21

Ze zei niet: ‘Hij eruit of ik eruit,’ hoewel dat toch zeer legitiem zou zijn. Ze pakte simpelweg de telefoon, zocht contact met een makelaar en deelde Dolores mede dat ze haar pakhuis ging verkopen. Eventueel aan haar. Als zij wilde kon Dolores verdergaan met het Dinner Theatre, met een andere compagnon, met een zakelijk leidster of alleen. Als zij daar tenminste toe in staat was. Als zij niet te veel in beslag werd genomen door dat sujet. Margaret zag er niets meer in. Zij zag niets in een samenwerking met een vrouw die haar verstand had laten verduisteren door zo’n halfzachte kweepeer die de hele dag als een hitsige pauw met z’n blauwe kontveren klepperde en dan ook nog een hypochonder was die, als Dolores zei dat ze zich niet zo lekker voelde, bij zichzelf de thermometer in zijn reet stopte.

‘Nou, nou, nou, jíj bent grof,’ zei Dolores en daar liet ze het verder bij. Ze vond dit niet het moment om zich bezig te houden met wat zij noemde ‘de kuren’ van mevrouw Margaret. Zij had het te druk met de ontwikkeling van haar veelbelovende protegé. Ze had hem overgehaald om autorijlessen te nemen. Benjamin gedroeg zich panisch in een auto. Wanneer ze samen in haar auto ergens naar toe reden, waarschuwde hij haar voor elke fietser; voor elk blad dat van een boom dwarrelde. ‘Kijk uit, kijk uit,’ gilde hij terwijl hij zich schrap zette en zich krampachtig vastklemde aan het dashboard. Daarbij was hij ook nog wagenziek en zag hij spierwit. Volgens Dolores had Benjamin in zijn jeugd ‘iets’ meegemaakt in het verkeer. Hij had een neurose of een fobie of zoiets. Daar moest hij ‘doorheen’. Zelf rijden leek haar de beste remedie, dat had ze ook in het tijdschrift Psychologie gelezen.

Het angstzweet brak Benjamin al uit als hij eraan dacht, maar toen Dolores aankwam met een fatje van een rijinstructeur – geblondeerd haar, oudroze ribfluwelen jasje, softe instappers – iemand van wie ze dacht dat hij bij Benjamin in de smaak zou vallen, zag hij het helemaal zitten. Tweemaal in de week kwam de man voorrijden en Benjamin sloofde zich meteen voor hem uit. Hij boog zich ’s avonds braaf over zijn theorie en leerde hardop. Dolores overhoorde hem. Hij gooide alles door elkaar, kon geen bord onthouden en werkte constant met verkleinwoordjes waardoor alles in het ridicule werd getrokken. Verkeerspleintje, motortje, vrachtautootje, zebraatje, politieagentje, mevrouwtje. Een normaal mens zou gek van hem worden, maar Dolores bleef geduldig. Zij zou hem leiden door grazige weiden. Zij was zijn leidsvrouw.

En dan was er zijn Sonneveldprogramma. Daar legden ze ook samen de laatste hand aan. Hij zou het een poosje in het Dinner Theatre spelen en als het goed werd ontvangen, dan zou Benjamin het volgende jaar met dat programma in de kleine zalen in het land kunnen staan. En dan ging zij met hem mee om licht en geluid te verzorgen. En als zijn manager en zijn artistiek leidster. Dan kon hij heen rijden en zij terug. Als hij voor zijn rijexamen slaagde natuurlijk, dus: ‘Kom, Benjamin, een beetje je best doen.’ Benjamin werd daar alleen maar nóg nerveuzer van en hij kreeg een spontane uitbarsting van eczeem. Met kalmeringskompressen – die Dolores moest aanleggen – moest dat bestreden worden. Een dagtaak, maar het gaf wel resultaat, Benjamin kreeg een huidje als nooit tevoren, zachtroze als van een baby. Hij stond de hele dag voor de spiegel. O, wat was hij mooi. Hij was verrukt van zichzelf.

Dolores verheugde zich op zijn Sonneveldprogramma. Een interview met haar en Benjamin was in de krant verschenen en de reacties daarop waren hoopvol. De posters waren gedrukt en in de stad opgeplakt. De eerste week was al volgeboekt. Alles liep boven verwachting goed. Die Margaret moest niet zo zeuren. Hoe vaak had zij al niet geroepen dat ze de boel zou verkopen, om de volgende dag te beseffen dat daar zoveel bij kwam kijken dat ze maar weer vrolijk deed of er niets aan de hand was. Ze kon gewoon niet hebben dat de mensen speciaal voor Benjamin kwamen, dat hij niet alleen nieuw leven bracht in die oude brouwerij, maar bovenal in Dolores die er met de dag stralender uit ging zien. Hij schudde haar door elkaar. Nog nooit was er zoveel afwisseling in haar bestaan geweest. Heel nachtelijk Den Haag – op de Scheveningse Bosjes na – had ze met hem doorkruist. Met hem had ze plezier. Met hem gebeurde er altijd wat en in zijn aanwezigheid voelde ze zich zinvol en gelukkig. Magaret had ze helemaal niet meer nodig. Dat ze ooit een relatie met Margaret had, ontkende ze zelfs.

