6
Over het incident met Nico werd niet meer gesproken. Dolores wachtte voortdurend ‘het goede moment’ af. Maar dat kwam niet. Daar zorgde Jimmy wel voor. Zodra ze met z’n tweeën waren, wist hij naar zijn kamer of naar buiten te ontsnappen. Eigenlijk tot opluchting van Dolores, die wél wist dat ze met Jimmy moest praten, maar niet wist hóé ze dat moest doen en naarmate de tijd verstreek, was voor haar erover zwijgen de enige uitweg. Ach, misschien was het ook het beste, hield ze zichzelf voor. Jimmy gaf toch duidelijk te kennen dat hij er met haar niet over wilde praten. Misschien verzonk het vanzelf naar diepere regionen om daar veilig toegedekt te blijven sluimeren, of misschien had hij een ander gevonden aan wie hij die vertrouwelijkheden kwijt kon raken. Met die gedachte hield ze zich zoet.
In de jaren die volgden veranderde Jimmy. Van het ambitieuze jongetje van vroeger was weinig overgebleven. Hij ging nog wel over naar de vijfde klas met cijfers die niet eens zo slecht waren, maar hij had nergens meer plezier in. Hij trok zich terug van zijn klasgenoten. Dolores bedacht van alles om hem actief te krijgen. Maar hij wilde niets. Hij wilde niet op paardrijles. Hij gaf zelfs eerlijk toe dat hij bang was voor paarden, hun onberekenbaarheid, de soms angstige ogen, dat schuim op de lippen. Voor Dolores was dat een bittere teleurstelling. Ze had zich er veel van voorgesteld, samen met haar zoon te paard door de duinen te rijden en nu was hij waarachtig bang. En dan weigerde hij ook nog langer naar de sportclub te gaan waarop Dolores hem – tegen zijn zin in weliswaar – geplaatst had. Hij vond softbal een barbaars spel, zei hij, een spel voor rauwdouwers. Bij volleybal liep hij de kans zijn polsen te blesseren en dan zou hij geen gitaar meer kunnen spelen, iets wat hij al een jaar niet meer deed. Het was duidelijk dat Jimmy een motief zocht om niet te hoeven meedoen omdat hij zich bij deze jongens niet thuis voelde. Hij sprak er met niemand over.
Met zijn fijne bouw was Jimmy het tegenovergestelde van sportief en hij werd vaak uitgelachen en gejend om de vrouwelijke touch van zijn kleding en om zijn loopje dat maar al te graag geïmiteerd werd.
Thuis verveelde hij zich. Zijn vroegere hobby, tekenen, interesseerde hem niet meer. Hij lummelde maar wat rond, overal kritiek op leverend. Vooral op Dolores, die hij de schuld gaf van alles wat in zijn leven was misgegaan. Maar dat was de puberteit, dacht Dolores.
Jimmy keerde zich steeds meer van haar af. Steeds vaker trok hij zich terug op zijn kamer of liep hij de deur uit. Hij kwam pas thuis als zij al in bed lag en weigerde te vertellen waar hij geweest was.
Een week voor Kerstmis kondigde Jimmy aan dat hij gesnapt was met spijbelen – nader onderzoek bracht aan het licht dat hij dat met regelmaat deed –, dat hij twee dagen geschorst werd van school, dat hij voor alle belangrijke vakken een onvoldoende op zijn rapport had, dat de leraren stom waren en dat hij na de vakantie niet meer van plan was naar school te gaan.
Van dat laatste wilde Dolores niets horen. Ze zocht het in een rationele oplossing. ‘Je gaat gewoon naar school,’ zei ze, ‘en als je onvoldoendes hebt dan zorg ik nu dat je bijles krijgt.’
‘Nee,’ zei Jimmy, ‘ik heb geen zin meer in school, ik wil gaan werken.’
‘Doe niet zo gek, je bent pas zestien…’
‘Nou én… dan ga ik werken in Het Atelier, daar is altijd wat te doen.’
