10
Jimmy begreep dat iets zo banaals als een oude grootmoeder die van een trap valt zijn maidentrip in de weg kon staan. Als een bok aan een touw ging hij met Dolores mee naar het ziekenhuis. Oké, even dan. Eén trein zou hij ervoor laten gaan. Maar hij bleef niet. Vanmiddag begon hij toch echt aan zijn leven.
Soefie lag kleintjes en verloren in een groot wit bed. Ze was gestoken in haar ziekenhuisnachtjapon die ze altijd met een tandenborstel en een tube tandpasta in een koffertje klaar had liggen ‘voor het geval dat’. Tante Elly zat naast haar. Ze was druk in de weer met zakdoekjes en eau de cologne die het voorhoofd van haar zuster moesten verkoelen.
Toen Soefie haar kleinzoon zag, hief ze liefjes haar hand naar hem op. Jimmy, denkend aan de weerstand die hij had om naar haar toe te gaan, aan de louche manier waarop hij haar het geld ontfutseld had en aan het verraad van zijn blonde haar, zwaaide schuldbewust terug.
Wonderbaarlijk genoeg viel zijn haarkleur Soefie niet op.
‘Wat een schrik, hè!’ riep Soefie. ‘Maar niks gebroken hoor.’
Ze begon als vanouds te regelen.
‘De toko kan gewoon openblijven. En jij Dolores, breng Elly maar gauw naar huis. Ze moet koken want over een paar uur komen de eerste klanten al. En ga even naar de dokter voor mij en zeg dat hij iets aan mijn mond moet doen, ik voel dat er iets geks mee is. En zeg hem ook dat ik gek praat, mijn mond is gevoelloos en mijn tong is dik.’
‘Dat weet de dokter al,’ zei tante Elly. ‘Dat heb je hem toch horen zeggen? Je hebt een kleine beroerte gehad. Dat zei hij toch. Weet je niet meer?’
Soefie keek nadenkend voor zich. ‘Een beroerte? Zei hij dat? Doe niet zo gek.’ Maar ze liet er lichtelijk argwanend op volgen: ‘Ben ik te verstaan? Ik zit te slissen, ik versta mezelf nauwelijks.’
‘Ik kan je goed verstaan,’ zei Dolores. Maar dat was een leugen. Haar moeders woorden leken wel aan elkaar geplakt, maar ze kon dat kleine vogeltje in dat grote bed toch moeilijk met haar angst laten zitten.
‘Je hoeft niet te praten, hoor, misschien wil je liever slapen,’ zei ze.
‘Een beróérte… die dokter is gek. Is die dokter dan al geweest?’
‘Ja mam… weet je dat niet meer?’
‘Nee…’ zei ze en ze sloot meteen vermoeid haar ogen, maakte een gedecideerd gebaar en zei: ‘Jimmy moet bij me blijven. Jimmy, stuur de anderen weg en sluit de deur.’
Elly trok zich bescheiden terug. ‘Ik wacht wel op de gang,’ zei ze. Dolores was niet van plan te vertrekken, ze pakte een stoel en ging naast het bed zitten. Jimmy zocht een plaats aan het voeteneind.
Soefie opende haar ogen weer maar bleef onrustig. Dan weer vroeg ze om water, dan weer had ze het te warm, dan weer te koud. Soms ging ze ineens rechtop in de kussens zitten en keek ze angstig, koortsig om zich heen om even later weer in elkaar te kruipen en weg te doezelen. Verwarde en heldere momenten wisselden elkaar af. Eén keer bleef ze naar de deur kijken en fluisterde ze naar Jimmy: ‘Je moet me waarschuwen als de dominee bij mijn deur blijft rondhangen, want dan weet ik dat ik doodga,’ waarna ze steeds weer over de dood begon. Ze gaf Jimmy zelfs praktische tips voor haar begrafenis. ‘Luister Jimmy,’ zei ze, ‘ik wil niet worden begraven in een eikenhouten kist met van die handvatten van imitatiebrons en ik wil ook geen satijnen voering in mijn kist hebben. Doe maar gewoon een sarong vanbinnen, dan voel ik mij tenminste thuis. En maak je niet ongerust, ik ben niet bang om dood te gaan. Dat hoef jij ook niet te zijn, want weet je, je gaat niet dood. Het gaat almaar door.’ Ze stak haar arm uit naar Jimmy. Hij kwam naar haar toe zodat ze haar handje in de zijne kon leggen.
‘Jimmy,’ zei ze zacht, ‘in de buurt van het sterfbed is het goed om over leven en dood te praten. Wij in Indië hebben daar onze eigen gedachten over. Het is goed als jij en je moeder dat weten.’
Nu greep ze ook de hand van Dolores, die ze vlak bij haar hart op de hand van haar zoon legde.
‘Jullie zijn mijn kinderen. Luister naar mij. Als je geboren wordt, ben je een stipje. Je begint met een stipje zoals een sneeuwbloem op een ruit begint. En in dat stipje zit al het hele patroon van je leven gevat. En wanneer het gaat vriezen wordt het stipje groter en groter. En dat kan heel goed, want de ruit is groot en de sponning die om de ruit heen zit is nog lang niet bereikt. En dan blijkt het stipje uit te groeien tot een verzameling van stipjes die allemaal hetzelfde patroon hebben, allemaal het patroon van het eerste stipje. Het herhaalt zich en het herhaalt zich. Het herhaalt zich eindeloos, zoals alles zich herhaalt in ons leven. Het worden bogen van stipjes. Bloembladen van stipjes. Het herhaalt zich zolang het vriest. Want er zijn voorwaarden. Het herhaalt zich totdat de hele ruit door de sneeuwbloem gevuld is en de sponning is bereikt. Want er zijn grenzen. Er zijn voorwaarden en grenzen. Zo gaat dat ook in het leven. Er zijn voorwaarden en er zijn grenzen.’
Ze zweeg, rustte even uit en ging toen weer verder.
‘De ruiten zijn ook niet even groot. En ieder mens krijgt zijn eigen ruit en zijn eigen temperatuur. Als jouw ruit kouder is dan de ruit van je buurman, dan worden jouw bloemen steviger en mooier van vorm.
En als je doodgaat, wordt jouw sponning verwijderd en dan blijkt dat jouw ruit almaar doorgaat. Er zijn geen grenzen meer. De bloem krijgt de kans om naar alle kanten door te groeien. Want dood is niet dood, Jimmy. Bij de dood groei je door over de grens, almaar door, Jimmy.’
Plotseling werd ze onrustig. Ze rukte aan haar pyjamajasje, alsof ze het uit wilde trekken. Ze schudde haar hoofd heen en weer en riep op enigszins dreigende toon: ‘En denk eraan, ik wil niet de aula in. Zet mij maar buiten neer, op een baar en die dragen jullie meteen naar mijn graf, zonder praatjes van de dominee en zonder muziek. En ik wil ook niet een kerk in. Ik wil dat allemaal niet. Ik wil meteen vertrekken. Onthouden ja…’