Dat laatste kon Margaret maar met moeite verkroppen. Toch leek het haar het beste om nog niets definitief te besluiten. Iets tijdelijks dan? Als ze eens even wegging van Dolores en haar platonische minnaar? Even tijdelijk de kuierlatten nemen. Waarom niet naar haar oude vrienden in San Diego? Dat ze diep in haar hart eigenlijk naar Laurens toe wilde, kon ze zichzelf niet toegeven. Ze kocht een ticket en liet zich naar Schiphol brengen door niemand minder dan Dolores en Benjamin van wie ze waarachtig innig en met veel tranen wederzijds, afscheid nam.

Eenmaal in San Diego – vermoedelijk aangespoord door Laurens – nam Margaret toch contact op met een makelaar. Ze wilde haar pakhuis verkopen. De makelaar had zelf interesse getoond. Zijn kantoor was voor zijn activiteiten te klein geworden, het pakhuis voldeed precies aan zijn wensen. En hij zou helemaal gelukkig zijn wanneer Dolores zou besluiten Het Atelier aan hem af te staan. Ze kon toch niet alleen verdergaan met haar theatertje. Werd ze er zelfs niet gewoon te oud voor? Ze kon haar etages blijven bewonen, het ging de makelaar alleen om de benedenvertrekken, hij was bereid om haar met het leegmaken te helpen en hij had er buiten de huur ook nog een aanzienlijk bedrag voor over.

Het aanbod van de makelaar kwam Dolores wel gelegen. Zonder Margaret zag ze geen kans om met haar theatertje door te gaan. Benjamin kon haar daar niet mee helpen, integendeel, hij nam alleen maar tijd van haar in beslag. Tot de belangrijkste zaken, het engageren van nieuwe artiesten, kon ze nauwelijks komen. Dat betekende dat er gaten vielen in de programmering en de bezoekers ontevreden werden.

Dolores stemde voorzichtig in. Ze wilde nog advies inwinnen, nog even uitstellen tot het einde van het jaar. In werkelijkheid wist ze al dat ze akkoord zou gaan, maar ze wilde Benjamin nog een poosje de kans geven om zich uit te leven in zijn chansonprogramma. Ze wilde zo graag een blije Benjamin om zich heen en met een blije Benjamin door nachtelijk Den Haag slieren.

Op een middag, enige weken na het aanbod van de makelaar, kwam Dolores thuis met een doos vol boodschappen die ze in de keuken wilde deponeren. Aan die middag was voor Benjamin kennelijk een wilde nacht voorafgegaan, want in de keuken trof ze hem aan – net wakker, maar al wel aan de drank – met een beeldschone jongen die gedachteloosheid uitstraalde; een soort loomheid, niet alleen aantrekkelijk, maar ook fascinerend. Dolores moest naar deze jongen blijven kijken.

De jongen bleek Guy te heten – in een zwak moment bekende hij later dat hij gewoon Gerrie heette – en was door Benjamin opgepikt in de Scheveningse Bosjes. Hij had het laatste stukje van de nacht doorgebracht in Benjamins liefdesnestje, oftewel Jimmy’s bed. Terwijl Dolores verbaasd naar de behaarde, blote mannenbenen staarde die vanaf haar keukenkrukken naar beneden bungelden, werd ze allerhartelijkst door haar nog onbekende gast begroet. Eigenlijk meer overrompeld, want hij sprong in zijn onderbroek van de keukenkruk af, zo uit zijn gedroom weg, nam de doos met boodschappen van haar over, zette hem op het aanrecht en pakte toen haar beide handen.

Benjamin zag het welgevallig aan. ‘Wij waren voorbestemd om elkaar te ontmoeten… O, ik ben zó verliefd op hem,’ bekende hij zuchtend terwijl Guy haar handen naar zijn sensuele lippen bracht en kuste.

Het was geen gezicht. Die magere man in onderbroek en singletje en met die belachelijke witte, blote beentjes.

‘Ik ben je zo dankbaar dat ik vannacht hier mocht zijn. Het zou mijn ondergang geweest zijn als ik op straat had moeten blijven. Na alles wat er met mij is gebeurd. Ik ben hier in een paradijs terechtgekomen. Je verjaagt me toch niet hè, ik ben je zo dankbaar…’

Benjamin gaf meteen tekst en uitleg. Hij was Guy letterlijk tegen het lijf gelopen in de Scheveningse Bosjes.