Het Atelier. De winkel en tegelijkertijd de werkplaats van Dolores. Na jaren van rouw en besluiteloosheid vond ze haar creativiteit weer terug. Het was in Het Atelier een komen en gaan van artistiek uitziende en merendeels jonge mensen die in niets leken op zijn klasgenoten en de jongens van zijn sportclub. Ze betrokken hem spontaan bij al hun activiteiten en al gauw voelde Jimmy zich bij hen wél thuis. Het kostte Dolores dan ook de grootste moeite om hem bij Het Atelier weg te houden. Haar pogingen veroorzaakten flinke ruzies. Ten slotte, twee dagen voor Kerstmis, sloot Jimmy zich in zijn kamer op. Hij kwam zijn bed niet meer uit. Hij lag als een embryo met opgetrokken knieën op zijn zij met zijn kop onder de dekens. Hij verroerde zich niet als ze bij hem kwam. Toen ze op zijn bed ging zitten kreeg ze een trap van hem, hij hoorde hoe ze op de grond viel, schrok kennelijk en tilde zijn hoofd op, maar toen hij zag dat ze weer opkrabbelde, verdween hij weer onder de dekens.
Hij was te ver gegaan. ‘Zoek het maar uit… blijf maar in je nest liggen…’ riep ze kwaad en ze ging zijn kamer uit.
Overdag was Dolores veel in Het Atelier aanwezig. ’s Avonds volgde ze lessen op de Vrije Academie. Beeldhouwen en schilderen. Haar hoofdvak was echter mode. Dolores was het voorbeeld van een vrouw die haar talenten niet door een huwelijk hoefde te laten verstikken.
Door de affaire met Nico besloot ze om zo snel mogelijk met Jimmy een huis te zoeken en de steeds beter lopende toko van Maatje Soef bracht haar op de gedachte om zelf ook ‘iets’ te beginnen. Ze kon niet aanduiden wat precies, maar toen ze vlak bij de Academie een pakhuis te koop zag staan, wist ze intuïtief dat dat iets voor haar was. Het pakhuis moest wel totaal verbouwd worden maar op de bovenste etages kon ze alvast met Jimmy gaan wonen. Beneden was ruimte voor een atelier en een winkel. Als voorschot op haar erfdeel leende ze geld van haar moeder en kocht ze het pand, en met de wind in de rug van begin jaren zestig en de steun van haar leraren maar vooral van haar medestudenten was ze na nauwelijks een halfjaar in staat om Het Atelier feestelijk te openen. Het liep boven verwachting goed. Alles waarin ze uitblonk had ze in Het Atelier kunnen verenigen. Het tekenen, het ontwerpen, het maken van hoeden en kleding, het schrijven van modeartikelen en interviews, zelfs haar goochel- en cabaretverleden kon ze in Het Atelier onderdak geven, want er was een klein podium en er was altijd publiek. Enthousiast publiek. Het ‘huispubliek’, zoals Dolores haar trouwe, jonge bezoekers noemde en toen ze ook nog aan een piano kon komen, stonden beginnende cabaretiers in de rij om in Het Atelier try-outs te kunnen geven. Tegelijkertijd was Het Atelier een proeftuin voor Dolores’ medestudenten. Op de lange tafels in de werkplaats vervaardigden zij hun creaties die in de winkel konden worden verkocht. Maar Het Atelier was ook de plek waar tot midden in de nacht over kunst en politiek kon worden gediscussieerd, waar tranen geplengd, ruzies beslecht en vriendschappen gesloten werden.
