blijven
nawijzen. Mensen vergeten niet. Geloof me, zelfs jouw kleinkinderen zullen er nog de naweeën van
ondervinden.’ Hij zweeg even, hoopte dat zijn woorden weerklank
zouden vinden. ‘Je kunt niet weigeren, Henkie. Je moet me
helpen.’
De oude inbreker liet zijn hoofd wat zakken. Hij krabde nadenkend
achter het oor. Na een poosje blikte hij op. ‘Risico’s?’
‘Nauwelijks.’
‘Een pompslot?’
De Cock lachte bevrijd. ‘Voor jou… een zacht eitje.’
Het was stil op de Keizersgracht. Verderop, in
de Raadhuisstraat en op de Westermarkt, reden auto’s. Vanaf de
Leliegracht klonken voetstappen van een late wandelaar. Aan de
wallenkant scharrelde een enkele rat. De Cock keek omhoog. De klok
van de Westertoren lichtte in de nacht. Het was bijna twee uur.
Boven op het bordes stond Handige Henkie. Zijn wijde regenjas hing
los, beschermend om hem heen. Wat gebogen tastte hij naar een brede
linnen gordel om zijn middel, waarin een keur van fijne
gereedschappen. In enkele seconden had hij de deur van slot. Met
een licht geoliede lap veegde hij zijn vingersporen weg en duwde de
deur met zijn schouder open. Vanuit de opening wenkte hij De Cock.
Toen deze binnen was, deed Henkie de deur weer achter zich op
slot.
Vanuit de hal liepen ze naar de brede witmarmeren gang. Het licht
van hun zaklantaarns wierp lange ovalen over de grillige guirlandes
van stucwerk aan het plafond. Ze stapten de brede deur in het
midden van de gang voorbij en gingen naar de draaitrap met de fraai
bewerkte houten spijlen.
De deur naar het werk- en studeervertrek van de dode psychiater was
niet op slot. Omzichtig slopen ze naar binnen. Handige Henkie
hurkte onmiddellijk bij de oude brandkast neer. Verrast keek hij
naar De Cock op.
‘Wat een schatje,’ riep hij verrukt. ‘Een beeld van een kast. Ik
wist niet dat ze er nog waren. Het zijn museumstukken. Zo’n
pompslot is een fraai staaltje van fijne mechanica.’
De Cock grinnikte.
‘Je moet niet lyrisch over die kast worden, je moet hem
openmaken.’
Handige Henkie bekeek het ingeslagen
serienummer op een koperen plaat en zocht toen in zijn brede gordel
naar geschikte gereedschappen.
De Cock keek een poosje toe. Daarna liep hij naar het eiken
cilinderbureau en ging eraan zitten. Hij trok de bak met
patiëntenkaarten naar zich toe en zocht. Er was geen kaart van
Rooie Bakker. De patiëntenkaarten van Jan-Willem Hoffmann en
Alexander Peetersen lichtte hij uit de bak en bekeek ze zorgvuldig.
Rechts boven aan de kaarten waren nummers en tekentjes in diverse
kleuren.
De Cock kreeg het warm. Hij voelde hoe een innerlijke gloed de
temperatuur van zijn lichaam deed stijgen. En plotseling wist hij
het met grote zekerheid… hier, in deze kamer, lag de sleutel tot de
moorden. Hij wreef met zijn vingers langs zijn boord en keek naar
Handige Henkie, die een gesmoorde kreet slaakte.
‘Hij is open.’
De Cock kwam vanachter het cilinderbureau vandaan. Het leek een
ceremonieel toen Handige Henkie de grendels verschoof en de deur
van de brandkast openzoefde. In het licht van twee zaklantaarns
zagen ze rekken, houders met honderden cassettebanden.
Handige Henkie keek naar hem op.
‘Is dat het?’
In zijn stem klonk teleurstelling en twijfel.
De Cock knikte traag.
‘Zijn ze genummerd?’