Guy haastte zich te verklaren dat hij daar normaal gesproken nóóit, nóóit kwam en dat zijn vrienden het ook nooit te weten mochten komen. Benjamin maakte met een geruststellend handgebaar duidelijk dat dat ook nooit zou gebeuren en legde hem tegelijk het zwijgen op door met stemverheffing en met pathos zijn verhaal te vervolgen. Guy was dakloos. Hij zwierf verkleumd en in tranen in de bosjes rond. De arme jongen was al weer een paar maanden geleden door zijn tweede vrouw het huis uitgezet. En bij zijn eerste vrouw had hij een kind, een zoontje, maar dat mocht hij niet zien.

Dolores keek verrast op. Deze louter lijfelijke aanwezigheid was dus meer dan een schone jongeling. Hij was een man. Tweemaal getrouwd. En dan ook nog een kind dat hij niet mocht zien. Sublieme droefenis. Precies passend in het straatje van Benjamin. Hij kon zijn gevoel voor drama weer oppompen en dat deed hij onder andere door zijn taalgebruik aan te passen. ‘Hij was thh-uisloos en had een khh-ind bij zijn eerste vvrh-ouw…’

En hij had ook weer een nieuwe relatie, tijdelijk, even maar, janee, niet met een vrouw, met een vvrh-iend deze keer, maar ja die vvrh-iend, het zat heel ingewikkeld in elkaar, nou ja, hoe dan ook, Ggh-uy was leraar maar ook eihhgenlijk niet, want hij was wel afgestudeerd maar hij had nog nooit gewerkt. Hij was nog bezig om zijn eigen shh-eksuele voorkeur te onderzoeken, hij was té ‘involved’ om voor een klas te staan. Hij kon alleen maar denken aan zijn meer dan erbh-armelijke situatie, want hij had geen geld en sinds gisteren eihh-genlijk ook geen onderdak want de relatie met die nieuwe vriend was eihh-genlijk ook geen goeie relatie. Eihh-genlijk. Het was het kernwoord van Benjamins betoog. Benjamin had groot begrip voor hem. Hij begreep vooral dat ‘involved’-zijn waardoor die arme Guy zelfs niet in staat was om naar een ander te luisteren. Voorlopig was dat ook niet nodig. Benjamin luisterde wel naar hém. En hij wilde zich geheel voor hem inzetten. Hij nam hem onder zijn vleugels. Voorlopig, zolang hij ‘gestrest’ was, kon Guy bij hem blijven. (Hij vroeg niet aan Dolores of dat wel kon.) ‘O…’ zei hij, ‘ik zou hem altijd om me heen willen hebben, vooral in de winter als er geen bloemen zijn om van te genieten…’

Benjamin was van plan om een portret van hem te maken. Sinds hij zelf aan de beroemde beeldhouwer zijn torso ter beschikking had gesteld – hij vergat even dat dat op een fiasco was uitgelopen – was hij interesse gaan tonen in de beeldende kunst. Hij had al een paar maal de kwast ter hand genomen en Guy leek hem bij uitstek geschikt om als zijn model te dienen. Guy was daartoe meteen bereid. Het streelde zijn ijdelheid en poseren zou hem ontspannen, zei hij. En bovendien kon hij daar dan tegelijk wat geld mee verdienen, beloofde Benjamin hem. Geld dat natuurlijk van Dolores moest komen.

Dolores zette de boodschappen van Albert Heijn in de kast terwijl ze ogenschijnlijk rustig luisterde naar Benjamins gekwatel. In werkelijkheid dacht ze er voortdurend aan dat hij die nacht met Guy naar bed was geweest, althans, daar hield ze het maar op want ze kon zich er geen voorstelling van maken wat homoseksuelen met elkaar uitspookten. Toch zou de gedachte aan die twee in bed haar niet jaloers maken als daarnaast haar relatie met Benjamin gehandhaafd zou blijven en als ze er eventueel ook nog Guy bij kon krijgen, het liefst als jonge bewonderaar. Maar, zo inconsequent was ze ook wel weer, die Guy moest natuurlijk geen blijvertje zijn. Dat Scheveningse Bos daar had ze zich – zij het met tegenzin – bij neergelegd, Benjamin had die contacten nu eenmaal nodig, hield ze zichzelf voor, maar dat bos moest zich natuurlijk niet naar haar huis gaan verplaatsen. Want welke rol had zij dan nog?

Geen enkele.

Tijdens de première van Benjamins Sonneveldprogramma begreep ze dat haar niets anders overbleef dan haar rol zelf in te vullen. Oftewel: eieren voor haar geld te kiezen.

