— Naschrift —

Net als de vorige vier romans uit de serie 'Kinderen van de Dageraad' is Het volk van de Witte Mammoet een poging een fase uit de migratie van de mens naar en binnen Amerika te reconstrueren. De plot en de levensgewoonten van de personages zijn ontleend aan archeologische gegevens en aan de mythologie van die inheemse Amerikanen die gezien hun talen en culturen het duidelijkst verbonden zijn met de pre-Atabaskisch sprekende eerste bewoners van Amerika. Het Volk uit dit verhaal stamt in rechte lijn af van de eerste groepen Paleo-Siberische grootwildjagers die zo'n 40000 jaar geleden uit Azië wegtrokken. Van de diverse culturen van de beide Amerika's hebben alle die zichzelf 'het Volk' noemen een gemeenschappelijke linguïstische en raciale achtergrond. Bij allemaal is sprake van 'komend uit het noorden', 'Eerste Man en Eerste Vrouw' en van tweeling-oorlogsgoden, die vaak de Donderwezens of Hemelbroeders worden genoemd. De Morgenster-ceremonie is niet aan mijn fantasie ontsproten. Deze ceremonie schijnt oude wortels te hebben. Eén variant ervan (met pijlen in plaats van speren) werd tot in de 19e eeuw gepraktizeerd door de Pawnee-Indianen. Verscheidene versies van de ceremonie hebben in Midden-Mexico en Zuid-Amerika voortbestaan tot ruim na de verovering door de Europeanen. Rituele doding van adelaars gebeurde precies zoals in deze roman wordt verteld, maar niet altijd vanuit puur spiritueel oogmerk. Steenarenden waren kostbare handelsobjecten. Het verhaal gaat dat bij de Zwartvoet-Indianen op één dag soms wel veertig vogels werden gevangen. Vier steenarenden stonden qua handelswaarde gelijk aan één paard.

De 'magische' speerpunten van Masau zijn gebaseerd op echte speerpunten die zo'n 11200 jaar geleden door een linkshandige meester steenbewerker uit chalcedoon zijn vervaardigd, en vervolgens - samen met andere Clovis-gereedschappen - zijn achtergelaten op een plek die heden ten dage in Oost-Wetnatchee in de staat Washington ligt. Hun enorme afmetingen stellen de geleerden voor een raadsel, maar S'uski, de kleine prairiewolf-fetisj die de wacht houdt boven op mijn Mac 512k en de vonk der inspiratie uit mijn tekstverwerker oproept, verzekert mij luid en duidelijk dat ze maar één ding kunnen zijn: 'magische' speerpunten om een 'magische' mammoet te vellen. En zo heb ik, met Prairiewolf als mijn gids - net als Cha-kwena - in deze roman willen vertellen hoe het allemaal kan zijn gegaan. In migratiegolven die samenvielen met de wisselingen der ijstijden, volgde generatie op generatie van Paleo-Indiaanse grootwildjagers de mammoet en de grote kuddes van het Pleistoceen over de droogliggende zeebodem van de Bering Straat (Over een zee van ijs). Deze stammen trokken in oostelijke richting door Alaska en Canada, totdat ze uiteindelijk naar het zuiden werden gedwongen, over het open grasland van de enorme corridor tussen de Cordilleraanse en de Laurentische ijskappen, die het grootste deel van Noord-Amerika bedekten (Gang der stormen). De jagers trokken naar het zuiden door een 'Verboden Land' aan de niet door ijs bedekte oostrand van de Rocky Mountains (Land der verlorenen). Tegen de tijd dat ze eindelijk arriveerden op het meest noordelijke deel van de Great Plains, waren er vele duizenden jaren verstreken (Rijk der schaduwen). Ze waren nu een compleet nieuw volk, met een gewijzigde genetische erfenis en een manier van leven die even perfect was afgestemd op hun omgeving als hun unieke stenen wapens. Binnen minder dan duizend jaar waren de afstammelingen van deze eerste Amerikanen tot beide continenten doorgedrongen. Hun fluitvormige speerpunten duiden op één enkel cultuurpatroon, dat zich uitstrekte over de volle breedte van Noord-Amerika tot een heel eind in zowel Midden- als Zuid-Amerika. Maar de projectielpunten van dit oude volk wijzen daarnaast op iets wat even verbazingwekkend is als hun tocht vanuit het noorden, even verpletterend als hun hamerstenen en even onheilspellend als de rook van de grasbranden waarmee ze hun prooi tot uitsterven veroordeelden.

De Clovis-mens (genoemd naar een stad in de staat New-Mexico, waar op een opgegraven slachtplaats zijn unieke speerpunten werden ontdekt temidden van de botten van zijn favoriete vlees: mammoet, paard en bizon) was niet louter een vleeseter; hij zou wel eens de meest destructieve vleeseter aller tijden kunnen zijn geweest (Allosaurus en Tyrannosaurus Rex daargelaten).

