Deel 5
Land van Vele Mammoeten.
— 1 —
‘Witte Reus is ergens daarginds in het zuiden. Ik voel het gewoon.'
Ysuna, die naast Maliwal onder de regenluifel van haar hut stond, reageerde niet op de woorden van de man. 'Dat verzeker je me nu al dag in dag uit, nacht in nacht uit. Maar al zo lang we naar het zuiden reizen is er nog geen mammoet gesignaleerd. En het meisje dat je me hebt gebracht als offer voor de god, heeft nog steeds niet als vrouw gevloeid. Het enige vocht dat ik zie vloeien is die eindeloze stroom regen. De maan heeft haar gang van duister naar licht al helemaal voltooid en begint haar gelaat nu weer af te wenden. Wanneer gaat het meisje nu eindelijk eens bloeden, zodat ze de reiniging kan ondergaan en aan onze totem geofferd kan worden?' Maliwal keek bezorgd. 'Misschien komt het door de schok van haar gevangenschap dat ze...'
'Ze braakt haar ochtendeten uit en valt flauw bij de geur van de kookvuren!' onderbrak Ysuna ongeduldig. 'Als ze nog niet bloedt als de volgende volle maan afneemt, dan weet ik hoe de zaken ervoor staan - namelijk dat je me een zwangere leugenares hebt gebracht, en niet een maagd die de bruid van Donder in de Hemel kan worden.'
Een bliksemschicht schoot door het wolkendek aan de westelijke hemel. Het was een lange horizontale ader van licht die de lucht doorkliefde en de geur van ozon achterliet. Maliwal kromp ineen en knipperde tegen het felle schijnsel. Bijna ogenblikkelijk volgde een donderslag die de grond deed schudden. Het spoor van de bliksem bleef nog even hangen voor Maliwals ogen. De regen verdichtte zich; hagel begon neer te striemen op de hutten van het Volk van de Wakende Ster en de bodem raakte bedekt met een tapijt van ijskorrels.
Maliwal had er nauwelijks oog voor. Zijn gedachten waren even roerig als het weer. Hij vroeg zich af of het mogelijk was dat het meisje tegen hem had gelogen. Als dat zo was, zou hij zorgen dat ze spijt kreeg dat ze niet samen met de sjamaan met het blauwe gezicht en de rest van haar volk was gedood. 'En wat het mammoetvlees betreft dat je in voorraadputten her en der in het land hebt opgeslagen - als de rest net zo is als de laatste partij, dan is de hele zaak aan het bederven. Je hebt het niet goed geprepareerd, Maliwal. Dat land van vele mammoeten waarover je het had, hoe ver weg ligt dat precies?' Ysuna staarde voor zich uit door de neerroffelende hagel. Opnieuw kromp Maliwal ineen, ditmaal vanwege de vraag van de priesteres en de beschuldiging die eraan voorafging. Ja, in zijn haast om naar Ysuna terug te keren was het prepareren van het vlees haastwerk geweest. En de stam was nu al wekenlang onderweg, van de ene voorraadput en de ene tijdelijke kampplaats naar de andere. Maar ze vorderden niet snel genoeg naar zijn zin... en de hare.
Natuurlijk liet hij het wel uit zijn hoofd om Ysuna te vertellen dat zij degene was die hun opmars naar het zuiden vertraagde. Het ging niet goed met haar: haar ogen stonden koortsig en aan haar bezorgde trekken zag hij dat ze piekerde. Ook had ze niet één keer sinds zijn terugkeer uit het verre land hem of Masau naar haar hut geroepen om met haar te slapen. Hij tuurde naar haar door zijn oogharen. Masau had gelijk gehad: ze veranderde met de dag. Ze werd zwak en oud... en steeds korzeliger. 'Hoe ver is het?' drong ze aan.
'Niet ver voor mannen en honden met lichte bepakking, maar erg ver voor een heel dorp dat hutten en kinderen en voorraden heeft mee te slepen.'
Het antwoord bevredigde haar. 'Ja. We zijn met velen.' Haar ogen, die over het kamp gleden, vernauwden zich bedachtzaam. 'Het is goed dat je veel mammoeten hebt gevonden in het land dat voor ons ligt. Mijn volk raakt vermoeid, Maliwal. Vers vlees zal hen weer op krachten brengen.' Hij knikte, weinig op zijn gemak. Hij wou dat hij het aantal mammoeten in het land dat hij met zijn mannen had verkend niet had overdreven. Toen hij verslag bij haar uitbracht, had hij gezegd kudde bijna tien keer het aantal vingers van
tvvee handen telde. In werkelijkheid dacht hij dat de kudde minder dan tien stuks omvatte nu de zwangere mammoetkoe en de oude matriarch dood waren. Zelfs als hij de kalveren meerekende. Niettemin kwam dat neer op een grote berg vlees - meer dan genoeg voor één winter... of tot ze de witte mammoet vonden.
Heb je de grote mammoet met eigen ogen gezien, Maliwal?' 'Nee, Ysuna. Ik heb Donder in de Hemel niet gezien, maar het meisje is er zeker van dat hij er is.'
Ze glimlachte. 'Hij zal voortleven in allen die zijn vlees eten - in mij en Masau. En in jou.'
'Ja, Ysuna,' stemde Maliwal in. Het kwam niet in hem op aan haar te twijfelen. Wanneer de witte mammoet was geveld, wanneer ze alle heilige stenen van de sjamanen van de Rode Wereld in handen had, zou alles wat ze gezworen had uitkomen. Ze zou haar kracht hervinden, hem weer met heldere ogen aankijken en zijn littekens doen verdwijnen, zodat zijn gezicht weer gaaf zou zijn. Zelfs Masau had hem bezworen dat het zo zou gaan. Mystiek Krijger had de droefheid in de ogen van zijn broer gezien en had hem, alvorens te vertrekken voor een jacht op visioenen waardoor hij nu al dagenlang weg was, met zijn hand op zijn hart bezworen dat het zo zou gaan. Maliwal ademde de frisse, vochtige lucht diep en kalm in. Masau loog nooit. Nooit.
Er viel sneeuw in het hoogland waar Masau samen met zijn hond Bloed naartoe was getrokken. De voorouders zeiden dat Donder in de Hemel en de geesten van de Vier Winden hun levenskracht onttrokken aan hoge plekken op aarde; daarom konden mensen het best met hen communiceren in de koude stilte van de besneeuwde bergen. Daar, op de steile rotsen, Woonden de adelaars die, indien ze verschalkt werden, konden bemiddelen tussen de mens, de zon en de geesten. Dit was de reden waarom Masau de eenzaamheid van de bergen had opgezocht. De wind en de wolken en de pijn in een oude jachtwond hadden hem gewaarschuwd dat er sneeuw op komst was; hij was dan ook volledig op slecht weer voorbereid toen hij het kamp van zijn volk verliet. Zoals hij op de berghelling stond met zijn hond aan zijn voeten zag Masau eruit als een kruising tussen drie wezens: mens, dier en vogel. Hij was warm gekleed in een zware reisjas van bizonhuid; onder deze harige jas droeg hij een winterbroek en een tuniek van elandhuid waarvan de vacht naar binnen was gekeerd. Zijn voeten staken in met dons gevoerde mocassins met driedubbele zolen. Over zijn bovenrug lag een van zijn ingewanden ontdane, volwassen steenarend, de enorme vleugels twee meter breed uitgespreid over zijn schouders. De geklauwde poten hingen naar voren en de kop lag op Masaus hoofd, met de snavel over het voorhoofd van de jager. Het effect was schokkend en magnifiek. Mystiek Krijger had de adelaar op zijn tweede dag in de bergen opgespoord en gedood; het was een heilige rite. Dankzij zijn hond Bloed, die het spoor van een das had opgepikt, had hij een hol onder de wortels van een oude, door de bliksem getroffen pijnboom gevonden. Het sneeuwde toen nog niet. Masau had de boom en de omgeving in zich opgenomen en had kunnen zien dat dit een plek was waar arenden kwamen. Hij had de hond en de geesten die hem naar deze plek hadden geleid bedankt en zich geïnstalleerd voor een nacht van vasten en bidden.
De volgende ochtend had hij een vuurtje gemaakt en de das uit zijn hol gerookt. Toen het dier snuivend en grommend het koude licht van de dageraad in was gekomen, had hij het met zijn speer doorboord. Een kleine portie van het dier had hij aan Bloed gegeven als beloning voor zijn hulp. Terwijl de hond at, was Masau begonnen het hol onder de pijnboom te vergroten tot een kuil die groot genoeg was om een liggende man te herbergen. Het was eentonig werk. Toen hij klaar was, verwijderde hij alle stenen, rottende bladeren en losse grond uit de kuil en verborg ze onder een nabije doornstruik, zodat arenden vanuit de lucht geen veranderingen in het landschap zouden opmerken. Vervolgens had hij een paar jonge boompjes geveld met zijn zware vleesmes en die zo over de kuil gelegd dat overvliegende vogels alleen bladeren en takken zouden zien. De dode das legde hij er als aas bovenop en hij bond hem er stevig met riemen aan vast.
Tevreden met zijn val had hij weer een vuur gemaakt en zichzelf en de hond in de rook ervan 'gebaad' om hun geur van vleeseters te maskeren. Toen was hij de kuil in gegaan, had Bloed naar zich toe gefloten en zijn speer vastgepakt, nadat hij beide handen met een leren band had omwikkeld. Met zijn hond naast zich in de holte was hij gaan liggen, had de takken zo geschikt dat hij van bovenaf niet gezien kon worden en zich geïnstalleerd voor een periode van wachten. Er was een koppel wolven gekomen, een mannetje en een vrouwtje. Met de grauwende, kwijlende Bloed stevig onder zijn arm om de hond ervan te weerhouden een gevecht aan te gaan dat hij nooit zou kunnen winnen, was Masau als een wezen uit een andere wereld opgerezen en had de wolven onder het slaken van ijselijke kreten met zijn speer verdreven. 'Zoek zelf een prooi om te doden!' had hij lachend geroepen, terwijl hij hun gedaanten zag verdwijnen over de stenige hellingen. 'Deze dode das is niet bedoeld om jullie te lokken.' Het had even geduurd voor hij de hond weer had gekalmeerd, maar uiteindelijk was Bloed naast hem in slaap gevallen. Masau lag bewegingloos op zijn rug, met gebogen knieën, zijn speer rechtop. Het was niet comfortabel in de krappe kuil, maar koud had hij het niet. Toen het lichtjes begon te sneeuwen, vielen er maar een paar vlokken door de camouflage. Het tweede dier dat op het aas afkwam was een raaf. Masau had zijn adem ingehouden en toen geluidloos zijn hand door de takken gestoken en een donkere vogelpoot gegrepen. Volledig verrast had de vogel gekrast en geschreeuwd en met zijn vleugels geslagen. Veren vlogen in het rond terwijl Masau de raaf de kuil in rukte. Hij draaide het dier de nek om en kwam toen overeind om het naast de das te leggen. Van bovenaf zou het lijken alsof de vogel aan het eten was.
Hij ging weer achteroverliggen in het hol. De hond ontspande zich weer en Masau dankte de geesten dat ze hem de raaf hadden gestuurd.
Nu heeft onze val dubbel aas. Onze prooi zal denken dat Raaf een feestmaal houdt, en op rooftocht komen.' En zo was het precies gegaan.
De arend was met uitgestoken klauwen uit de wolken omlaaggedoken. Hij was naast de raaf neergestreken en Masau had de vogel heel handig bij beide poten gepakt en omlaaggetrokken. Hij klemde het sterke dier tussen zijn benen en hield het vast door zijn dijen naar binnen te drukken, terwijl zijn handen zich om de nek sloten en het leven eruit wrongen. Naderhand had hij de grote vogel rechtop op de grond gezet en had in korte tijd het hart van de das en dat van de raaf in de gouden bek gestopt. Terwijl Bloed stomverbaasd toekeek, had Masau dankliederen gezongen voor de geest van de arend. Hij zong urenlang voor hij de ogen en het hart van de grote vogel verwijderde en opat.
'Moge het hart van de man en de adelaar één zijn. Mogen zij met dezelfde ogen over land en hemel kijken, en moge de geest van de adelaar de geesten van de Vier Winden en van Donder in de Hemel omlaagbrengen... opdat zij de aanroepingen van deze man zullen horen en in vervulling doen gaan.' Hij sneed de vogel open, slachtte hem en legde het prachtige verenkleed met hoofd en poten en al opzij. Hij verbrandde het vlees om de kracht ervan naar de hemel te laten opstijgen. Masau mocht er niet van eten of het aan de hond opvoeren, dat zou heiligschennis zijn.