Alle liedjes, die zij zo zorgvuldig met Benjamin had ingestudeerd, zong hij niet meer speciaal voor haar, maar voor zijn nieuwe geliefde die zich met een sensuele mond en dikke lippen aan hem overgaf. Bij de gevoelige, nostalgische passages van ‘Het Dorp’, begonnen die dikke lippen zelfs te trillen en dat veroorzaakte bij Benjamin zo’n verwarring dat hij plotseling zijn tekst niet meer wist. Hij improviseerde maar wat, maar omdat iedereen de tekst kende, werd dat erg pijnlijk. Dolores sprong meteen bij. Ze zong een regel met Benjamin mee: ‘Thuis heb ik nog een ansichtkaart, Waarop een kerk een kar met paard’ en redde hem daarmee, maar zelfs toen kon hij zijn dweepzieke blikken niet van Guy afhouden. Er bleef haar inderdaad niets anders over dan kiezen tussen twee kwaden: radicaal breken met Benjamin, die twee zonder pardon de deur uit knallen zodat ze geen getuige hoefde te zijn van hun opbloeiende verliefdheid, of dat geflikflooi van die jongens voor zoete koek aannemen.

Ze koos voor het laatste.

Algauw kreeg ze in de gaten dat Guy jaloers op haar was. Hij wilde niet dat ze tijdens de rijlessen op de achterbank van de auto zat. Ze hing te veel om Benjamin heen, vond Guy. Het moest toch mogelijk zijn dat Benjamin en hij ‘een stukje privé’ hadden, dingen samen konden doen. Daar hoefde Dolores toch niet altijd bij te zijn. Voortaan wilde hij op de achterbank zitten. En zij moest gewoon thuisblijven.

Guy trok een pruillip als hij bij Benjamin over Dolores klaagde. Het mooiste was dat ‘de dingen die hij samen met Benjamin wilde doen’ door Dolores gefinancierd moesten worden. De heren trokken er samen op uit om de kamer van Jimmy ‘leefbaarder’ te maken; samen naar Antwerpen – want dat scheen voor Benjamin de enige stad te zijn waar hij materialen vandaan kon halen. Deze keer niet naar de markt maar naar dure galeries, aangezien Guy een ‘zeer persoonlijke’ smaak had. Met die zeer persoonlijke, enigszins verwijfde smaak transformeerde Guy Jimmy’s kamer in een soort boudoir van Marie-Antoinette, waarvoor zelfs Benjamin, die alles wat Guy beweerde of creëerde tot dan toe bejubeld had, zich danig schaamde. Toen Guy dan ook opperde dat hij Dolores in dat boudoir voor de thee wilde uitnodigen, verzette Benjamin zich hevig en kregen de heren voor de eerste maal flinke bonje. Vanaf dat moment waren de pesterijtjes en het gekibbel niet van de lucht. Vooral Guy blonk erin uit. Hij genoot ervan wanneer Benjamin hem niet kon pareren en van zijn stuk raakte, of – wat ook weleens gebeurde – bang voor hem werd en maar met hem mee ging praten. Het onberekenbare gedrag van Guy – de ene keer aardig en vleiend, de andere keer boos en gepikeerd – zorgde ervoor dat Guy steeds meer macht kreeg over Benjamin, en die kon daar niet tegen. Op een morgen werd hij wakker en constateerde hij dat hij een uitbarsting van eczeem had. Uitslag op zijn armen en lichaam. Rode, vurige vlekken met blazen die erg pijn deden en jeukten. Guy trok meteen een vies gezicht. Hij was doodsbang dat het besmettelijk was en bleef een flink eind uit Benjamins buurt. Zijn T-shirt waarin hij geslapen had – naast Benjamin – stopte hij demonstratief in de vuilniszak. Zijn voeten, die mogelijkerwijs in de nacht Benjamins voeten hadden aangeraakt, schrobde hij overdreven schoon. Hij pakte al zijn kleren bijeen, het liefst had hij ze verbrand, maar hij stopte ze in zijn tas. Met die tas op schoot ging hij met een misprijzend gezicht op een stoel zitten wachten. Waarop was niet duidelijk.

Dolores toonde zich zeer ongerust en schakelde meteen een bevriende dermatoloog in die zo aardig was om Benjamin onverwijld te ontvangen. Benjamin was doodsbang voor alle doktoren en ziekenhuizen en verzette zich hevig. Zoals een poes die niet naar de dierenarts wil en zich onder het bed verstopt, zo kroop Benjamin ogenblikkelijk met zijn kop onder de dekens. Hij was er niet. Hij gaf geen antwoord. Maar Dolores liet zich niet beetnemen. Ze sleurde hem zijn bed uit haar auto in en ging met de kermende Benjamin op weg naar de dermatoloog. Die hoefde niet lang te kijken. Gordelroos, constateerde hij en Benjamin hief zijn armen ten hemel, alsof hij zojuist zijn doodvonnis gehoord had.