Het was te begrijpen dat Het Atelier voor Jimmy een spannende en uitdagende wereld was. Hier wilde hij zijn dagen slijten. Vooruitlopend op een kunstzinnige opleiding misschien? Een opleiding in de mode? Dat haar zoon op dat terrein begaafd was, wist Dolores natuurlijk al heel lang. De ontwerpen die hij in haar schetsboek maakte, waren vaak briljant, de materialen die hij uitzocht voor haar hoeden altijd verrassend. Maar een zoon in de mode… ze verzette zich tegen die gedachte. Ze hoopte dat hij net als zijn vader zou gaan studeren, dat hij zou afmaken wat zijn vader door de oorlog had moeten opgeven. Eerst het gymnasium en daarna een studie. Dat was ook de grote wens van Soefie die al haar spaarcentjes voor Jimmy opzijlegde, hoewel zij meer uit een snobistisch vaatje tapte. Ze bazuinde in haar toko trots rond ‘dat haar kleinzoon adoe, zo knap was, zo begaafd en dat hij op het gymnasium zat en dat hij later dokter of advocaat ging worden of misschien wel officier zoals zijn grootvader. Ja, een hoge officier, met sterren en strepen op zijn pak, dat was natuurlijk het allermooiste.’ Een kleinzoon in de mode kwam in haar sprookje niet voor.
Maar voorlopig wilde die kleinzoon niets worden. Tot na Nieuwjaar bracht hij zijn dagen voornamelijk in zijn kamer door, rokend – waarschijnlijk blowend – en hangend op zijn bed. En slapend, met zijn deken over zijn hoofd getrokken. Ik ben er niet. Ik besta niet. Alle pogingen die Dolores deed om hem tot activiteit te bewegen, mislukten. Hij zei dat hij eventueel bereid was ‘om wat in Het Atelier te gaan prutsen’, maar dat kon Dolores hem niet toestaan. Het Atelier was in de kerstvakantie gesloten en werd ook niet verwarmd – de brandstof was schaars op dat moment. Bovendien wilde ze geen precedent scheppen. Anderen die haar hetzelfde vroegen, had ze ook geweigerd.
Jimmy strafte haar meteen af door nu maar helemaal in zijn bed te blijven. Hij verschoonde zich zelfs niet en voor de douche had hij ook geen interesse. Zijn kamerdeur had hij op slot gedaan. Dolores kon kloppen wat ze wilde, hij deed niet open, ook niet als ze met zijn eten voor de deur stond. Dan riep hij haar toe dat ze zijn bord maar op de grond moest zetten en dat ze verdomme moest weggaan. Pas als hij hoorde dat zij de trap was afgegaan, haalde hij zijn bord naar binnen.
Dolores was wanhopig. Ze wist niets anders te bedenken dan zich ook maar in huis op te sluiten. Ze schaamde zich voor hem. Als de dood was ze dat iemand haar zou vragen wat er met Jimmy aan de hand was. Ten einde raad stortte ze haar hart uit bij haar nieuwe geliefde Luuc. Hij was tien jaar jonger dan zij en dat werd door Soefie – die haar nietsontziende commentaar op het leven van haar dochter nooit lang voor zich hield – zeer toegejuicht.
‘Jouw vader was ook tien jaar jonger dan ik en juist daarom waren we zo gelukkig.’ (Ze vergat gemakshalve dat ze helemaal niet gelukkig was geweest en dat de man er al spoedig een jongere geliefde op na hield bij wie hij drie kinderen had verwekt.) ‘Hij vond mij interessant. Hij droeg mij op handen dwars tegen de mening van de buitenwereld in. Je kan eigenlijk altijd beter een jongere man nemen,’ zei ze en ze voegde er weinig fijnzinnig aan toe: ‘Bovendien, zo zie je maar, zo’n man gaat meestal tóch eerder dood. Als het niet door de oorlog is, dan is het wel door zijn hart. Alleen vind ik het wel jammer dat die Luuc van jou niet uit ons milieu komt en ook dat je met hem doorlopend zit te bekvechten, tenminste, als je bij mij bent. Dat heb je met je andere mannen nooit gedaan. Ik vertrouw dat niet, straks slaat die driftkop jou nog dood. Heb je eigenlijk al aan Jimmy verteld dat je een nieuwe vriend hebt?’
Dolores bekende dat ze dat inderdaad gedaan had, maar dat Jimmy er helemaal niets van wilde horen.