Met de verentooi van de grote vogel aan zijn jas bevestigd en de hologige schedel boven op zijn hoofd had Masau een gewijd vuur ontstoken en gevast en gebeden... en gebeden en gevast... urenlang, van daglicht tot duister, van de morgen tot aan de schemering, van de middag tot middernacht - en nog had hij geen visioenen gekregen of stemmen van geesten gehoord. Hij fronste en keek knipperend tegen de wind in. Er kwamen nog meer wolken aanzetten vanuit het laagland. Het sneeuwde al dagen. De winter was altijd zijn vijand geweest. Als hij dit jaar vroeg kwam, zou zijn volk niet in staat zijn om hun tocht naar de Rode Wereld voort te zetten. Als ze geen mammoeten konden vinden, zou Ysuna sterven - dat voelde hij in ziel, hart en botten. Daarom was hij naar deze berg gekomen: om de geesten van de Vier Winden te verzoeken de winter nog even tegen te houden, en om Donder in de Hemel te smeken zich als de grote witte mammoet te manifesteren, zich te laten doden en voedsel te worden voor Ysuna, opdat zij eeuwig zou leven.
Dit laatste was iets nieuws en het verontrustte hem. Maar wat Ysuna wilde hebben, zou ze hebben zolang het in zijn vermogen lag om het haar te verschaffen. Maar lag het in zijn vermogen? vroeg hij zich af. Er was een tijd geweest dat hij zonder aarzelen ja gezegd zou hebben; maar uitgeput als hij was, was hij daar niet meer zo zeker van.
Met een zucht die een wolkje voor zijn gezicht bracht, ging hij vlak onder de beboste bergtop op een grote vooruitstekende wortel zitten en zette zich weer aan zijn taak om een visioen te zoeken. Hij leunde achterover tegen een grote kei die hem zou beschermen tegen valwind van de bergtop en keek somber tussen de ijspegels door die van de bek van de arend af hingen. Hij had Maliwal gezworen dat hij pas naar het kamp zou terugkeren als het weer opklaarde en hij een visioen had gehad. Maar het weer werd alleen maar slechter en de kracht van de adelaar die hij in de wind had bevrijd had de geest van Donder in de Hemel en die van de Vier Winden er niet toe gebracht hem toe te spreken. Hoe vaak had hij ze de afgelopen dagen en nachten nu al aangeroepen? Hij was de tel kwijt. En nog steeds verslechterde het weer. De storm wolken hingen nu heel laag en waren donker-galgeel. Waarom? vroeg hij zich af. Waarom? 'Geesten van de Vier Winden, Donder in de Hemel, mijn volk heeft ver gereisd, maar nog steeds is er geen spoor van mammoeten of van de grote witte reus wiens vlees voedsel moet worden voor Dochter van de Zon. Ik, Mystiek Krijger, vraag jullie om het vlees des levens naar mijn volk te sturen voordat het te laat voor ons is, en zolang we nog iets van onze kracht overhebben!'
Plotseling leek zijn geest zich los te maken van zijn lichaam en weg te drijven in de storm.
Met een glimlach gaf hij zich over aan de gewaarwording, want hij wist dat hij was opgenomen door de visionaire wind; als hij er niet aan toegaf, zou hij terugschieten in de lege huls van zijn lichaam, terug op aarde, blind voor de wil van de geesten. Bloed, die naast hem zat, keek naar hem op. De hond jankte en krabde aan de besneeuwde, met huid omspannen dij van zijn baasje.
Masau schrok ervan, zodat de geest van Mystiek Krijger door de wolken en de sneeuw terugdook in het lichaam van de man Hij staarde omhoog, verkleumd, uitgeput en onvervuld. Hij was te moe om het de hond kwalijk te nemen dat deze de geestelijke staat die hij zo lang had gezocht had verstoord. De lucht was zo gruwelijk koud geworden dat het ademen pijn deed. De wind floot om hem heen en sloeg harde witte korrels sneeuw tegen zijn kleding. Het verleden rees als een spookbeeld voor hem op.
Vader, toe, het is koud. Ik wilde niet bang zijn! Zet me niet uit de stam. Alsjeblieft! Het zal mijn dood worden. Je verdient het niet te leven - jij noch je broer, die het gewaagd heeft je te verdedigen.
Stil maar, Masau. Huil niet. Smeek hem niet. Ik, Maliwal, zal je tegen de storm beschermen. Laat hem maar gaan. V\!e zullen het overleven. Op een dag zullen we hem terugvinden. En dan zal hij degene zijn die huilt en om genade smeekt. Maar dat kan hij dan wel vergeten!
Hij werd zich bewust van rommelende donder in de verte - meer niet. Geen geesten, geen antwoorden, alleen herinneringen die te bitter waren om bij stil te staan. De hond jankte, schoof dichterbij en duwde zijn snuit onder de jas van de jager. Masau keek omlaag, trok een stuk van de jas over de hond en klopte het dier op zijn flanken. Hij werd overweldigd door een gevoel van eenzaamheid. Hoe lang was hij nu weg uit het kamp? Wanneer had hij voor het laatst gegeten? De pijn in zijn buik en het lichte gevoel in zijn hoofd gaven het antwoord: te veel dagen, te veel nachten, en Bloed was al die tijd aan zijn zijde geweest.
'Ja, oude vriend,' verontschuldigde hij zich zachtjes. 'Ik weet het, het is koud, en ook ik ben hongerig... maar naar heel wat meer dan vlees!'
Een bliksemflits verlichtte de wolken direct boven hem. Tegelijkertijd klonk er een donderslag. Masau keek omhoog. De hond piepte verschrikt. Het weerlichtte opnieuw. De bliksem reet door de neerdalende sneeuw en trof de grootste boom op de bergtop. De jager zag alleen een flits van wit licht terwijl de wereld om hem heen explodeerde. Door de kracht van de klap viel hij bewusteloos op de grond...
Toen hij bijkwam, was Bloed zijn gezicht aan het likken. Zijn hoofd deed pijn en zijn oren suisden. Hij keek om zich heen. Het sneeuwde nog steeds, maar de wind was gaan liggen en de hemel was minder zwaar bewolkt. Bibberig kwam hij overeind en pakte zijn speer. Het wapen leek onnatuurlijk topzwaar. Zijn hand voelde bevroren aan, ondanks de leren band die stijf was van de kou. Niet in staat om zijn vingers volledig te sluiten, verloor hij zijn greep op de schacht. De speer viel in de sneeuw. Bevreemd keek hij ernaar. De bovenste helft van de schacht en de projectielpunt waren omhuld met zoveel ijs dat de speerpunt twee keer zo groot was als normaal en zo doorschijnend als wit kwarts. Het was een prachtig gezicht, maar Masau leed te veel kou om in de stemming te zijn voor schoonheid. Hij leunde voorover en schudde de zware sneeuw van zich af die op hem was gevallen toen hij buiten bewustzijn op de grond lag. De sneeuw van man en hond vloog naar alle kanten, maar de de onderste laag sneeuwvlokken was gesmolten door de hitte van de blikseminslag en het vocht was meteen daarna bevroren. Hoewel Masau zo'n vijf centimeter sneeuw van zich af had geschud, bleven de arend en de bizonhuid die de man droeg met een harde ijslaag bedekt, en de rode kleur van Bloeds vacht schemerde vaag door onder een witte laag. Mystiek Krijger fronste zijn wenkbrauwen. Wit op rood, als het bloed van een winterse prooi in de sneeuw. Zit daar een betekenis in? Een visioen van bloed?
Hij wist het antwoord niet. Rood was een vaste kleur in zijn visioenen. Het symboliseerde menselijk bloed, het bloed van de doden in de vele dorpen die hij, Maliwal en de andere mannen van zijn stam op zijn tochten hadden overvallen... en het bloed van de vele jonge meisjes die vrijwillig hun offerdood tegemoet waren gegaan.
De wind draaide. Masau wachtte tot de geesten zouden spreken en vroeg zich toen af of ze dat misschien al gedaan hadden: het sneeuwde nu minder en de blikseminslag had heel goed de vurige slagtand van Donder in de Hemel kunnen zijn die zich over de aarde boog. Maar waarom? Hij was te moe om het te kunnen uitmaken. Net als Ysuna was hij aan het verzwakken bij gebrek aan bloed en vlees van de mammoet.
Op dat ogenblik prikten heldere zonnestralen door de lage wolken in het westen. Met het licht daagde er inzicht bij Mystiek Krijger. 'Ah!' riep hij verrast uit. 'De kleuren! Die zijn mijn visioen! Wit op rood - bloed op sneeuw! Het bloed op het vlees van de grote witte mammoet! Donder in de Hemel heeft gesproken! De grote witte mammoet is ergens in de verte. Hij zal sterven! Omwille van Ysuna zal Donder in de Hemel vrijwillig sterven. De god en Dochter van de Zon zullen één worden!' Hij was ademloos van ontzag. Zijn enthousiasme nam een hoge vlucht, ebde toen weg. 'Maar hoe kan het zover komen? Ysuna is niet sterk genoeg om nog veel verder te reizen. Ze zal sterven, lang voordat ze de littekens van mijn broer heeft kunnen helen of de grote witte mammoet heeft kunnen vinden!' De wind draaide opnieuw. Hij kwam nu in sterke vlagen die sneeuwwolken naar het zuiden bliezen. Het zuiden! Met kloppend hart besefte Masau dat ook dit feit tot zijn visioen behoorde. Wanneer de geesten Masaus gedachten in dromen veranderden, wezen ze hem altijd op dat deel van de wereld waar Zuidenwind werd geboren, net als op de dag van Nais dood en op die van Maliwals terugkeer.
Nu hij over de wirwar van heuvels naar de besneeuwde graslanden staarde waar zijn volk hun kamp had opgeslagen, zag hij waarom, en hij lachte van puur genoegen. Hij gooide zijn hoofd in de nek, wendde zijn getatoeëerde gezicht naar de hemel en dankte de arend en de geesten. Zijn spirituele krachten hadden hem dus niet verlaten! De winter mocht dan vroeg zijn intrede hebben gedaan in het land waar Maliwal hen naartoe had geleid, maar aan de voet van de winterwitte heuvels stond een kudde mammoeten bij elkaar rond een breed, ondiep meer, omringd door een bos van kale bomen, vlak bij de ingang van een doodlopende kloof. Masau tuurde naar dieren die nog geen drie kilometer van het kamp waren verwijderd. Het was een uitgelezen plek voor de mammoetjacht. De kloof was lang en smal, met een toegang die iets weg had van de hals van een kalebas: makkelijk te blokkeren. Op het meer lag ijs en de oever was steil en verraderlijk glad bevroren. Hij zuchtte dankbaar; als een mammoetjager een volmaakte plek voor een winterse jacht had mogen kiezen, dan had hij deze plek gekozen. Er was geen witte mammoet te bespeuren tussen de vele grijze koeien en kalveren; maar het was de grootste kudde die hij in vele manen had gezien - groot genoeg om zijn volk de hele winter en vele manen daarna te voeden.
'Kom!' zei hij tegen de hond terwijl hij zijn speer greep en het dodelijke uiteinde in de sneeuw stootte om het ijs eraf te krijgen. 'We moeten ons volk gaan vertellen wat we ontdekt hebben! Morgen gaan we jagen! Morgen zal er mammoetbloed op de sneeuw liggen! Morgen zullen we een feestmaal aanrichten! Spoedig daarna zullen we een verhoging maken met hun botten, en het bloed van het offer zal ons aller dorst lessen! Spoedig zal Ysuna weer sterk en gezond zijn en Maliwals gezicht weer heel! En wanneer de laatste wintersneeuw is weggesmolten in de huid van de aarde, zullen we weer op weg gaan, dieper de Rode Wereld in, naar de heilige berg waar de sjamanen van de hagediseters bijeen zullen komen onder de Maan van de Nootden. De grote witte mammoet zal erbij zijn. En wanneer we de heilige krachtstenen in ons bezit hebben, zal hij sterven en herboren worden in Dochter van de Zon, net zoals de adelaar stierf en opnieuw in mij tot leven kwam!'
— 2 —
Het werd vroeg winter in de Rode Wereld, maar in het dorp van Tlana-quah was het leven goed. De hutten en voorraadputten waren gevuld met vlees, granen en bessen. De oude Hoyeh-tay knapte zienderogen op. Terwijl watervogels ronddreven in eilandjes van open water in het Meer van Vele Zingende Vogels, graasden dieren langs zijn oevers. Mammoeten voedden zich in de naaldbossen dicht bij de warme bron. Nu en dan werden sporen van de grote witte mammoet gevonden, en de mensen glimlachten vertederd wanneer zij het kleine witte kalf vlak naast zijn moeder zagen grazen. Hoewel niemand Levenschenker had gesignaleerd, kon Tlana-quah moeilijk somber blijven toen U-wa en Ha-xa hem vertelden dat ze nu beiden een kind van hem droegen. Tlana-quah deelde zijn slaapvachten nu met twee vrouwen ook al had er geen officiële huwelijksceremonie plaatsgevonden. Aangezien U-wa weduwe was, had Ha-xa eenvoudig een formele uitnodiging doen uitgaan naar de 'toekomstige moeder van de kinderen van mijn echtgenoot', en sindsdien waren de twee vrouwen officieel 'vuurzusters'. U-wa had haar bezittingen ingepakt, de hut die zij met Nar-eh had bewoond achter zich gesloten en na een plechtige omhelzing van haar zoon haar oude leven vaarwel gezegd.