Toen hij thuiskwam bleek de vogel gevlogen te zijn. Meneer Gerrie was ervandoor. Hij was met zijn tas en met medeneming van een aantal boudoirhebbedingetje vertrokken. Uit de keuken bleek ook de pot met zegeltjes verdwenen te zijn. Zegeltjes van de winkeliersvereniging. De pot was tot de rand gevuld en Guy had al eens aangeboden dat hij de zegeltjes wel wilde opplakken. Hij hield zo van opplakken, zei hij, hij vond dat zo huiselijk. Maar Benjamin vond dat niet huiselijk, maar burgerlijk. Hij vond het net zoiets als lege flessen teruggeven en het statiegeld innen. En daarom gebeurde het niet. Voor elke volgeplakte kaart zou een rijksdaalder worden uitbetaald en waarschijnlijk zou de hele pot goed zijn geweest voor vijftig gulden. Het was het stelen van die pot met zegeltjes waardoor Benjamin het geniepige vertrek van Guy snel kon verwerken. Hij was het met Dolores eens dat iemand die dát deed totaal verstoken was van cultuurbesef. Guy had het dure horloge van Benjamin kunnen stelen, eventueel de briljanten van Dolores, dat was niet leuk natuurlijk en Benjamin zou natuurlijk verdriet hebben gehad vanwege het verlies van zijn geliefde, maar er was dan toch sprake geweest van klasse. Maar een pot met winkelierszegeltjes meejatten… het was te walgelijk voor woorden, met zo iemand kon een gevoelig, artistiek en talentvol mens als Benjamin zich niet encanailleren, Dolores kon dat niet duidelijk en niet vaak genoeg onderstrepen. En nu Dolores toch bezig was met onderstrepen, werd het geen tijd dat Benjamin zich distantieerde van dat Scheveningse Bosjesgedoe? Hij zag nu wat voor ellende ervan kwam. Dolores had uit verhalen van Benjamin begrepen dat daar maar zo’n beetje in het donker werd rondgetast. Je kon nauwelijks onderscheiden op wie je viel. Het was toch onverantwoord om de eerste de beste uit de Bosjes mee naar huis te nemen. Thuis zag je misschien pas wat voor zwerver het was. Wat voor ziekten haalde je daarmee in huis. Benjamin moest haar beloven dat hij daar niet meer naartoe ging. Het was ook niet nodig, hij had in het Dinner Theatre en in de nachtclubs alle mogelijkheden om mannen te ontmoeten. ‘Beloof je me dat je niet meer naar dat enge bos toe gaat? Is dat echt beloofd, Benjamin?’

‘Ja, Dolly-dear, het is echt beloofd.’

Dolly-dear begreep dat Benjamin niet in staat was om van het ene moment op het andere zijn leven om te gooien. Een leven dat door de uitbarsting van gordelroos toch al een kleine hel voor hem was. Eerst moest hij maar een poosje door Dolores worden verzorgd, beklaagd en vertroeteld. Dat laatste bestond voornamelijk uit het aanslepen van tompoezen van de Hema en kersenbonbons van Jamin, zijn lievelingszoetigheidjes, want hij moest toch ‘wat’ eten. Alle gezonde lekkere soepjes en hapjes die ze urenlang voor hem bereidde, liet hij met een lijdelijk gezicht staan. Als hij was opgeknapt ging hij wel weer eten, beloofde hij. Hij snakte naar rust. Hij wilde zich even terugtrekken in zijn/Jimmy’s kamer. Terugtrekken samen met de fles. En slapen wilde hij ook. Naarmate hij meer drank in zijn lichaam kreeg wilde hij zelfs eeuwig slapen. Hij had nog slaappillen in zijn tasje zitten, die zou hij slikken. Dat had hij al eerder gedaan. Wanneer was dat ook weer? Toen hij nog jong was. Jong en bedroefd. En verraden door de zoveelste geliefde die hij vertrouwd had. Een vriend die hem toevallig kwam opzoeken had hem gevonden en naar het ziekenhuis gebracht en daar zeiden ze hem dat je niet doodging van zo’n handje pillen maar ze pompten toch zijn maag leeg. Hij wist nog hoe ellendig hij zich daarna voelde. Ja, hij wilde slapen, pillen slikken en eeuwig slapen. Maar in plaats daarvan bladerde hij uren achtereen in de medische encyclopedie van Dolores die daar toevallig lag. Gordelroos in beeld was nog erger dan een nachtmerrie. Hij gruwde van alle kleurenfoto’s. De bijbehorende teksten kon hij niet lezen, daar was hij te opgewonden voor, maar de foto’s biologeerden hem.

Van rust kwam dus weinig. Niet alleen door die foto’s; de Marie-Antoinettesfeer was daar ook debet aan. Die kamer moest zo spoedig mogelijk worden onttakeld om vervolgens weer te worden opgetuigd zodat er een bij Benjamin passende sfeer zou ontstaan. Het was heel slecht voor hem om in dat sfeertje van Guy te blijven. En dus deed Benjamin de slaappilletjes maar weer in het doosje voor een volgende keer en ging hij aan de slag. En er was nog iets. Nu hij een poosje alleen in Jimmy’s kamer had gezeten, had hij ook jaloezie ontdekt bij zichzelf. Hij was waarachtig jaloers op Jimmy, die hij alleen van verhalen kende! Juist als hij ziek was, voelde hij heel goed sferen aan. En de sfeer van Jimmy hing naast die van Guy nog steeds in zijn kamer. Benjamin voelde dat de jongen veel van zijn moeder hield, naar haar verlangde zelfs en hij voelde dat er niemand tussen hen kon komen. Naar zo’n band snakte hij al jaren.