‘Weer één die doodgaat zeker,’ zei hij. ‘Hou ’em maar voor jezelf en val mij niet met hem lastig.’
Met ‘ons milieu’ bedoelde Soefie simpelweg het officiersmilieu waarin zij en haar man verkeerd hadden. Elk ander milieu werd daaraan afgemeten en te licht bevonden. Zo ook de eenvoudige achtergrond van Luuc. Een moeder die haar kleren op de markt kocht, haar massieve pumps voor op straat, thuis voor pantoffels omruilde en ’s avonds met rode handen haar rokband losmaakte om daarna met ‘Hè, hè, wat een lust,’ onderuit te zakken in een huiskamer met de eeuwige lucht van uiensoep. Een vader die een goed vakman was en met liefde met zijn blauwe bonken van handen tafels in elkaar timmerde en die na de soep ongegeneerd uien ging zitten ruften. Luuc had noch de rode handen van zijn moeder, noch de blauwe bonken van zijn vader. Darwin was er schuldig aan dat hij de fijnzinnige handen, het verfijnde uiterlijk had geërfd van zijn betovergrootvader, een horlogemaker die met vrouw en zes kinderen boven het dressoir in ere werd gehouden. Maar zelfs met zijn fijnzinnige handen zag Luuc geen kans om zijn achtergrond van zich af te wapperen. Die droeg hij altijd met zich mee en Soefie zag het en becommentarieerde het, Dolores pretendeerde het niet te zien, zweeg erover, maar wist het. Ze was echter te verliefd om er last van te hebben.
Luuc gaf enkele uren les op de Vrije Academie. Ze ontmoette hem daar in de kantine. De eerste keer dat hun blikken elkaar kruisten wist ze het: ‘Van díé man ga ik houden. Hij is te jong voor mij. Volgens de algemene opvatting kan het eigenlijk niet. Het betekent misschien wel mijn ondergang, maar ik voel het, het is onherroepelijk: van die man ga ik houden.’
Eigenlijk wilde Dolores hém nu juist buiten haar problemen houden, want hun verliefdheid was nog erg pril en misschien niet bestand tegen zoveel zorgen. Daarom had ze hem ook nog niet mee naar huis genomen. Voor ‘de eerste keer’ had ze hem uitgenodigd om naar het zomerhuis te komen dat ze een week had gehuurd om zonder Jimmy en Soefie met hem samen te kunnen zijn. Eigenlijk had ze toen al kunnen weten dat een relatie met hem een fiasco zou worden. Ze verheugde zich op een romantisch weekend, maar hij belde haar op dat hij een fotosessie had die hij niet kon afzeggen. Wel was er nog tijd om samen wat te eten, of zij dan naar hem toe kon komen, naar dat en dat restaurant. Ze zei hem ongezouten de waarheid.
‘Beste Luuc,’ zei ze, ‘ik spreid je een liefdesbed en jij kiest voor een bord met boerenkool. Niet ík ben te oud voor jou, erotisch gezien ben jij te oud voor mij.’ Maar ze verbond er geen consequenties aan. Ze ging toch naar het restaurant. Ondanks haar twijfel aan hem. Daarna keerde ze teleurgesteld terug naar haar zomerhuis, maar vergaf hem zijn voorkeur. Ze bedacht aanvaardbare excuses. Ze dacht er geen moment aan dat hij misschien bang was om zich in bed te moeten bewijzen aan haar. Nadien ontmoetten ze elkaar in cafés en hadden lange telefoongesprekken waarin hij haar – romantisch als hij zich voordeed – koninginnetje noemde, prinses, zonnebloem, oorschelpje, duinroosje. Elk nieuw gesprek bedacht hij een andere naam voor haar.
‘Woelmuis, ik mis je geur en je aanstekelijke lach.’
‘Paradijsvogeltje, ik denk de hele dag aan je.’
‘Miraculeus hemellichaampje, waar aan de hemel mag ik je zoeken?’