'Het is goed zo,' zei Ha-xa, terwijl ze haar man aankeek vanonder half gesloten oogleden. Ze legde zijn rechterhand op haar zwellende buik en liet hem de bewegingen van hun ongeboren kind voelen. Ze plaagde hem liefdevol: 'Twee vrouwen, allebei spoedig met een dikke buik, een warme hut vol vachten, een dorp vol vlees... en een sombere hoofdman die piekert over de voortekenen.' Ze maakte berispende tonggeluidjes en kuste zijn voorhoofd. 'Wees tevreden, man van mijn hut. De geesten van de voorouders glimlachen naar Tlana-quah, Dappere Jager, Man Die In Zijn Eentje Jaguar Doodt. Wordt het niet tijd dat je teruglacht?'
'Ik zal glimlachen wanneer ik de witte mammoet onder ogen krijg.'
'Tot het zover is zal ik voor je glimlachen. Mijn leven is zo vol met goede dingen dat ik er geen moment aan twijfel dat onze totem over ons waakt.'
Zo kwam het dat de lang ongebruikt gebleven wieg van kersetwijgen en geverfde antilopehuid een broertje kreeg en naast de slaapmat en de netjes opgerolde beddevachten van de hoofdman kwam te staan.
De dochters van Tlana-quah giechelden wanneer ze 's nachts aan hun vaders kant van de hut de zachte, snelle, ademloze kreten van verbaasd genot en het lange gekreun van extase hoorden.
'Nu we twee moeders hebben, krijgen we misschien wel een broertje,' fluisterde Mah-ree op een nacht tegen Ta-maya terwijl het buiten sneeuwde en de zusters samen op één slaapmat onder een dikke stapel dekens van konijnebont lagen. 'Ha-xa vraagt de geesten om een jongetje. Ik heb het haar horen vragen. En U-wa krijgt goede zonen!'
'Ze heeft er maar één,' bracht Ta-maya haar zacht in herinnering.
'Ja. Cha-kwena!' zuchtte Mah-ree verrukt. 'Hij is de beste van alle zonen die er bestaan!'
Ta-maya glimlachte bij de verliefde klank in haar zusters stem. Aan de andere kant van de hut bewoog de heuvel van beddevachten op en neer op een luidruchtig en vertrouwd ritme. Mah-ree giechelde opnieuw. 'Als Cha-kwena me wilde, zou ik zo naar hem toe gaan, met of zonder bruidsgeschenken en huwelijksceremonie.'
'Dat weet ik, Mah-ree, en ik ga naar Dakan-eh als de tijd gunstig is.'
'Misschien verandert Vader wel van gedachten wat jou en Stoutmoedige Man betreft.'
'Misschien...' Ta-maya geeuwde en nestelde zich dieper in haar beddevachten. Slaperig stelde ze zich een geweldige huwelijksceremonie voor, met fantastische geschenken en schitterend geklede gasten. En met een welhaast nog schitterender bruid naast een met bont en veren getooide Dakan-eh die zijn handen naar haar uitstrekte en glimlachte als nooit tevoren. Ze zag voor zich hoe ze zijn handen in de hare nam. Wat waren ze warm en krachtig en uitnodigend! Ze stelde zich voor dat Stoutmoedige Man haar in zijn armen nam en gaf zich toen, met een zucht van welbehagen en spelend met de armband die ze niet had afgedaan sinds Dakan-eh haar die gegeven had, tevreden over aan haar dromen. Maar merkwaardig genoeg droomde ze wel van een huwelijk, maar niet van Dakan-eh.
Mah-ree lag wakker naast haar slapende zuster. Het was nu rustig aan haar vaders kant van de hut. Ze luisterde naar het bedaarde, rustgevende geluid van Tlana-quahs lichte gesnurk. Haar lippen plooiden zich tot een glimlach. Toen ze die ochtend het dorp uit was geslopen - zoals ze elke morgen deed om te zien of de grote witte mammoet van het voedsel at dat ze hem stiekem bracht - waren de puree van gemalen camassiabollen en wilgeblad en de armvol vlotgras die ze uit Ha-xa's voorraad had gestolen verdwenen geweest. Tegen roofdieren gewapend met een vilmes en een visdrietand was ze op haar knieën in de sneeuw gaan zitten en had haar kleine handen in een van de enorme ronde mammoetsporen gelegd. Haar vader zou waarschijnlijk gezegd hebben dat de sporen van elke mammoet afkomstig konden zijn, maar haar hart zei haar dat dat niet zo was. Afgezien van de twee jonge stieren die steeds in elkaars gezelschap bleven, graasden de vrouwtjes tezamen; Grootvader van Alles leefde solitair.
Knus en warm naast haar dromende zuster zuchtte Mah-ree zachtjes. Hij was het wel degelijk. Ik weet het zeker! dacht ze. Hij is dicht bij het dorp. Hij is dankbaar voor het zachte voedsel dat ik hem breng om zijn pijnlijke tanden te sparen. Morgen zal ik mijn offerande nog dichter bij het dorp neerleggen. En de dag daarna nog dichterbij. Dan zal het Volk hem gauw te zien krijgen! En dan zal mijn vader zijn dochter eindelijk geloven! De grote witte mammoet komt dankzij Mah-ree, en dankzij de grote witte mammoet gaat alles goed met de mensen van dit dorp! De oude sjamaan zal nu misschien gauw beter zijn, zodat Cha-kwena tijd krijgt om weer met mij te wandelen en te praten!
Mah-ree sloot haar ogen en gaf zich over aan de slaap. En in tegenstelling tot haar zuster droomde zij wel van degene met wie zij wilde trouwen.
De oude Hoyeh-tay voelde zich zoveel beter dat hij aan een nieuw ritueel begon. Het was simpel genoeg. Iedere morgen daalde de sjamaan, leunend op Cha-kwena en een sterke stok van ijzerhout, de trap voor zijn grot af om naar het dorp te wandelen. Uil zat op zijn hoofd en Cha-kwena bleef aan zijn zijde. Als hij moe werd, ging hij gewoon zitten waar hij op dat moment was, en als het weer het toestond, maakten de oude weduwen een vuurtje om zijn botten te warmen. De vrouwen brachten hem lekkere hapjes en drankjes, en de moeders gaven hun kinderen opdracht om hem heen te gaan zitten, zodat hij hun de verhalen van het Volk en de voorouders kon vertellen.
'Maak eens voort!' 'Vooruit!'
'Ga bij de Sjamaan zitten.'
'Waarom treuzel je?' Siwi-ni schudde vermanend haar wijsvinger naar haar vier zoontjes toen ze de andere vrouwen hun kinderen weg zag sturen. Ze was hoogzwanger en zo dik dat ze niet overeind kon komen van de stapel vachten die Kosar-eh zojuist voor haar buiten hun hut in de zon had neergelegd. 'Vooruit, zeg ik! Gah-ti, jij bent de oudste. Neem je broers mee en laat je moeder hier rusten terwijl jullie naar de verhalen van onze sjamaan luisteren. Je kunt veel van hem leren.' Gah-ti mokte. 'Als Hoyeh-tays geest in de wind gaat wandelen, zal Cha-kwena de verhalen wel vertellen. Cha-kwena zal vast niet steeds halverwege een verhaal blijven steken en dan helemaal opnieuw beginnen.'
'Ik luister veel liever naar de verhalen van mijn vader. Om Kosar-eh kun je lachen!' zei Gah-ti's jongere broer. 'Om Hoyeh-tay anders ook, wanneer hij tegen Uil praat en tegen mensen die er niet zijn!' zei Gah-ti spottend. 'Is het nou uit!' snauwde Siwi-ni. 'Een beetje meer respect en sympathie voor een zieke oude man is wel op zijn plaats! De zoon van U-wa is nog jong. Zijn ervaringen en kennis zijn als een gesloten bloemknop in de lente. Hij is wel veelbelovend, maar de bloem is nog niet open. Hoyeh-tay is als een winterbloem - helemaal ontloken, ieder kelkblaadje opengevouwen naar de warme zonnestralen en...'
'••• bruin aan het worden en aan het verleppen!' onderbrak de jongen en hij schaterde het uit, zo humoristisch vond hij zijn opmerking.
Siwi-ni was niet onder de indruk. 'Zo, dus jij wilt clown worden, net als je vader, hè? De tijd zal het leren. Maar nu moet je naar Hoyeh-tay gaan luisteren. Alleen hij kan je vertellen hoe de dingen waren toen hij zo oud was als jullie, en hoe alles veranderd is sinds de dagen van zijn grootvaders. Heel lang geleden jaagde onze sjamaan op het grote zwijn met de hoornige neus. De wereld was toen vol met leeuwen en jaguars, reuzengordeldieren en mastodonten en bevers zo groot als mensen. Er waren toen drie soorten dieren met geweien en evenveel soorten kamelen, en zoveel mammoeten dat ze even talrijk waren als de langhoornige bizon. Maar waar zie je vandaag de dag nog veel mammoeten?'
'Waar zijn al die dieren gebleven, Moeder? Waarom zien we ze nu niet meer?'
'Vraag maar aan Hoyeh-tay. Sjamaan kan je vertellen over de grote stompsnuitige beer, die groter was dan de grizzlybeer en die een paard onder de voet kon lopen. En over de reuzencondor, een vogel die veel groter was dan de condor van nu. Dat was een vogel die kleine jongetjes opat die hun moeder niet wilden gehoorzamen als ze hun zei dat ze naar de verhalen van hun stamoudsten moesten luisteren!'
'Hup! Wegwezen! Luister naar je moeder!' Het was Kosar-eh. Ze keek glimlachend naar hem op. 'Help me eens op de been. Dan ga ik zelf ook naar de verhalen van onze sjamaan luisteren.'
Kosar-eh tilde haar op met zijn ene sterke arm, gebruikte zijn verminkte arm om haar in evenwicht te houden en droeg haar zo naar de kring van kinderen, waar de oude man al hoog en breed zat te vertellen hoe hij het water naar het Grote Meer had doen terugkeren. Ze namen plaats in de kring, de kleine zwangere vrouw comfortabel geïnstalleerd tussen de benen van de grote clown, en gingen op in het verhaal tot andere stamleden zich bij hen voegden. Toen dwaalde de blik van de clown af naar Ta-maya. Zijn geschonden, onbeschilderde gezicht stond zo vol liefde en verlangen dat Siwi-ni het niet kon laten hem een por in zijn buik te geven.
'Au!' riep de clown uit, geschrokken door de onverwachte pijn. 'Au!' riep Siwi-ni op haar beurt, maar niet om de spot te drijven met haar man. Plotseling en ongelooflijk hevig waren eindelijk haar weeën begonnen. In een pure reflex sprong ze overeind en greep wankelend naar haar buik. Iedereen staarde naar haar met grote ogen van ongeloof. Siwi-ni staarde terug. Kosar-eh was al op de been om haar te ondersteunen, maar toen ze de oude Hoyeh-tay plechtig op zich af zag komen met Uil op zijn hoofd, gilde ze het bijna uit. De magere oude man zag eruit alsof hij op het randje van de dood stond.
Toch ontkwam ze niet aan zijn aanraking. De rechterarm van de oude man schoot naar voren. Met platte hand en gespreide vingers bevoelde hij haar buik.
'Nee!' riep ze. 'Ga weg! Je kunt niets voor me doen!'
De oude man kneep zijn ogen half toe. Hij rechtte zijn rug en hief zijn hoofd. 'Ik ben Sjamaan. Wees niet bang voor me, vrouw van Kosar-eh. Mijn geest is nu terug in mijn lichaam. Ik weet wie ik ben en waar ik ben, en ik weet wat jij nodig hebt.'
Op Hoyeh-tays bevel stapte Kosar-eh opzij en liet toe dat de oude weduwen Siwi-ni bij de arm namen en haar escorteerden naar de geboortehut die was opgezet in afwachting van Siwi-ni's bevalling.
'Kom, Cha-kwena!' beval Hoyeh-tay kortaf en een en al autoriteit. 'Er moet gewerkt worden!'