In de pakweg duizend jaar die het de Clovis-mens kostte om zich al jagend van de Great Plains een weg te banen naar de meest zuidelijke punt van Vuurland, hebben zijn groeiende getal, zijn verkwistende jachtmethoden en zijn kennelijke voorkeur voor het vlees van jonge dieren, in combinatie met klimaatveranderingen, voor een massale uitroeiing gezorgd, niet van één soort herbivoor, maar van hele geslachten van grote Noordamerikaanse zoogdieren. Mammoet, paard, kameel en reuzenluiaard, ze vielen allemaal ten prooi aan de Clovis-mens. Het was onvermijdelijk dat de grote carnivoren die in deze dieren een gerede bron van vlees vonden - zoals de grote Amerikaanse leeuw, de Noordamerikaanse kortsnuitige beer en de sabeltijger - spoedig met hen zouden verdwijnen. Op de zuidoostelijke rand van de Rocky Mountains, waar bossen en graslanden tot woestijnen vervielen, waren door de verdwijning van de grote ijskappen en binnenzeeën van het Pleistoceen alle levende wezens gedwongen zich aan te passen aan radicaal gewijzigde en steeds drogere omstandigheden. De Clovis-mens was hardleers. Men is het er nu algemeen over eens dat zijn jachttechnieken wel eens de doorslaggevende factor kunnen zijn geweest voor zowel het uitsterven van de megafauna van het Pleistoceen, als voor zijn eigen ondergang. In dit laatste decennium van de 20e eeuw, nu de mens op het punt staat een nieuw millennium binnen te gaan, zouden de levensgewoonten van de Clovis-mens ons te denken moeten geven. Toen de laatste mammoet eenmaal was verdwenen, was de cultuur die op hem steunde tot ondergang gedoemd. Op het eerste gezicht mag dit een zwak argument lijken, daar de westerse beschaving zich momenteel verspreidt tot een wereldomvattende cultuur die in toenemende mate steunt op technologieën die hem duidelijk onderscheiden van de natuurlijke wereld. Niettemin zullen weinig mensen ontkennen dat wij, alle wonderen van deze beschaving ten spijt, onze planeet systematisch vervuilen en ons leven verontmenselijken terwijl we het in jaren verlengen. Misschien wordt het tijd dat we ons herinneren wat de Clovis-mens vergat: dat we slechts kunnen overleven als de natuur overleeft.

Net als de inheemse Amerikanen die gedwongen waren hun exclusieve jacht op grootwild los te laten en zich te ontwikkelen tot veelzijdige jagers-verzamelaars, en uiteindelijk tot veehouders en landbouwers, moeten wij inzien dat het tijd is om nieuwe wegen in te slaan... of wellicht een aantal oude te herontdekken.

De culturen van de inheemse Amerikanen zijn even gevarieerd als het land dat ze gevormd heeft. Niettemin delen ze een spirituele inslag die voortkomt uit de overtuiging dat de mens niet heer en meester is van de aarde waarop hij leeft, maar slechts een van haar vele kinderen, en dat hij een wezen is met een lichamelijke en een spirituele kant - de twee zijn één, niet te scheiden; en zonder een sterk gevoel voor de spirituele verwantschap met de wereld der natuur begint er iets wezenlijk menselijks weg te kwijnen.

De geest van Opperhoofd Seattle van de Suquamish spreekt nog steeds: '... alle dingen delen dezelfde adem, het dier, de boom, de mens... de wind die onze grootvader zijn eerste adem gaf, ontvangt ook onze laatste ademtocht. Alle dingen zijn verbonden.'

Laten wij de generatie zijn die wijs genoeg is om van het verleden te leren, zolang het nog kan - zolang de wind nog tot onze kinderen spreekt van open ruimten waar bossen hoog oprijzen en wilde grassen welig tieren, en zolang de levende wezens van deze aarde nog voldoende hoop op de toekomst hebben om hun kroost ter wereld te brengen. Laten we ons herinneren dat ergens in een ver verleden de voorouders van de hele mensheid de krachten der Schepping prezen onder een open hemel en op een aarde die zij als heilig ervoeren. Laat er voor ons geen laatste mammoet zijn. Laat de zon worden verduisterd door de vleugels van adelaars, en moge de hemel voor eeuwig worden verscheurd door het getrompetter van wilde olifanten...

De auteur wil dank uitspreken aan dr. Michael Gramly, curator antropologie van het Buffalo Museum of Science, New York, en directeur van het Clovis Project van de Richey Clovis Cache in Wenatchee, Washington. Hij was zo vriendelijk mij vele recente gegevens te verschaffen die het verhaal van Het volk van de Witte Mammoet enorm hebben verrijkt en vele hypotheses van de auteur hebben bevestigd, dan wel aangevochten. Mijn dank gaat ook uit naar de staf van de research- en redactionele afdelingen van Book Creations Inc., in het bijzonder naar Laurie Rosin, projectredactrice; Betty Szeberenyi, bibliothecaresse; Judy Stockmayer, assistent-uitgever en liaison; en Marjie Weber, bureauredactrice.

Voorts wil ik bedanken: Donald B. Fisher en Cathy Anne Burton van Nearly Native, voor alle informatie over Paleo-Archaische Indiaanse leefgewoonten, vergaard tijdens een weekend van ijstijd-speurwerk, atlatl-werpen (een atlatl is een speerwerper), netten knopen en vallen zetten in het Soda Springs Desert Research Station van de universiteit van San Bernardino te Zzyzx, Californië.

Dank ook aan: Jacques Devaud, voorzitter van de Friends of the Big Bear Valley Preserves, voor het delen van zijn enthousiasme en kennis m.b.t. de overwinterende Amerikaanse adelaar; het Natural Science Council van de Palm Springs Desert Museum, voor de inspiratie die ik ontleende aan de sprekers tijdens hun zevende jaarlijkse symposium, met name drs. Ruth DeEtte Simpson van het San Bernardino County Museum, R. Scott Anderson van de universiteit van Northern Arizona, Thomas R. Van Devender van het Arizona-Sonora Desert Museum, en George T. Jefferson van het George C. Page Museum.