Als Benjamin was opgeknapt, zou hij de sfeer in Jimmy’s kamer weer herstellen. Daarvoor zou hij wel naar Antwerpen moeten gaan om de materialen te halen, dat was logisch. Dat Dolores voor dat uitstapje financieel moest opdraaien en dat ze dat met overgave zou doen, was natuurlijk ook logisch, want de suikercenten van Soefie waren godzijdank onuitputtelijk.

De all-inverpleging van Benjamin en het eeuwige gemekker over zijn pijntjes kostte Dolores veel energie. Benjamin gedroeg zich als een invalide maffiabaas. Hij kreunde bij elke stap en liet zich door Dolores ondersteunen op zijn weg door het huis. Ze kwam nergens meer toe. Doorlopend weerklonk Benjamins dwingende stem die haar van links naar rechts dirigeerde. Slapen kon hij nauwelijks, alles deed hem pijn, alles jeukte en als een klein kind riep hij Dolores bij zijn bed om hem te troosten. Ze ging er witjes en vermoeid uitzien en werd vatbaar voor verkoudheid en keelaandoeningen. Het liefst zou ze een dagje haar keel rust willen geven en met een warme grog in haar bed willen blijven, maar dat kon absoluut niet, want ze moest dagelijks met Benjamin repeteren en dat bestond voornamelijk uit de tekst er bij hem instampen en met hem meezingen, want onthouden ging hem steeds slechter af. Hij stond erop om in de weekenden met zijn Sonneveldprogramma te blijven optreden. Hij kon de complimentjes van het publiek niet missen. Hij zwolg erin. Hij vond het ook heerlijk om al zijn rode jeukplekken en blazen te tonen aan wie er maar belangstelling voor had en hij schroomde niet om er de nadruk op te leggen dat hij heel erg leed.

Tijdens de nazit werd er zoals gewoonlijk veel gedronken. Benjamin verkondigde luid dat hij vanwege zijn medicijnen voor zijn gordelroos voorzichtig moest zijn met alcohol. Dat stond op zijn medicijndoosje dat hij bij zich droeg – voornamelijk om het aan iedereen te kunnen laten zien. Naarmate de nacht echter vorderde, interpreteerde hij dat ‘voorzichtig zijn’ steeds ruimhartiger. Eéntje kon wel. Twee ook. Vier ook. En wat was nou vier? Vooruit, die drank deed hem goed, het verdoofde de pijn. Maar de ene pijn werd vervangen door de andere pijn. Van lichamelijk werd het geestelijk. Hij voelde zich weer verlaten en verraden. Het recente geniepige vertrek van Guy had veel bij hem naar boven gehaald. Hij zat er weer ‘middenin’, zei hij. Want altijd, altijd, werd hij verlaten en verraden. Zijn moeder had hij vroeg verloren. Door de dood weliswaar, maar de dood was toch ook een verraad? Sla de literatuur er maar op na. Lees de droevige dichters. De dood bespringt je. Langzaamaan word je depressief. En de dood loopt zwijgend met je mee en weet hoe dat eindigt. Verraad. Verraad met verlatenheid tot gevolg. Het verraad door het leven was nog erger. Zijn vader had hem verraden. Zijn vader had hem niet geaccepteerd nadat hij zijn seksuele geaardheid had uitgeprobeerd. En dan waren er ook nog die zegeltjes die eigenlijk helemaal niet om te lachen waren – want natuurlijk werd er kostelijk om gelachen toen hij dat verhaal met zijn dronken kop vertelde – helemáál niet om te lachen waren, want het onderstreepte nog eens extra dat ook Guy niets om hem gegeven had. Met Guy verloor hij niet alleen maar Guy, hij verloor zijn jonge geliefde. Zijn Benito, zijn liefde, keer op keer stierf zijn Benito weer. Elk nieuw verlies liet zijn eerste verlies weer schrijnen. Dan zag hij zichzelf weer in die laatste dagen die hij doorbracht met Benito. Hoe hij hem in zijn armen hield. Zijn bleke gezicht. Zijn donkere haar was verdwenen. Zijn kale hoofd was bedekt met een pruik die hij zelfs droeg als hij sliep. Soms zat hij scheef door het woelen, hing hij half over zijn gezicht. De pruik van een clown. Hij was bang voor zijn eigen kale hoofd. Weg met dat hoofd. Pruik erop. Zijn glinsterende ogen. De morfine had hem suf gemaakt. Soms kwam hij even bij, zei hij wat, onverstaanbaar, huilde hij even. En die tijd daarvóór. Dat hij gek werd en niet te houden was. Zijn kleren in stukken scheurde. Naakt door de kamer rende. Met zijn hoofd tegen de deur sloeg. Geen richting kon houden. In zijn armen kneep. In zijn handen beet. Zijn prullenmand in brand stak. Zijn bed in brand stak. Vuur. Overal vuur.