Terwijl Cha-kwena hem stomverbaasd volgde, baande Hoyeh-tay zich, wapperend met zijn hand, een weg door het oploopje en beende energiek door het dorp, terwijl hij iedereen met open mond achterliet en Uil zich vergeefs op zijn hoofd in evenwicht probeerde te houden. Zonder ook maar eenmaal uit te glijden of om te zien ploegde Hoyeh-tay met zijn ijzerhouten staf door de sneeuw en stampte met veel geplons door de ijzige kreek op weg naar zijn grot.
'Grootvader! Wacht! Laat me je helpen! Je zult vallen en je bezeren.'
Buh! Ik kan niet wachten! Ik val heus niet!' riep Hoyeh-tay terug zonder zijn pas te vertragen of zich om te keren. 'Er is werk te doen! Er is nieuw leven op komst!'
Buiten adem rende Cha-kwena de stenen treden op en haalde zijn grootvader net op tijd in om te zien dat de oude man zijn grote medicijnbuidel greep en een vierkant stuk bont dat hij opgerold achter in de grot bewaarde. Uil zat duidelijk beledigd met de rug naar hen toe op zijn stok. Grootvader, wacht!'
Hoyeh-tay was de grot alweer uit en liep naar de trap. 'Kom, Cha-kwena! De baby wacht niet.'
Op de een of andere manier waren ze de kreek weer overgestoken, door het dorp gelopen en stonden ze - Cha-kwena doorweekt tot aan zijn dijen en met een pijnlijke rechterknie van een akelige, beschamende uitglijer - voor de kleine hut waar de weduwes Siwi-ni naartoe hadden gebracht. 'Let nu goed op, Cha-kwena. Dit is de rol van een sjamaan wanneer een vrouw van het Volk nieuw leven voortbrengt.' Terwijl alle stamleden - behalve Siwi-ni en de vroedvrouwen - zich verzamelden om toe te kijken, zag Cha-kwena hoe Hoyeh-tay de vacht ontrolde die hij uit de grot had meegebracht en die plechtig, net buiten de toegang tot de geboortehut, op de grond legde.
'Cha-kwena, let goed op de positie van de deken-voor-het-afsmeken-van-de-gunst-voor-het-welzijn-van-de-moeder! Hij is gemaakt van stroken vacht en huid van de dieren waarmee het Volk zich voedt. Voordat een sjamaan erop gaat zitten, moet hij de geesten van die dieren danken en zich ervan overtuigen dat de hoeken van de deken naar het noorden, zuiden, oosten en westen wijzen.'
Toen hij dat gedaan had, zuchtte Hoyeh-tay en nam er met gekruiste benen en zijn handen op zijn knieën op plaats met zijn gezicht naar de ingang van de geboortehut. Uitroepen van bezorgdheid en verbazing stegen achter Hoyeh-tays rug op uit het volk terwijl hij zijn medicijnbuidel opende en er vele magische talismans uit opdiepte. Een voor een stalde hij ze uit: een konijnenpootje, een antilopehoef, een gedroogde platte kikker, een even uitgedroogde pad en hagedis, klauwen en snavels van vogels, een paar vreemd gevormde kiezelstenen, een havikveer, een buisje met stuifmeel en een fluitje van arendbot. 'Let op!' Hoyeh-tay pakte het fluitje en vulde het met de inhoud van het buisje. Hij hield het fluitje met beide handen vast, bewoog het naar de vier richtingen vanwaar de winden des levens naar het Volk kwamen en blies er toen krachtig op, zodat een wolk van stuifmeel vrijkwam, die als gouden regen neerkwam voor de ingang van de geboortehut.
'Moge het levende stuifmeel zich verspreiden op de Vier Winden van de Rode Wereld en leven brengen naar het kind van Kosar-eh en Siwi-ni!'
Cha-kwena had de oude man nog nooit in zo goede vorm gezien. De jongen glimlachte; het was een warme, stralende glimlach, zowel van trots op zijn grootvader als van opluchting dat de geest van de sjamaan weer terug was in het lichaam van de oude man. Hoyeh-tay begon te zingen en het Volk gaf het ritme aan. Stampend en handenklappend deed de jongen hierbij voor niemand onder. Hij slaakte de bijbehorende kreten met een overgave die niet alleen het lied van de oude man onderstreepte, maar ook zijn eigen vreugde over het onverwachte uitstel van zijn ongewenste en lang betreurde intrede tot het pad van de sjamaan: 'Hei-ja-hee!'
Het lied vanjde sjamaan ging almaar door, zwol nu eens aan, nam dan weer af, tot het de lucht vervulde met het ritme van een hart dat zeker en krachtig klopt. Toen brak de stem van de oude man plotseling, en met een wanhopige zucht stak hij een trillende hand uit naar Cha-kwena.
'Kom!' riep Hoyeh-tay. 'Mijn geestkracht neemt af! Kom vlug bij me op de deken! Zing het levensritme dat de harteklop van de wereld is! Aarzel niet! Het leven van Siwi-ni en haar baby hangt af van onze gezamenlijke wilskracht en inzet! Je moet nu sjamaan worden!'
Cha-kwena's glimlach loste op. Hij gruwde. Nu zingen zou een openlijke instemming met zijn rol als sjamaan betekenen! Niets zou ooit nog hetzelfde zijn. Maar als het waar was wat de oude man zei, als de levens van Siwi-ni en haar baby van hem afhingen, hoe zou hij dan kunnen weigeren?
'Zing, Cha-kwena!' smeekte Hoyeh-tay, die nog steeds zijn bevende hand naar zijn kleinzoon uitstak. 'Zing! Doe het voor het kind! Doe het voor de moeder van het kind! Zing met alles wat je bent en zult zijn! Ik kan dit niet langer alleen!' Aangevuurd door een kreet van pijn vanuit de hut gehoorzaamde Cha-kwena zonder nadenken.
Hij nam de hand van zijn grootvader. Hij knielde neer op de gewijde deken. Hij zong. Hij verhief zijn stem en richtte zich tot de geesten van de nacht, en ze kwamen tot hem als een zegening. Kalmte maakte plaats voor de woelingen van zijn ziel. Hij zong, en zijn stem was die van een vreemde... van een man die wist dat niets ooit nog hetzelfde zou zijn. Hij was een sjamaan nu.
In de geboortehut greep de vrouw van Kosar-eh de geboortepaal beet. Zittend op naar knieën en aangemoedigd door de gezangen die voor haar tot de geesten werden gericht, perste Siwi-ni uit alle macht.
'Goed zo!' riep Kahm-ree uit terwijl ze zich vooroverboog en haar handen om het hoofdje van het kind legde om het de wereld in te leiden. 'Ai-ie-ie, ja! Heel goed!' riep ze opnieuw toen de baby op een golf van bloed en vruchtwater uit de moeder gleed. 'Nog een zoon voor Kosar-eh!'
De vroedvrouwen zuchtten. Reikhalzend keken ze toe en knikten goedkeurend.
'Kijk eens wat een mooi jongetje hij is, Siwi-ni!' zei Xi-ahtli. Siwi-ni, die langs de geboortepaal omlaagzakte, hield zich stevig vast, sloot haar ogen en luisterde naar de oude vrouwen die haar pasgeborene prezen en verhalen uitwisselden over hun eigen bevallingen: niemand had zoveel pijn gehad als zij, zo leek het. Niemand had langere weeën gehad. Niemand. Nooit. In de hele geschiedenis van de Rode Wereld en daarvoor niet. Met een kreun van ergernis keek Siwi-ni op en zei dat ze haar nieuwe zoon wilde zien - nog een mooie, knappe zoon met sterke longetjes voor Kosar-eh. Ze glimlachte toen hij het uitbrulde en plaste en zijn kleine knuistjes balde.
'Breng me de benodigdheden om hem te reinigen,' vroeg ze, terwijl ze met zachte vingers zijn lijfje controleerde op onvolkomenheden. Toen ze er geen vond, wreef ze hem droog met haar haren.
Siwi-ni maakte de navel van haar pasgeboren zoon schoon met de poederachtige sporen van een gedroogde stuifzwam, stopte toen zijn navelstreng in een van twee identieke lederen tasjes die de vorm van schildpadden hadden - één tas om de navelstreng te verbergen voor boze geesten en een andere om de boze geesten in te lokken en te vangen. Die laatste tas zou verbrand worden, zodat ze hem nooit kwaad zouden kunnen doen.
'Je moet de goede-geestentas verbergen en de andere verbranden,' hielp Kahm-ree haar herinneren. 'Dan zal hij zo lang leven als een schildpad en even wijs en beschermd zijn tegen de ontberingen van het leven!' 'Kijk, hier. We hebben het vuurtje al aangestoken,' voegde Xi-athli daaraan toe. 'Het is klaar. Kom. De lege tas moet worden verbrand voor de boze geesten in de gaten krijgen dat we hen voor de gek houden.'
Siwi-ni knikte; ze hadden natuurlijk gelijk, maar plotseling werd ze overmand door de weldadige vermoeidheid die volgde op een geslaagde bevalling, en ze zette de tasjes opzij. 'Ja, dadelijk.' Ze wilde nog even genieten met haar kleine in haar armen. Het leven was goed in het dorp bij het Meer van Vele Zingende Vogels. Als er boze geesten waren die naar haar zoon zochten, dan waren die vast heel ver weg.
— 3 —
Rituele rook steeg op in de zweethut van het kamp van het Volk van de Wakende Ster. De mannen waren er bijeen om zich lichamelijk en geestelijk te reinigen. Ze vastten. Ze baden. Ze smeekten de zegen van Dochter van de Zon af. Pas toen maakten ze hun honden los, pakten hun speren en jachtgerei en gingen op weg om te gaan jagen op de mammoeten die Masau vanaf de berg had gezien. Je huwelijk is nu nabij,' zei Ysuna tegen Lah-ri, de kleine zuster van Sunam-tu. De twee vrouwen stonden samen aan de rand van het kaïpp en zagen de mannen en honden verdwijnen over de besneeuwde hëuvel. 'Wanneer de mammoeten zijn gedood, zullen we met hun beenderen het ceremoniële podium opbouwen. Maar eerst moet je een reiniging ondergaan. Eerst moet je...'
Waarom jagen jullie op ze?' onderbrak het meisje. Hun vlees is ons levensbloed, en straks ook het jouwe.' Het vlees van de mammoet is verboden voedsel bij het Volk van de Rode Wereld.'
Dat heb ik gehoord, ja. Maar jij bent nu toch onze zuster? Een Zuster van het Volk van de Wakende Ster? En zou jij ons grootste geschenk willen afslaan - het bloed en het vlees van onze totem?'
'Ik... nee... Als ik jullie er een genoegen mee doe, zal ik het eten. Maar jullie zijn allemaal zo aardig voor me geweest en hebben mij zoveel geschenken gegeven, dat ik ook zo wel naar Maliwal zou willen gaan en vandaag al zijn bruid willen worden. Het is niet nodig dat hij zijn leven riskeert door voor mij op mammoet te jagen.' 'Dat moet hij. Zo wil onze traditie het.'
'Maar er is zoveel ander wild beschikbaar - kleinwild, waarop het niet zo gevaarlijk jagen is. Ik heb veel soorten gezien toen we naar het zuiden trokken, dieren met hoeven, met vleugels, met klauwen.'
'Wat voor vlees zou je dan willen? Zou je willen dat de mannen van het Volk van de Wakende Ster voor jou op hagedissen en rupsen gingen jagen? Of op lafhartige antilopen, die al van schrik dood neervallen voordat een speer ze geraakt heeft? Of heb je liever een dom konijn of modderhappende watervogels? Mij is verteld dat je, voor je eindelijk de hut van het bloed binnenging, strikken hebt uitgezet voor grondeekhoorns en vlees hebt gegeten dat alleen geschikt is voor prairiewolven en dassen en vossen.'
Van haar stuk gebracht door de onmiskenbaar vlakke, minachtende toon van de gewoonlijk zoetgevooisde hogepriesteres stond Lah-ri met haar mond vol tanden. 'Ik... ik...' stamelde ze, niet in staat iets zinnigs te zeggen. Ze was stomverbaasd dat iemand haar bezig had gezien met haar eekhoornstrikken en dit aan Ysuna had gemeld. Zou de hogepriesteres ook op de hoogte zijn van haar recente bedrog in de hut van het bloed? Nee, dat was onmogelijk! Ze had de twee manen dat ze geen vrouwenbloed had gehad heel goed opgepast. Niemand had kunnen zien hoe ze het bloed van een dode grondeekhoorn had laten doorgaan voor haar uitblijvende menstruatiebloed. Een trillende spier hoog op Ysuna's kaak benadrukte de steeds magerder trekken van de priesteres. 'Zwakte, vrees en onwil om pijn te verdragen zijn geen bewonderenswaardige eigenschappen in mens of dier. Wat we tot ons nemen om ons te voeden, dat worden we. Mensen die hagedissen eten, worden hagedissen. Mensen die rupsen eten, worden rupsen. Mensen die antilope en konijn eten, worden bange wezens die wegrennen voor elke schaduw en voor alles wat beter in staat is te overleven. Je hebt er goed aan gedaan Maliwal te kiezen, Kleine Zuster. Hij kent geen vrees.'