Handige Henkie trok een rek naar zich toe. Zijn vingers gleden over
de houders.
‘Ze staan op nummer en op naam.’
De Cock likte aan zijn droge lippen.
‘Haal al de rekken uit de brandkast. Zet ze maar op die leren bank.
Dat lijkt me het beste. Ik wil weten of er cassettebanden
ontbreken.’
Handige Henkie knikte begrijpend.
‘Het moet zo te zien zijn.’
Gestaag werkten ze door. Rek voor rek, houder voor houder. En De
Cock noteerde zorgvuldig.
Ze waren al bijna klaar, toen ze plotseling
voetstappen in het huis hoorden. Ze kwamen uit de marmeren gang en
gingen de trap op.
Handige Henkie en De Cock doofden hun lantaarns.
Het geluid van de voetstappen ging hun deur voorbij naar een trap
omhoog. Er was niets heimelijks in de stap. Het klonk gewoon,
resoluut, als van iemand, die op bekend terrein opereert. De Cock
voelde de adem van Handige Henkie in zijn nek.
‘Wie is dat?’
‘Dat weet ik niet. Ik wist helemaal niet dat er iemand kon
komen.’
Handige Henkie bromde.
‘Je bent een slechte kraker. Zoiets moet je verdomd goed
voorbereiden.’
De Cock snoof.
‘Als jij vroeger nooit foutjes had gemaakt, had ik je nooit gepakt.
Doe de brandkast weer normaal op slot en zorg dat je
thuiskomt.’
‘En jij?’
De Cock slikte iets weg, voelde aan het pistool in zijn
schouderholster.
‘Ik wil weten van wie die voetstappen zijn.’
‘Moet ik nog iemand voor je waarschuwen?’
In de stem van de inbreker klonk bezorgdheid.
De Cock schudde in het donker zijn hoofd.
‘Je bent een prachtkerel, Henkie. En dat meen ik. Ik kom je nog wel
eens uitvoerig bedanken. Nu wil ik je niet langer in de waagschaal
stellen. Ik kan jouw aanwezigheid hier moeilijk verklaren. Het is
daarom ook beter voor mij dat je verdwijnt.’ Hij grinnikte zachtjes
voor zich uit. ‘De groeten thuis. Doe wel voorzichtig en zorg dat
ik er beneden weer uit kan.’
Handige Henkie gaf hem een vertrouwelijk tikje op de schouder,
sloot de brandkast en sloop de kamer uit.
De Cock luisterde gespannen naar de geluiden in het huis. Pas toen
hij de voetstappen van Handige Henkie buiten op de gracht hoorde,
trok hij zijn pistool en ging de gang op. Rechts, aan het einde van
de gang, was een trap. Voorzichtig hees hij zich aan de leuning omhoog. Een enkele tree kraakte
onder zijn gewicht.
Op de tweede etage was niets te bekennen. De Cock liet zijn
zaklantaarn door de gang dwalen en ontdekte een trap naar de derde
verdieping. Er brandde licht. Het kroop vanonder de kier van een
deur de gang op.
De Cock stopte de zaklantaarn in een zijzak van zijn colbert.
Omzichtig sloop hij naderbij. Hij vatte de houten kruk en draaide
die langzaam terug. En toen, met een wilde trap, schopte hij de
deur open en stormde met een woeste kreet naar binnen.
In een kleine kamer, naast een eenpersoonsbed, stond een bleke
jongeman in een helblauwe pyjama. Zijn mond hing slap open en zijn
ogen waren groot en angstig.
De Cock borg zijn pistool weg en trok de jongeman aan zijn pyjama
naar zich toe. De stof scheurde in zijn vuist, toen hij hem voor
zijn gezicht tilde.
‘Wie ben jij?’
De jongeman balanceerde op zijn tenen, zijn lichaam trilde en zijn
adamsappel wipte op en neer.
‘Robbie… Robbie van der Waal.’