‘O help me Dolly-dear. Als ik genezen ben wil ik een groot feest geven, ter ere van ons, ter ere van jou. Omdat jij zo goed voor me zorgt. Omdat jij misschien wel de enige bent die me waardeert, die weet dat ik écht iets kan, die in me gelooft.

En dan zal ik een prachtige jurk voor je maken. Rood. Rood. Jij bent een vrouw voor rood. En ik zal voor je prachtige haar een kapsel bedenken. Omdat ik je aanbid. Omdat ik je bewonder en aanbid. Jij wordt mijn creatie, Dolly-dear. En als ik geslaagd ben voor mijn rijbewijs, dan kopen we ook een rode auto. Een rode auto met een open dak. Jij en ik in een rode auto, met een open dak. Denk je eens in, de wind in onze haren, jij als Isadora Duncan met een lange wapperende shawl… ik zal ervoor zorgen dat die shawl niet in de wielen komt, ik zal voor álles zorgen, Dolly-dear.’

Maar voorlopig kon hij niet eens voor zichzelf zorgen. Hij genas maar langzaam van zijn gordelroos en hij bleef klagen over pijn die zich inmiddels verplaatst had naar zijn gezicht. Ineens bedacht hij zich dat hij in de encyclopedie ook foto’s had gezien van iemand met gordelroos in zijn gezicht. Een gevaarlijke soort die blindheid kon veroorzaken, en de paniek sloeg toe. Hij had gordelroos in zijn gezicht. Hij werd blind. Er moest direct iets gebeuren. Dolly-dear! Dolores! Help!

Dolores hield haar hoofd erbij en inspecteerde Benjamins mond en keel. Ze tikte met een lepeltje tegen zijn kiezen en toen Benjamin het daarbij uitschreeuwde van de pijn concludeerde ze dat hij een rotte kies had, en misschien wel twee of drie want dat hele zooitje zag er niet uit. Naar de tandarts moest hij. En zo snel mogelijk.

Maar Benjamin was misschien nog banger voor de tandarts dan voor dokters en ziekenhuizen en dus moest Dolores alweer de hulp inroepen van een bevriende esculaap die gelukkig wel meer met het bangerikenbijltje had gehakt. Benjamin mocht meteen komen. Spierwit en trillend en bijna geheel van de kaart werd hij door Dolores in haar auto geduwd. Toen hij in de tandartsstoel lag, bleek dat zijn kaken van de zenuwen niet meer van elkaar konden. Pas toen de tandarts zei dat dat jammer was omdat hij nu door de wang heen een gat moest boren, sprong Benjamins mond van schrik open.

Het ‘zooitje’ moest worden aangepakt en dat leverde natuurlijk weer de nodige problemen. Op de dag van de afspraak bleef Benjamin in bed. Hij was te ziek, zei hij. Dolores moest hem letterlijk aan zijn haren onder de dekens vandaan sleuren. Zat hij eenmaal in de stoel dan moesten Dolores en haar esculaap tactvol te werk gaan. Niet alles tegelijk, veel verdoving, handje vast tijdens de prik en zoete woordjes. Uiteindelijk werd het een complete renovatie die Dolores natuurlijk weer een lieve duit kostte. De belangrijkste verandering was ‘een plaatje’, want Benjamin was al het een en ander kwijt en helaas viel er ook door deze tandarts niets meer te redden. Maar de man was een vakman en zijn technicus ook en dus kreeg Benjamin een kunstwerkje in zijn bovenkaak. Naarmate het resultaat zichtbaar werd veranderde Benjamin van houding. Hij begon zelfs mee te werken, ging zich speciaal voor zijn tandartsbehandeling – of was het voor zijn tandarts? – kleden en tijdens zijn optreden in de weekends zong en lachte hij met overdreven geopende mond in de hoop dat iemand iets over zijn nieuwe uiterlijk zou zeggen.

Bij dat nieuwe uiterlijk – dat samenviel met zijn totale genezing waarbij weer een ongeschonden huidje hoorde – paste natuurlijk ook een nieuwe outfit. Onnodig te zeggen dat Dolores ook daarvoor opdraaide. Ze hield zichzelf voor dat Benjamin aan zijn Sonneveldprogramma verplicht was om zich modieus te kleden. Sonneveld zag er ook altijd zwierig uit, hij was het dus ook aan Sonneveld verplicht. En niet alleen aan Sonneveld, Dolores zag het veel universeler, hij was het verplicht aan de Kunst, de Creativiteit en de Dichterlijke Inspiratie. Benjamin vond het allemaal uitstekend, zolang hij maar met Dolores de boetieks af kon struinen op zoek naar franje waarmee hij zich uit kon dossen. Met dichterlijke inspiratie en de zwierigheid van Sonneveld had dat alles niets te maken.