Lah-ri forceerde een glimlach. Ze kon Ysuna niet vertellen dat ze Maliwal afstotelijk vond. De littekens op zijn gezicht waren nog niets vergeleken met de wond aan de zijkant van zijn hoofd, op de plek waar eens zijn oor had gezeten; hij stonk naar vlees dat niet wilde genezen. En toch kon ze zijn nabijheid goed verdragen, ja, ze zag er zelfs naar uit, want nog nooit in haar leven was Lah-ri zo goed behandeld als in dit kamp van vreemden. Maar hoe lang zou dat voortduren als ze niet spoedig zijn bruid werd?
Gekleed in haar nieuwe gewaad stak de kleine zuster van Sunam-tu haar kin in de lucht en probeerde onbezorgd te kijken. De andere gevangen vrouwen waren nu allemaal dood, behalve één arm meisje met verwilderde oogopslag. Nu de mannen van de stam het moe waren haar te gebruiken, zwierf ze azend op restjes voedsel door het kamp. Er was geen hut waar ze welkom was. Ysuna had Lah-ri verzekerd dat het meisje spoedig zou sterven, dat de dood het enige was dat ze verdiende, aangezien ze er in haar domheid niet in was geslaagd zich geliefd te maken bij zelfs maar één van hen die zo 'goed' waren geweest om haar naar hun kamp te brengen en haar een nieuw leven te bieden. Lah -ri keek op naar de priesteres. Ysuna zag er niet goed uit, maar ze was nog steeds betoverend mooi in haar lange witte gewaad van wintervachten en veren. Haar huid was doorschijnend in het koele ochtendlicht, haar ogen donker en rustig, en haar mond was breed en vol en geplooid tot een liefhebbende, stralende glimlach toen ze Lah-ri's blik ontmoette. Ze legde een jange, slanke arm om haar nieuwe kleine zuster. Zie ik bezorgdheid in je ogen?' vroeg de priesteres. 'Ah, natuurlijk. Je bent bang dat Maliwal iets overkomt tijdens de mammoetjacht, dat hij zonder jou deze wereld verlaat - terwijl een maagd bent die nog niet het genot van zijn lichaam heeft mogen smaken! Dat genot heb je toch nog niet gesmaakt, of Wel?' 'Nee!' riep Lah-ri uit. Dit was niet de eerste keer dat Ysuna hierover begon. Waarom was het zo belangrijk? Ze had niet met Maliwal geslapen. In een moment van verdwazing had ze zelfs tot de geesten van de Vier Winden gebeden dat hij deze jacht niet zou overleven. Maar ze had het meteen weer teruggenomen. Vol berouw en doodsbenauwd had ze de Vier Winden gesmeekt te vergeten dat ze haar zulke dwaze woorden hadden horen uiten. Ze moest juist met hem trouwen, en snel ook, voordat haar zwangerschap duidelijk werd. Dit Volk van de Wakende Ster leek onredelijk veel belang te hechten aan maagdelijkheid. Als het uit zou komen dat ze een kind droeg, zouden ze haar waarschijnlijk niet langer als een waardige bruid beschouwen. Wat zou er met haar gebeuren, vroeg ze zich af, als ze doorkregen dat ze tegen hen gelogen had? Zouden ze haar zonder bescherming de winterse wereld in sturen? Of zouden ze haar de rug toekeren, zoals ze met de andere gevangenen hadden gedaan, haar veroordelend tot de hongerdood? Om te kalmeren haalde Lah-ri diep adem. Wanneer Maliwal veilig terugkeerde, zou alles in orde zijn. Ze zouden zich verenigen als man en vrouw, en hij zou nooit weten dat het kind dat ze niet had weten af te drijven met het gebruikelijke purgeermiddel van kruiden, niet het zijne was. Ze slikte haar zenuwen weg en keek op naar Ysuna. 'Maliwal is me zo dierbaar geworden dat ik niet kan wachten tot we één worden. Ik wil zo graag een dochter van jullie volk zijn.' Ysuna glimlachte minzaam. 'Maak je geen zorgen, liefje. Ook als de geesten Maliwal niet toelachen en hij niet terug zou keren, zal het jou zolang je onder ons leeft aan niets ontbreken. Ik heb nog een zoon. Masau zal je dan als bruid nemen.' Lah-ri's mond viel open. 'Masau?' Haar angst voor de man was even groot als haar fascinatie voor hem. Met zijn lange, losse haren, zijn getatoeëerde gezicht en zijn lichaam dat bewoog als een poema was hij de mooiste en meest opwindende man die ze ooit had gezien. Hij hoefde maar naar haar te kijken en haar lendenen werden warm en vochtig van verlangen. Opnieuw wenste ze Maliwal dood. 'Maar, Ysuna, Masau zou toch nooit een meisje zoals ik willen... of wel?'
Ysuna lachte. Het was een laag, diep, spinnend keelgeluid.
Lah-ri fronste verontrust. Leeuwen maakten zo'n geluid, en leeuwen waren gevaarlijk.
Ysuna zag de reactie van het meisje. 'Heb ik je aan het schrikken gemaakt, liefje? Dat is het laatste dat ik wil!' Ze trok het meisje dichter naar zich toe, knuffelde haar en wreef over haar schouder in een openlijk vertoon van genegenheid. 'Je bent zo'n mooi klein ding, zo gevoelig, zo vol vertrouwen. Wat ben ik blij dat we nu zusters zijn!'
Door de knuffel, het complimentje en de geruststellende woorden ontspande Lah-ri zich. Ze zuchtte, tevreden in Ysuna's omhelzing. 'Ik ben zo blij!'
'Natuurlijk ben je dat, en dat zal zo blijven... zolang als je leeft bij het Volk van de Wakende Ster.'
Nadat ze het jachtgebied hadden verkend en zichzelf en het terrein gereedgemaakt hadden voor de taak die voor hen lag, verdeelden de jagers zich in twee groepen. Maliwal leidde de ene groep, Masau de andere. Er moesten bomen omgehakt worden, struiken naar de smalle opening van de kloof worden gesleept en er moest aanmaakmateriaal voor vuren worden klaargemaakt. Ze werkten in absolute stilte, en toen ze eindelijk klaar waren voor het echte jagen, zetten ze zich bij gunstige wind sluipend in beweging, samen met de honden, die ze hadden gemuilkorfd.
Het sneeuwde toen Masaus mannen hun stellingen innamen op de rand van de kloof en neerkeken op de mammoeten die vredig in de diepte liepen te grazen. De jagers verwijderden de muilkorven van de honden, en toen de dieren de geur van mammoet roken, begonnen ze meteen te blaffen en als razenden heen en weer te rennen. De mannen slingerden stenen, speren en vlammende fakkels naar hun verschrikte prooien. Glijdend en vallend op de steile, besneeuwde oever van het nabije meer vluchtte de halve kudde in blinde paniek naar de vermeende veiligheid van de plas en liep met veel geplons regelrecht het ijzige water in, dat laag stond maar op sommige plekken verraderlijk diep was. Het meer was bitter koud. Hoewel ze van nature goede zwemmers waren, raakten de mammoeten door onderkoeling spoedig gedesoriënteerd. De dieren die niet ernstig gewond waren - en niet meteen al vastliepen in de meerbodem, die bedekt was met het slib van duizenden jaren van erosie - probeerden de verraderlijke, steile oeverwal op te klauteren. Maar hun kolossale poten vonden geen houvast op de modderige, bevroren waterkant. Hoewel ze wanhopig probeerden elkaar te helpen, gleden ze met verstrengelde slurven terug naar het meer, waarbij de kalveren het uitschreeuwden en de koeien verward trompetterden.
Gevangen in het water dat begon aan te vriezen door een felle wind uit het noorden, draaiden de mammoeten in het rond om te ontkomen aan een regen van speren. Woedend en gepijnigd flankeerden de oude koeien hun kalveren. De gewonde beesten trompetterden en schetterden verdwaasd bij het geblaf en gegrauw van de honden. De mannen riepen de in de val gelopen en gewonde dieren vanaf de kliffen toe snel hun levensgeesten op te geven aan hen die ze zouden eren door hun vlees te eten. Intussen had de rest van de kudde zich omgedraaid en, opgejuind door Maliwal en zijn medejagers, met donderende geweld een goed heenkomen gezocht door de smalle opening van de kloof.
'Ga maar! Jullie zullen we een andere keer wel doden!' riep Maliwal.
Op het teken van zijn geheven arm blokkeerden zijn manschappen haastig de smalle toegang tot de kloof met de jonge boompjes en grote hopen struikgewas die ze hadden omgehakt en voor dit doel hierheen hadden gesleept. Maliwal knikte tevreden. 'Wanneer de mammoeten terugkomen op het geluid van hun kuddegenoten die worden afgemaakt, zal dit ze tegenhouden. Zorg dat de scherpe punten van de grootste populieren naar buiten steken en dat de stompe einden goed vastzitten. Als ze toch komen, steken we de struiken aan.' Die zouden hoog oplaaien ondanks de kou, zo wist hij, want de jagers hadden er een laag van aanmaakmos onder gelegd, dat ze van het kamp hadden meegebracht en met olie en vet hadden bedekt. Als zich mammoeten door het vuur waagden, zouden de scherpe punten van de vastgemaakte stammen ze doen terugdeinzen of hun borst en maag doorboren, waar hun huid het dunst was. Het was een beproefde jachtstrategie.
'Blijf hoog,' beval Maliwal zijn mannen, 'en wanneer de mammoeten komen, sta dan klaar om je speer goed te richten. Gebruik je speerwerpers, zodat ze harder aankomen.' Zijn gezicht vertrok. 'Ik wil net zoveel mammoeten dood, verminkt en gewond zien als de geesten ons toestaan.'
Maliwal werd niet teleurgesteld. In geen jaren hadden de jagers van het Volk van de Wakende Ster zoveel mammoeten gedood of gewond. Twee volwassen koeien, een halfvolwassen stier en drie kalveren werden bij de toegang tot de kloof gedood; nog eens tien dieren sneuvelden in het meer. Op twee na konden ze allemaal worden geslacht in ondiep water, waar hun lijven niet helemaal onder water lagen.
Een zwaar drachtige koe met een gebroken achterpoot was er op de een of andere manier in geslaagd uit het water te klimmen en door de kloof te wankelen in een poging de dieren te volgen die eerder waren gevlucht. Hobbelend, met haar lichaam vol speren, liet ze zich ten slotte door haar knieën zakken om te voorkomen dat de speren van de aanvallende jagers haar dikke buik zouden bereiken. Met hun stootsperen beproefden de mannen hun moed, waarbij ze hun aanvallen afstemden op de bewegingen van de grote kop. 'Laat haar!' beval Maliwal.
Zijn eigen honden en een half dozijn andere sprongen op haar rug en beten haar. Ze was te zwak om op te staan of ze af te schudden, en hoewel ze haar kop kon optillen, bezat ze niet genoeg kracht om hem zover te draaien dat ze haar belagers met haar slurf of haar slagtanden kon verjagen. Maliwal glimlachte. Zijn hand dwaalde naar zijn littekens. Haar soort had een brute slachtpartij van hem te goed, wilde zijn wraaklust bevredigd worden. De andere mannen weken toen hij op haar afging. De koe was zwak en de dood nabij, maar ze had nog voldoende kracht om gevaarlijk te zijn voor een man die een rechtstreekse confrontatie met haar aanging. Maliwal bleef glimlachen terwijl hij een speer pakte en die, tegen zijn speerwerper aan, op zijn schouder legde. Geef me een stootspeer aan,' beval hij Chudeh. man gehoorzaamde onmiddellijk.
Terwijl Maliwal Masau vanachter de liggende mammoet het jachtterrein zag naderen, nam hij zijn werpspeer met stenen punt in zijn rechterhand en hief zijn stootspeer in zijn linker terwijl hij naar zijn broer riep: 'Als ik het zeg, Masau, plaats jij een speer hoog in haar rug, achter het oor als je kunt. Ik doe de rest!'
Masau aarzelde niet. Ze hadden elkaar al vaker uitgedaagd met deze manier om een mammoet te doden - Ysuna had hun die bijgebracht. 'Nu!' riep Maliwal.