‘Sprookjesbos, je steelt mijn jongenshart.’
‘Groeidiamantje, ik wil je de hele dag al toezingen, maar ik kom er niet toe.’
‘Roodborstje, wat doe je?’
‘Schone slaapster, mag ik je zorgen wegmasseren?’
‘Mijn snelstromend beekje, is er nog tijd voor je fanclub vandaag?’
‘Zwaantje, hoe laat en waar spreken we af?’
‘Mijn lief, mijn honingbijtje, mijn parelhoentje, amandeltje, liefdesnestje, warmwaterbronnetje, pimpelmeesje, goudvisje, dideldoedijntje, nachtegaaltje, lief kriebeltje, maanlichtje, zangvogeltje, vlindertje, zwaluwtje, lieveheersbeestje, fabelzacht juweeltje…’
Mijn god, ze hield van deze poëet, deze woordkunstenaar. Zijn gezicht, zijn stem en zijn liefdeswoordjes hadden zich in haar brein genesteld en ze begon hem te ontmoeten bij hem thuis, waar hij haar alle twijfel ontnam (en waarschijnlijk zichzelf ook). Ze leerde van hem dat een man een minnaar kon zijn, dat leeftijd er niet toe deed – ook al kon ze het nooit van zich afzetten dat ze zoveel ouder was dan hij – en dat er na één nacht al geen weg terug meer was. Het leek of hun lichamen elkaar al heel lang kenden. En na die ene nacht had ze ook weer geleerd te lachen. Lachen om de vreugde van het lachen. Om niets dus. En om alles. Om de zon die hen plotseling verblindde. Om de wind die hen van het strand joeg of bijna van de fiets deed vallen. Lachen omdat ze allebei tegelijk hun mond openden om iets te zeggen. ‘Nee, zeg jij maar.’ ‘Nee, jij eerst.’ ‘Nee, jíj.’ En dan de slappe lach. Dolores kon zich weer herinneren hoe ze als kind samen met een vriendinnetje de slappe lach kon hebben. Om niets, om alles. Lachen. Na al die jaren, na drie dode mannen, kon ze het weer, schateren om het schateren, omdat er na die ene nacht geen weg terug meer was.
Luuc was fotograaf. Een tien jaar jongere fotograaf. Zijn kinderjaren stonden rechtop in zijn ogen terwijl hij, als ze vrijden, volwassenheid uitstraalde en ernstig en geconcentreerd keek alsof hij aan het werk was. Toch waren die tien jaar voor Dolores een struikelblok. Ze voelde zich onzeker en kon maar niet geloven dat een zo jonge man het lang met haar kon volhouden. Ze vroeg zich af of ze hem kon confronteren met haar opvoedingsproblemen. Hij was nauwelijks ouder dan Jimmy, had hij daar wel zin in? En kon hij het aan? Hij had zelf geen kinderen. Wat wist hij van kinderen? Hij was geen psycholoog, geen pedagoog. En dan was er het probleem dat Soefie gemakshalve ‘bekvechten’ noemde. Vanaf het eerste moment was het Dolores duidelijk: met deze man, met deze romanticus, kon zij binnen enkele seconden in een afgrijselijke, banale ruzie verwikkeld raken. Verwensingen en verwijten slingerden ze naar elkaars hoofd. Luuc bleek in staat te zijn om met een luttele opmerking uit haar diepste diepten gevoelens naar boven te lokken die ze vervolgens omzette in de meest grove taal. In opperste verbazing luisterde ze naar haar vocabulaire. Nooit eerder was ze op die manier buiten zichzelf geraakt. Geen enkele man had dat bij haar kunnen veroorzaken. Na iedere uitbarsting nam ze zich voor dat dit nooit meer mocht gebeuren, dat ze zich van deze man moest losmaken, maar keer op keer was hun verzoening – maar meer nog misschien haar grote angst om alleen te zijn – er de oorzaak van dat ze zich sterker aan hem bond.