In zijn nieuwe kloffie stapte hij weer in de lesauto. Zijn rozegejackte instructeur putte zich uit in complimenten die door Benjamin zeer werden gewaardeerd. Het was wel duidelijk te merken dat de lessen een poosje hadden stilgelegen want bij het wegrijden trapte Benjamin met zijn gevoerde maatschoentje per ongeluk iets te hard op de gaspedaal en knalde hij bijna tegen een blinde muur op. De geschrokken instructeur kon nog net ingrijpen. Dat had Dolores op de achterbank tot nadenken moeten stemmen. Dat deed ze wel, maar ze dacht de verkeerde kant uit. Ze kwam tot de conclusie dat Benjamin wat extra lessen moest krijgen. Het tempo moest worden opgevoerd want het zag ernaar uit dat zijn theatervoorstelling in het land doorging – er waren al diverse opties genomen. En dat was fijn want dan kon ze stoppen met haar theatertje. Het was van het grootste belang dat Benjamin zo spoedig mogelijk zijn rijbewijs haalde.

Tot ieders verbazing gebeurde dat.

’s Morgens was Benjamin tot in de puntjes verzorgd door het fatje opgehaald. Dolores, met het theorieboekje en haar leesbril op, als zijn repetitor op de achterbank. Ze fluisterde constant dubieuze verkeerssituaties met de bijbehorende oplossingen in zijn nek. Of die nek daardoor overbelast werd of dat het puur door de examenzenuwen kwam, in ieder geval, een halfuur later, nog vóór hij af moest rijden, zat die nek vol met rode vlekken. En na nóg een halfuur was het rood tot boven zijn oren gestegen. Zelfs de examinator had medelijden met hem en hij kneep een oogje dicht toen Benjamin een stukje over het fietspad reed en daarbij nog net geen fietser raakte en nog net geen boom schampte. Oei. Benjamin vroeg of hij nu gezakt was. Als u verder geen fouten maakt niet, zei de man. Hij maakte verder geen fouten. En dus was hij geslaagd en werd hij omhelsd door Dolores die hem meteen meetroonde naar een bar om het te vieren.

Hollekidé, in één keer geslaagd!

‘En morgen gaan we een eindje rijden, want je moet oefenen.’

‘Waarnaartoe gaan we morgen, Dolly-dear?’

‘Wat wil je het liefst?’

‘Naar Antwerpen.’

‘Dan gaan we naar Antwerpen!’

‘En wanneer krijg ik een rode auto?’

‘Nee, je krijgt eerst een huurauto. Je moet eerst goed leren rijden.’

‘Hè bah, een huurauto, dat vind ik hetzelfde als een prostituee.’

Dat heen rijden dat ging nog wel. Het vertrek was zelfs vorstelijk. Benjamin had rode wollen plaids over de stoelen gedrapeerd en een Venetiaans masker als mascotte aan het voorspiegeltje gehangen. Op de hoedenplank stond een hond met een schokgevoelige nek. Bij iedere trilling van de auto bewoog zijn kop heen en weer. Dat het uitzicht daardoor belemmerd werd, kon hem niets schelen. Hij had zijn speeltjes. Op de achterbank lagen fluwelen kussentjes. Zijn maidentrip zou chic en memorabel zijn. Met glacé handschoentjes aan nam hij als de eigenaar van een Bentley plaats achter het stuur. Dolores zat met gekromde tenen en geknepen billen naast hem, maar ze liet niets merken, behalve dan dat ze nog meer dan anders zijn rijgedrag met commentaar begeleidde.

‘Je richtingaanwijzer knippert nog. Je weet dat rechts voorrang heeft, hè? Heb je je gordel om? Doe je raam ’s dicht. Doe je stoel iets naar achter. Ga naar rechts, die vent wil je passeren. Doe die radio niet zo hard. Neem die bocht niet zo scherp. Nee, niet inhalen, er komt iemand aan, kijk dan in je achteruitkijkspiegel. Op tijd voorsorteren. Kijk uit voor die fietsers. D’r komt een drempel. Zet die ruitenwissers af. Houd met twee handen je stuur vast. Je spiegel staat niet goed. Niet te veel gas geven. Langzaam remmen. Je ruiten zijn beslagen. Je richtingaanwijzer knippert nog.’

‘Godverdomme, moet je een klap op je hoofd hebben?’

‘Wees blij dat ik het zeg, straks zit je ergens bovenop.’

‘Zeur niet zo, ik zit niet ergens bovenop…’

Nee, hij zat niet ergens bovenop.

Niet op de heenweg.

Maar wel op de terugweg.