Masaus speer vloog weg, met extra vaart door het effect van zijn speerwerper, en maakte zoevend een grote boog naar zijn doelwit. Er klonk een doffe klap toen hij doel trof. Met een schreeuw van pijn en schrik gooide de mammoet haar kop naar achteren. Op dat moment liet Maliwal zijn werpspeer wegvliegen. En nog voor de lange bladvormige projectielpunt van zwart obsidiaan de vacht van de mammoet doorboorde en de speer door huid en spieren recht naar het grote hart van het beest voerde, rende de jager joelend als een bezetene toe en dreef de tweede, kortere stootspeer in de keel van de mammoet. Hij zette al zijn gewicht erachter, om vervolgens, vlak voor ze op haar zij viel en stierf, met een zijwaartse sprong recht voor haar te belanden in een houding van triomf.
Terwijl de mannen hun slachtwerktuigen gereedmaakten, was af en toe in de zware sneeuwwolken boven de bergen het gerommel van donder te horen. Maliwal verkondigde aan iedereen dat hem als degene die de dodelijke steek had toegebracht de eer toekwam het hart en de foetus van de dode koe in bezit te nemen. Met een van zijn ettelijke tweesnijdende slachtmessen in zijn hand zette hij zich aan het opensnijden van de buik, vanaf de geslachtsdelen tot aan de ribbenkast. Steeds wanneer een mes bot werd, nam hij een ander, en regelmatig veegde hij ze af om aankoeken van weefsel te voorkomen. Masau en Chu-deh assisteerden hem door de snee open te houden, zodat Maliwal zijn handen vrij had om heen en weer te snijden. Zes keer moest hij van mes wisselen voor de dikke, taaie huid wijd openlag.
Toen doopten de jagers in een eerbiedig ritueel om de beurt hun handen in het nog warme bloed van de eerste jachtbuit die die dag zou worden geslacht.
Ik zei al dat we veel mammoeten in het zuiden zouden vinden!' riep Maliwal met woeste trots. 'Veel prooien! Veel vlees en merg en been en bloed voor het Volk van de Wakende Ster!' Masau wierp een onderzoekende blik op Maliwal. De uitroep van zijn broer had geklonken alsof hij er eerdere twijfel mee uit de weg wilde ruimen.
'Ik zal Vsuna het hart van de foetus aanbieden!' vervolgde Maliwal. 'Het is een belofte van leven die voortkomt uit onze totem. En een bevestiging van het eeuwige leven van de totem zelf!'
'Twee van de mammoeten die dood in het meer liggen waren ook drachtig!' kondigde Chudeh aan. 'Een goed voorteken!' 'Ja,' stemde Maliwal in. 'We zullen allen eten van het vlees van de ongeborenen - van de toekomst en alles wat goed is. En Ysu-na zal eten en sterk worden! De beenderen van vele mammoeten zullen worden gebruikt om het podium te vormen. We zullen een feestmaal houden en het offer zal gebracht worden. Donder in de Hemel, die op ditzelfde moment in de bergen spreekt om te bevestigen dat wat wij gedaan hebben hem behaagt, zal zijn bruid krijgen!'
Aldus nam Maliwal het hart van de ongeboren mammoet en holde, met zijn honden en enkele jagers, terug naar het kamp om te vertellen over de geslaagde jacht. Onderweg hieven hij en de anderen liederen aan.
Spoedig keerde hij met de vrouwen en kinderen terug naar het Jachtterrein. Zijn mannen droegen Dochter van de Zon op een met huid bespannen draagstoel van mammoetbotten. Lah-ri, die straalde door de wetenschap dat ze nu spoedig zou trouWen, liep met grote ogen jubelend naast Maliwal. Een slachtkamp werd ingericht in de sneeuw, met schuilhutten tegen het gure, winderige weer. In de hutten werden vuren gekookt, zodat de werkers zich konden terugtrekken om zich te warmen en uit te rusten.
Het Volk roosterde het vlees van de ongeboren mammoeten
niet. Daar was het te lekker, te bleek en te delicaat voor. Ze sneden roze stukken van de flanken en buiken van de foetussen die uit de dode koeien waren gehaald en schrokten het warme rauwe vlees, dat dampte in de koude lucht, naar binnen. 'Hier, Bruid. Eet van het vlees van onze totem.' Lah-ri keek omhoog naar haar aanstaande man en probeerde niet over te geven in zijn uitgestoken handen. Daarin slaagde ze... met moeite. Ze pakte het vlees van hem aan en at een mondjevol - meer niet. 'Ik ben het niet gewend. Het is verboden bij mijn volk. Laat me alsjeblieft niet nog meer eten.' Hij grinnikte haar toe. Zijn vroegere brede, stralende glimlach was nu scheef, misvormd door de littekens aan zijn mondhoek. 'Als je er maar van hebt gegeten. Hoeveel maakt niet uit,' zei hij.
Dagenlang werd er gefeest. En tussen het feesten door werkten ze. Ze slachtten, vilden en trokken de pezen uit het vlees en het merg uit de beenderen. De sneeuw werd rood van het bloed. Onder het werken door propten ze zich vol met vlees en dankten ze de windgeesten voor de vroege winter. Daardoor konden ze over het bevroren meer lopen en hun kostbare buit uit de halfverzonken karkassen op sleden laden, wat het vervoer aanzienlijk zou vergemakkelijken. Bij het invallen van de nacht feestten ze opnieuw en sloten onder elkaar weddenschappen af wie het meeste vlees op kon. Maliwal had het record op zijn naam staan met tien pond rauw lendevlees en nog eens drie pond lever en nieren, die hij in één keer nuttigde tot hij niet meer kon, en kreunend en boerend van tevredenheid over zijn prestatie onderuitzakte.
Kinderen kwamen zijn buik masseren terwijl de vrouwen lofliederen zongen op zijn eetlust. Lah-ri keek vol afkeer toe en probeerde - vergeefs - om iets van trots op te brengen voor de man die haar echtgenoot zou worden.
Niet lang daarna werden de bruikbare porties geslachte mammoet naar het hoofdkamp gesleept. Vlees, pees en vet werden geprepareerd om als voorraad te dienen. De beenderen werden op het terrein van het kamp opgetast tot hoge, rommelige wallen, en de schedels van de geslachte dieren werden in een cirkel gezet, met de slagtanden naar elkaar toe, zodat ze elkaar onder je koude sikkel van de wintermaan vanuit holle oogkassen aanstaarden.
Geleidelijk werd het weer helderder. Midden in de kring van schedels stond Ysuna in de wispelturige wind en observeerde de beweging van wolken, zon, maan en sterren. Ze bleef afwezig en bleek en stil, ondanks het vlees en het bloed van de mammoet. Niet één keer riep ze haar zonen bij zich voor een nacht van genot.
Toen drie vrouwen zich van de andere leden van de stam afzonderden en zich terugtrokken in de beslotenheid van een kleine schuilhut waar zij hun maanbloed verloren, gaf Ysuna opdracht een hut van mammoethuid en -beenderen voor haar op te richten. Daarin trok ze zich vier dagen en nachten terug om te vasten. Op de ochtend van de vijfde dag, toen de morgenster helder en stralend boven de westelijke horizon stond, kwam ze de hut uit en zag ze nog bleker dan tevoren. Vrouwen schoten toe om haar te bedienen en de huiden te verbranden waarop zij haar maandelijkse bloed had gedeponeerd; het was een klein vuur. Ze stond erbij en zag grimmig toe hoe het brandde.
Vervolgens liet ze zich vlees en opgewarmd bloed van de mammoet brengen om zich te voeden. Ten slotte liep ze door het slachtkamp en betrad de kring van schedels. 'Kom!' riep ze tot haar volk. 'Ysuna, Dochter van de Zon, heeft in haar dromen visioenen gehad! Donder in de Hemel, Grootvader van het Volk, Witte Reus en totem van onze voorouders heeft tot mij gesproken! Donder in de Hemel lacht de maagd 'oe die Maliwals vrijwillige bruid zal worden.' Alle ogen gingen naar de kleine zuster van Sunam-tu. Donder in de Hemel beziet jouw aanwezigheid onder ons met een welwillend oog en wil dat je lichaam in zijn naam wordt gewijd,' vertelde Ysuna haar. 'Kom je vrijwillig om je met hem te verenigen?'
Ja,' antwoordde het meisje met een glimlach die meer voortkwam uit opluchting dan uit blijdschap. Onder haar met franje en kralen versierde gladde jurk van elandhuid was boven haar schaambeen een harde, lange bolling ontstaan, en haar borsten zwollen even alarmerend snel als haar taille in omvang toenam. Ze zou haar zwangerschap onmogelijk nog veel langer kunnen verbergen. 'Ik kom uit vrije wil naar dit huwelijk! Dat hopelijk heel snel plaatsvindt!' voegde ze eraan toe, en ze meende elk woord dat ze zei.
Ysuna's hoofd ging omhoog. 'Goed,' zei ze met een glimlach, de eerste sinds tijden.
Nu werd Lah-ri de binnenste kring van vrouwen in getrokken. Ze leken maar niet genoeg van haar gezelschap te kunnen krijgen. Voortdurend raakten ze haar aan, alsof alleen het huidcontact hun al de gunst van hun totem zou kunnen bezorgen. Ze legden hun baby's bij haar op de arm en zetten hun kinderen bij haar op schoot. Ze deelden hun intiemste gedachten en geheimste wensen met haar en vertelden haar dat zij als het zover was tussen hen en de geesten van de voorouders moest bemiddelen, want op de dag dat ze de 'bruid' werd, zou ze uitzonderlijk veel macht hebben. 'Echt waar?' vroeg ze.
'O ja,' verzekerden ze haar, en mengden mammoetbloed door haar waterflacon en drongen erop aan dat ze er flink en vaak van dronk, want door de drank zou ze zoet gaan geuren en haar nieuwe totem behagen. Om hun een plezier te doen dronk ze ervan. Maar toen ze haar mammoetvlees brachten, herinnerde ze zich hoe de foetussen uit hun moeders getrokken waren en kon er niet van eten. Niemand scheen het erg te vinden. Ze waren allemaal heel zorgzaam en begaan met haar welzijn. Maliwal, die moeizamer liep dan na eerdere zwelgpartijen, ging desondanks het kamp uit en rende tot haar verbazing de heuvel af, doodde met zijn blote handen een paar gaffelantilopen die niet groter waren dan honden en offreerde haar die. 'Opdat de bruid niet zwak van de honger zal zijn als ze haar dagen van vasten en reiniging begint... Opdat de bruid sterk zal zijn en kalm van hart op de dag van haar huwelijk!' De vrouwen stonden niet toe dat ze het vlees klaarmaakte. Ze pakten de kleine gaffelantilopen van Maliwal aan, haalden de ingewanden eruit en schroeiden de binnenkant. Toen vulden ze de lichaamsholten met salie en jeneverbessen, bonden ze in en roosterden ze tot de sappen eruit liepen en de poten los kwa- men te zitten.
'Jullie zijn allemaal zo aardig voor me!' verklaarde ze toen Maliwal het vlees op een schaal van mammoetbeen kwam brengen en met zijn afstotelijke glimlach toekeek hoe ze het verorberde. 'Ja, eet!' drong hij aan. 'Eet zoveel je kunt, zodat je goed gevoed, glad van huid en monter van geest naar de reinigingshut gaat om te vasten. Eet! Het zal je laatste maaltijd zijn... voor je bruid wordt.'
'Vindt het huwelijk gauw plaats?'
'Morgen vroeg begin je met vasten. Vier dagen later - één dag voor elk der Vier Winden - zul je bruid worden.'
Terwijl Maliwal dit zei, stond Ysuna alleen binnen de kring van schedels en wenkte Masau naderbij.
'Scherp je speer en breng je rituele gewaden in gereedheid,' zei ze hem. 'Vannacht zullen we niet eten of drinken. Vannacht zul jij met mij onder het licht van de Wakende Ster staan. Vannacht zullen we ons naar het noorden wenden en de voorouders eren. Bij het ochtendgloren wenden we ons naar de Morgenster, de ster van de toekomst.' Masau knikte, hij was bekend met de gang van zaken. 'Wanneer het meisje morgen de hut der reiniging binnengaat,' vervolgde Ysuna, 'begint Maliwal zijn vasten en heb jij de leiding bij het opzetten van het podium en de dondertrommels. Nu moet Dochter van de Zon zichzelf in gereedheid brengen. Spoedig moet ik de bruid voorbereiden op het offer. Voor we verder naar het zuiden trekken moet Donder in de Hemel het vlees van een der onzen tot zich hebben genomen.' Verder naar het zuiden trekken? Midden in de winter? En een kamp vol vlees achterlaten?' Het is niet het vlees van de witte mammoet.' 'Maar meer dan voldoende!'
Het is mammoetvlees, niet meer dan dat. Het is mij niet langer voldoende. Het is niet wat ik nodig heb.' Ze keek diep in zijn ogen. 'Zou je mij willen onthouden wat ik nodig heb, Masau?'
Hij staarde haar aan. In het koude licht van de winterse dag overtrof ze in schoonheid het licht van de verre zon. Maar hij zag ook haar magere trekken en de koorts in haar ogen. 'Hoe zou ik jou iets kunnen onthouden, Ysuna!'
'Doe dan wat ik zeg, Mystiek Krijger. Spreek mij voortaan niet meer tegen. Als het offer is gebracht, zullen we naar het zuiden reizen. De witte mammoet, Donder in de Hemel, wacht op ons.'
— 4 —
De weide waar die zomer rozen hadden gegroeid was nu, in de vroege winter, wit en verstild. Een eenzame prairiewolf was op jacht in het licht van de naderende dag. Hij speurde naar grondeekhoorns die hun winterslaap deden en sprong en danste rond hun holen tot de grond ervan trilde en de knaagdieren nieuwsgierig naar buiten kwamen om te zien wie hun winterrust verstoorde. Dat was een vergissing. Prairiewolf stond klaar om toe te slaan.
Ongezien achter een met sneeuw bestoven doornstruik leunde Cha-kwena op zijn speer. Met zijn andere arm door die van de oude man ondersteunde hij Hoyeh-tay. In stilte keken ze hoe de kleine gele wolf zijn ochtendmaal verslond. Cha-kwena vroeg zich af of dit hetzelfde dier was dat hem eens geroepen had en hem Broeder genoemd had. Eén stap het ochtendlicht in gaf hem het antwoord: de prairiewolf verstijfde, staarde naar hem en ging er toen, met het restant van de grondeekhoorn nog in zijn bek, vandoor over het veld, naar het cederbos op de top van de heuvel.
Cha-kwena voelde een steek van spijt en teleurstelling. Sinds de nacht dat hij had gedroomd dat hij een prairiewolf was en dat een van zijn broeders door Dakan-eh gedood en gestroopt werd, had Prairiewolf hem niet meer geroepen of hem bij zijn naam genoemd.
'Kom, Cha-kwena. Laten we hier niet blijven hangen. Ik wil rusjten en dromen in de schaduw van de heilige jeneverbesj en nog eensj naar het uitsjichtpunt boven de heilige sjoutbron lopen voor ik doodga.'
Je gaat niet dood, Grootvader,' antwoordde Cha-kwena. Hij verblikte of verbloosde niet bij de leugen. De laatste dagen zei hij het maar al te vaak, hoewel hij en de oude man allebei wisten dat het meer wens dan werkelijkheid was. 'Sjpoedig,' zei de oude man met een zucht van berusting. 'Sjpoedig.'
Op het bont van Hoyeh-tays schouder knipperde en rilde Uil. Toen hij zijn veren opzette, kwamen verscheidene pluisjes dons en één enkele vleugelveer los en daalden toen neer. Cha-kwena staarde neer op de veren in de sneeuw en kromp ineen van een kou die niets te maken had met de vroege winterochtend: de vogel ruide op het verkeerde tijdstip van het jaar. Uils borst vertoonde kale plekken en de vogel zag er de laatste dagen even miezerig uit als de oude man. Sedert de geboorte van Siwi-ni's baby was Hoyeh-tay erg ziek geweest, en Uil had de grot niet verlaten om te jagen. Hij had post gevat op de met dekens bedekte tenen van de oude man, of op diens hoofd, wanneer deze op zijn buik of zijn zij lag. Soms nam hij plaats op de borst van zijn meester en spreidde zijn vleugels alsof de oude man een nestkuiken was dat warmgehouden en beschermd moest worden. Onbewust van Uils aanwezigheid had Hoyeh-tay geslapen en onrustige dromen gedroomd. Zijn kleinzoon had hem niet wakker gekregen, ondanks het feit dat de jongen de oude knokige handen van de sjamaan rond de heilige steen had gevouwen en elk lied had gezongen dat Hoyeh-tay hem ooit geleerd had, evenals dozijnen andere die hij al doende verzonnen had.
Kosar-eh was naar hem toe gekomen. 'Ik kan je helpen, Cha-kwena.'
'Ga weg. Ik heb er nu geen behoefte aan opgemonterd te worden, Clown.'
'Nee, maar ik kan je leren het Volk op te monteren, onze mensen een hart onder de riem te steken in deze tijden. Ben je vergeten dat ik eveneens tot de sjamanen van de Blauwe Mesas heb behoord? Ook ik heb van hen geleerd. Je hart bloedt van bezorgdheid om je grootvader, maar dit is niet het moment om te tobben en liederen van droefheid te zingen. Je moet nu dansen, je lichaam beschilderen, op trommels slaan, met ratels rammelen en uitbundige liederen zingen. Je moet nu rook maken die deze grot vult en opstijgt naar de winterhemel, zodat het Volk het ziet en begrijpt dat je met de geesten strijdt om de levenskracht van je grootvader. Of je de strijd wint of verliest, is niet het belangrijkst. Belangrijk is dat het Volk weet dat je vecht, iets doet - iets - in het aangezicht van de dood, die onvermijdelijk is en ooit voor ieder van ons komt. De functie van de clown en die van de sjamaan lijken sterk op elkaar. Het is de levenstaak van de clown zijn volk door een lach af te leiden, terwijl de magiër zorgt dat de mensen zich minder kwetsbaar voelen tegenover krachten die ze niet kunnen veranderen. Als je dat kunt, Cha-kwena, dan zul je de meest krachtige en doeltreffende van alle toverkunsten beheersen: dan zul je het Volk hoop geven... net zoals Hoyeh-tay eens deed, en net zoals talloze generaties van je voorvaderen vanaf het begin der tijden hebben gedaan.' Terwijl hij nog steeds naast Hoyeh-tay in de koude ochtendschemering naar de veren in de sneeuw stond te staren, werd Cha-kwena door herinneringen bestormd. Een voor een hadden de mannen van de stam de oude sjamaan in zijn grot opgezocht en afscheid genomen, het laatste afscheid, zo dacht men. Ze hadden een blik geworpen op de jonge sjamaan die bezig was met zingen en dansen en heilige rook. Hoewel ze zijn gezang waarschijnlijk onwelluidend en zijn bewegingen onhandig vonden, waren ze zo vriendelijk geweest dat niet te zeggen. Maar hij had hun vragen en zorgen in hun ogen kunnen lezen. 'Help me, Tlana-quah! Ik weet niet wat ik voor hem moet doen!' had Cha-kwena wanhopig gesmeekt. 'Ga door met wat je doet - zoals Oude Uil en de sjamanen van de Blauwe Mesas je hebben geleerd. Niemand kan meer van je verlangen,' had de hoofdman somber geantwoord en was toen zijns weegs gegaan, zijn schouders opgetrokken onder zijn mantel van jaguarbont.
Later waren de vrouwen gekomen met voedsel en pap, en U-wa had de geneeskrachtige kruiden meegebracht waarom Cha-kwena had gevraagd.
'Wees flink, mijn zoon,' moedigde ze hem aan. 'Wat er ook gebeurt, de geesten van de voorouders zien glimlachend op je neer.'
'Echt, Moeder? Ik heb het gevoel alsof ik een hemd draag dat me te groot is.'
'Cha-kwena, jij bent de zoon van Nar-eh en de kleinzoon van generaties van sjamanen voor hem. Luister naar de stem van je bloed, Cha-kwena, en je zult weten wat je doen moet. Het hemd van je grootvader zal jou spoedig passen. Op den duur zul je je er zelfs prettig in voelen.'
'Ik draag het alleen omdat het moet. Prettig zal ik me er nooit in voelen.
Hij huiverde opnieuw en sloot zijn ogen. Hij herinnerde zich nu hoe de jongens van zijn leeftijd stilletjes hun opwachting waren komen maken bij de oude sjamaan. Hij had zich afgewend toen hij ontzag en afgunst in de ogen van zijn jeugdvrienden had gezien. Ontzag! Voor hem\ Afgunst! Jegens hem die geroepen was tot iets wat hij verafschuwde. Maar al te graag zou hij op dat moment met hen geruild hebben, want hij besefte dat de vriendschap die eens tussen hen had bestaan nu voor altijd voorbij was. Hij was nu een sjamaan! Een buitenbeentje. Alleen. Een man met de verantwoordelijkheden van eeuwen op zijn schouders.
Cha-kwena bleef in gedachten verzonken terwijl Hoyeh-tay tegen hem aan zakte en zijn arm pakte. De jongeling voelde de greep van de oude man nauwelijks, omdat hij verdiept was in de herinnering hoe Kosar-eh de kinderen naar de grot had gebracht. Als vogeltjes hadden ze boven aan de trap de grot in staan gluren. Met grote ogen van angst hadden ze de oude man hun zelfgemaakte geschenkjes gebracht in de hoop hem op te fleuren. Toen was de clown hen voorgegaan in een eerbiedig en vertederend gezongen 'Word gauw beter, Hoyeh-tay, lieve Sjamaan'. Toen het lied uit was, was Mah-ree, de oudste van het stel, verlegen naar voren gekomen met een korf met muizen voor Uil, die ze samen met de jongere kinderen had helpen zoeken. Het Was geen geheim dat het dier dat de hulpgeest van de sjamaan was zelfs niet van Hoyeh-tays zijde week om op voedsel te jagen.
Maar zelfs met levende hapjes voedsel was Uil niet tot eten te verleiden geweest. Totdat Hoyeh-tay ten langen leste plotseling ontwaakt was en om zich heen had gekeken in de grot. Of hij was gewekt door Cha-kwena's liederen of eenvoudig door zijn wil om te leven, kon de jongen niet zeggen. 'Wat doe je, Cha-kwena?' vroeg hij. 'Dansen! Rook maken! En zingen!'
'Hmmm... Dat is het dus. Wat ben je aan het stoken? Als je wilt dat ik beter word, haal me dan ietsj te eten. Maar zing niet meer tot je hebt geleerd hoe dat moet.'
En zo waren van het ene moment op het andere de boze geesten van Hoyeh-tays ziekte uit zijn lichaam verdwenen. Ongelooflijk genoeg drukte de oude man zich helder uit. Hij was zelfs sterk genoeg om zich buiten de grot te wagen, door het dorp te lopen en naar de heilige plekken te gaan die hij voor het eerst had bezocht toen hij de leeftijd van Cha-kwena had. 'Zie je wel, Cha-kwena,' zei de oude man nu, terwijl hij diep en gretig de ochtendlucht inademde. 'Ik had wel gelijk. Jij bent geboren voor het pad van de sjamaan. Je hebt de gave om te genezen en de geesten van de voorouders aan te roepen. Ik heb me manenlang niet zo goed gevoeld! De geest van deze oude man is teruggekeerd van de rand van de wereld voorbij deze wereld. Als ik nog eenmaal een blik kon werpen op onze totem, op Grote Geest, zou ik misschien mijn kracht hervinden.' De stem van de oude man was vol hoop. 'Kracht om nog een poosje langer te leven en jou alles te leren wat je moet weten voordat de leeuwen komen.'
De offerplechtigheid verliep goed. Lah-ri, de kleine zuster van Sunam-tu en bruid van Donder in de Hemel, ging vrijwillig haar dood tegemoet. Ze glimlachte bijna tot het einde. Ze voelde zich fantastisch en trots en uiterst tevreden met zichzelf, totdat het heilige mes diep in haar doordrong. Het vond haar hart eer ze kon gillen en het werd zo snel teruggetrokken dat ze maar één verbaasde zucht kon slaken voordat haar keel werd doorgesneden en ze op het podium werd gelegd. Met brekende ogen zag ze Mystiek Krijger boven zich staan en haar met zijn speer doorboren. Als ze al pijn voelde, dan was ze zich dat nauwelijks bewust; als ze al dacht aan de vele mannen die ze had gekend en de leugens die ze had verteld in de schaduw van de heilige bergen, dan waren het gedachten die haar even weinig raakten als haar pijn.
Ze was dood voor het villen begon, voordat de hogepriesteres van het Volk van de Wakende Ster haar mantel van veren afdeed en een ander gewaad - een van mensenhuid - aantrok en aan Donder in de Hemel verscheen in de huid van de bruid. Ysuna danste terwijl het vlees van het slachtoffer werd verdeeld: botten, handen, voeten, een gescalpeerde, gezichtsloze schedel en een hoopje ingewanden die voor de honden zouden worden gegooid, zodat ook zij sterk zouden worden door het vlees en de geest van de bruid. Ysuna tuurde door de bloederige oogholtes van het masker van menselijk vlees dat ze voor haar gezicht hield. Toen knielde ze met half toegeknepen ogen en porde in de resten van wat eens een jonge vrouw was geweest. Ze verstijfde. Ze kwam overeind en wierp de huid van het slachtoffer af. Ze staarde Maliwal aan en wees omlaag. 'Dit was geen maagd. We hebben de god een bezoedeld offer gezonden - een zwanger offer!' ledereen zag Maliwal verbleken. 'Onmogelijk!' Ysuna knielde opnieuw. Ze griste het bewijs van het podium en hield het hoog. 'Een menselijke vrucht... dood... net als de moeder... door ons geofferd, terwijl ze het niet waard was geofferd te worden!'
Maliwal dook weg voor de massa bloed en weefsel die Ysuna hem toeslingerde. 'Ze zwoer dat ze nooit met een man had geslapen!' verdedigde hij zich. 'En ik heb nooit met haar geslapen. Ze ging naar de hut van het bloed net als de anderen. Ze kan niet...'
'Dwaas! Allemaal zijn we dwazen geweest! En ikzelf nog het meest. Hoe kon het mij ontgaan wat ze deed!' Ze zweeg, maar leek in stilte door te razen voor ze haar hoofd schudde en verder sprak. 'Dit offer is een nog grotere belediging voor onze totem dan het vorige! De totem van onze voorouders heeft ons het vlees en bloed van zijn kinderen gegeven, en wat is onze dank? Bezoedeld vlees! En dat is allemaal jouw schuld, Maliwal! Jij bent geen Wolf! Jij bent nog minder snugger dan de hagediseters naar wie ik je op rooftocht heb gestuurd! Je moest je zelf eens zien! Donder in de Hemel heeft je getekend zoals je bent! Ik had moeten weten dat onze totem zich van je had afgewend toen je terugkwam met een mismaakt en lelijk gezicht en je oor in een zakje!'
'Ysuna! Hoe kun je dat zeggen? Ik heb deze littekens gekregen door mijn leven voor jou te riskeren! Ik heb je een heilige steen gebracht! Ik ben je komen melden waar de Witte Reus wandelt en heb je naar een land met vele mammoeten geleid!' 'Jouw verhaal over de Witte Reus, onze totem - hoe weet jij dat het slachtoffer dat niet eveneens gelogen heeft?' Een moment aarzelde hij, maar dat was een moment te lang. Ysuna was zich heel goed bewust van de tijd die verstreek. Hun ogen ontmoetten elkaar. Ze zag onzekerheid in hem, en de blik die in haar ogen kwam ontstelde hem diep. Ze was wel eerder boos op hem geweest, maar nog nooit zo erg als nu. Er stond nu afgrijzen in te lezen. Pure, onverbloemde afkeer. 'Ysuna...' 'Nee! Ik wil niets meer van je horen, Maliwal. Niet jij, maar Masau was degene die de kudde vond waarvan het vlees ons volk een paar dagen geleden tot feestmaal diende.' 'Maar ik heb je verteld dat de kudde hier zou zijn. Ik zal een ander offer voor je vinden, Ysuna. Ik zweer het. Ik zal mijn leven ervoor op het spel zetten.'
'Ja.' De uitdrukking op haar gezicht was die van een roofdier. 'Je leven staat op het spel,' zei ze. 'Daar kun je zeker van zijn.' Maliwal was verpletterd door haar toorn. Iedereen staarde naar hem, zelfs de honden. Vernederd en verward liet hij zijn hoofd hangen. Hoe kon ze zich zo tegen hem keren? Hoe was dat mogelijk? Zij en Masau waren degenen die geacht werden in de harten van mannen en vrouwen te kijken, niet hij. Als het geofferde meisje Dochter van de Zon en Mystiek Krijger had misleid, hoe kon iemand dan verwachten dat de Wolf het wel door zou hebben?
Zijn kaak verstrakte van oprechte verontwaardiging. Pijn vlamde op aan de zijkant van zijn gezicht. Zou die pijn dan nooit ophouden? En hoe dorst Ysuna hem lelijk te noemen als ze zijn gezicht met één enkel woord kon genezen en hem weer heel kon maken?
Maliwal keek op en betrapte zichzelf erop dat zijn ogen Nai zochten. Zij zou hem niet lelijk gevonden hebben. Zij zou naar hem toe gekomen zijn en hebben aangeboden de pijn van zijn wonden en zijn vernedering te verzachten. Maar Ysuna had haar gedood. Destijds was hij er blij om geweest. Maar nu miste hij haar. Erger nog, hij herinnerde zich de uitdrukking van verlangen op haar gezicht toen hij haar op een door vuren verlichte nacht tegen zich aan had gehouden. Hoewel hij haar opzettelijk had gekwetst en geglimlacht had om haar pijn, had ze hem vol liefde aangekeken en het gewaagd om hem tegen Ysuna te waarschuwen.
'Ze wil je niet meer, Maliwal!' had de vrouw hem gezegd. 'Maar ik wel! Achter je rug noemt ze je dom en arrogant en zoekt ze haar plezier in de armen van Masau!' Hij huiverde bij de herinnering en keek naar zijn broer. Mystiek Krijger stond aan Ysuna's rechterhand. Masau stond er rijzig en onbeweeglijk bij en zijn uitdrukkingsloze getatoeëerde gezicht was smetteloos en knap. Jaloezie laaide op in Maliwal. Eens was hij ook knap geweest. Eens. Nu niet meer. 'We moeten de huid en het resterende vlees en de botten van het slachtoffer verbranden,' zei Ysuna nu. 'We moeten onszelf ontdoen van alles wat we gegeten hebben. We moeten vasten. We moeten dit kamp en het vlees van de mammoeten en hun jongen de rug toekeren. We hebben ons onwaardig betoond ervan te eten!' Een gemompel van verbazing steeg op uit het verzamelde volk. 'Het moet gebeuren,' sprak ze nadrukkelijk. 'We zullen zuidwaarts reizen naar de Blauwe Mesas, waar Maliwal het over gehad heeft. Als dat een land is dat rijk is aan mammoeten zoals hij beweert, dan zullen we onderweg jagen en geen honger kennen. Als het niet is zoals hij zegt, zullen we er allemaal onder lijden. Hoe dan ook, wanneer de hagediseters van het andere eind van de wereld bij hun heilige berg aankomen, zullen we hen opwachten.' Ze zweeg om Maliwal te fixeren met een blik van verachting. 'Als er zoiets is als een heilige berg!' O, maar die is er echt, Dochter van de Zon!' klonk de stem van Chudeh vanuit de menigte. 'Tsana en Ston en ik hebben met Maliwal op de hoge top gelopen en de kleine hutten gezien van de heilige mannen die er bijeenkomen.'
Maliwal was verrast door Chudehs verklaring. De man had hem de laatste tijd geërgerd, maar Maliwal had hem nu wel kunnen kussen.
'Het is precies zoals Maliwal heeft gezegd,' vervolgde Chudeh. 'Voordat we die mannen doodden in het dorp aan de voet van de berg, vertelden ze ons alles wat we weten wilden. En de manier waarop de oude sjamaan met het blauwe gezicht op de onthullingen van het meisje reageerde, bevestigde de waarheid ervan. Op de heilige berg wordt een bijeenkomst gehouden van de vele stammen van de Rode Wereld. Die zal plaatsvinden bij het opkomen van wat de hagediseters de Maan van de Nootden noemen. Alle sjamanen komen ernaartoe met hun heilige stenen, Dochter van de Zon - behalve natuurlijk de oude man met het blauwe gezicht. Maliwal nam de heilige steen van zijn nek en liet hem met een speer in zijn buik en een gezonde angst voor het Volk van de Wakende Ster halfdood achter in zijn verwoeste dorp.'
'Liet hem... levend achter?' Haar vraag was een ongelovig gesis. Maliwal was plotseling razend. 'Ja! Levend! Vastgeprikt in de aarde met een speer door zijn darmen. Het deed me genoegen hem zo te doden, te weten dat hij langzaam zou sterven, denkend aan mij en de macht van mijn volk, terwijl de levenskracht langzaam uit hem wegvloeide! Hij was een koppige oude dwaas die niet mee wilde werken.'
Ze staarde naar hem. Haar ogen stonden vast, haar mond strak. Haar bleke huid tintelde van de kou onder het donker kleurende offerbloed dat ze op haar huid had gekregen toen ze zich in de huid van het meisje had gehuld. Toen ze huiverde, van de kou van de winterdag of misschien van een innerlijk voorgevoel, pakte Masau haar mantel van veren op en legde die om haar schouders.
'Het is goed, Ysuna,' verzekerde hij haar zo zacht en teder van bezorgdheid dat alleen zij het kon horen. 'Wat maakt de dood van één man ons nu uit? Was het niet mijn broers recht om hem te doden zoals hem goeddunkte? Maliwal heeft het laatste slachtoffer misschien slecht gekozen, maar er komen wel anderen. En hij heeft de steen van de nek van de sjamaan voor je meegebracht. Die is nu van jou, een prachtig geschenk.'
Haar ogen waren op Maliwal gericht terwijl ze de steen van de sjamaan met het blauwe gezicht, haar meest recente aanwinst, betastte. Ze knikte, bijna tevreden. 'Ja... misschien. Maar vele manen zullen voorbijgaan tussen nu en de opkomst van de Maan van de Noorden.'
De wind woei zachtjes uit het noorden. Ysuna wendde zich er naartoe, hief haar hoofd, sloot haar ogen en dronk hem in. Haar volk keek geduldig toe.
Ten slotte draaide ze zich en nam hen op. Ze stond rechtop, met de wind in haar haar; de zachte bruine veren van haar mantel ritselden alsof ze gekamd werden door onzichtbare vingers. Ze hield haar hoofd hoog, haar schouders naar achteren. Toen ze sprak, was het met de krachtige, zekere klank van opperste autoriteit. Maar toch stonden uitputting en ziekte - een grijze waas onder haar koortsige ogen en op haar brede, droge lippen - op haar fijngesneden gezicht geëtst. 'Er is een sneeuwstorm op komst. We zullen voor het weer uit naar het zuiden reizen en op mammoet jagen. Net als in het verleden laten we een kleine groep verkenners, vermomd als handelaars, voor ons uit trekken om mogelijke offers te vinden onder de meisjes van de hagediseters. Volmaakte slachtoffers. Onbezoedelde maagden. Vrijwillige bruiden, die met het offer van hun leven de schandelijke vertoning van vandaag zullen goedmaken.' Gestoken door de zoveelste herinnering aan zijn falen maakte Maliwal een grimas en kon het niet laten om te zeggen: 'Ja! En ditmaal zal ik bewijzen dat de Wolf Ysuna waardig is! Ik zal mijn mannen het eerste het beste nietsvermoedende dorp binnenleiden en ik zal Dochter van de Zon een waardig slachtoffer brengen!'
Nee.' Haar stem was zo koud als de noordenwind. 'Twee keer al heb je nu bruiden meegebracht die onze totem onwaardig zijn. Ditmaal krijgt Masau de leiding. De ogen van Mystiek Krijger zullen de Wolf leiden. Ga nu, allebei. Breng me nieuws over mammoeten. Breng me maagdelijke offers. En zoek de witte mammoet. Ik moet weten waar hij wandelt, zodat ik hem eigenhandig kan doden. Want in zijn vlees ligt de kracht van Volk van de Wakende Ster, en eeuwig leven en blijvende jeugd voor Dochter van de Zon en allen die zijn bloed drinken!
— 5 —
Hoyeh-tay liep zo langzaam dat de zon al hoog aan de hemel stond toen Cha-kwena, Uil en hij de oude jeneverbes bereikten. De vogel vloog voor hen uit naar een uitkijkpost temidden van het enorme baldakijn van groenblijvende takken. Enkele pluisjes donzige borstveren dwarrelden neer op de twee reizigers die onder de boom bleven staan. 'Hè hè, eindelijk,' zei de sjamaan met een zucht van blijdschap, terwijl hij de boom glimlachend knikkend in zich opnam. Het was alsof hij een oude vriend aankeek die hij niet had durven hopen ooit nog terug te zien. 'Het doet me goed te zien dat sommige dingen in deze wereld hetzelfde blijven.' Cha-kwena ontdeed zich met een zwaai van de opgerolde rugbepakking en legde die aan de voet van de grote boom op de grond. Hij had voedsel uit het dorp meegebracht: koek van camassiabollen, doorspikkeld met kersen en geroosterde hagedissen.
Hoyeh-tay en Cha-kwena aten in stilte. Ze zaten met gekruiste benen op de hoge, breed vertakte, door de zon verwarmde wortels van de oude boom. De ijzerhouten staf van de oude man en Cha-kwena's speer stonden tegen de harige stam. 'Je had je speer niet mee hoeven nemen,' zei de oude man. 'Ik heb je al eerder gezegd dat de dieren van het heilig woud hun broeder geen kwaad zullen doen.'
'Je moet me er nog steeds van overtuigen dat ik hun broeder ben. En hoe zit het als we in het deel van het woud zijn dat je niet als heilig beschouwt? Tlana-quah zou me levend villen als ik toeliet dat onze sjamaan iets overkwam.' 'Dan had hij maar iemand mee moeten sturen om ons te beschermen tegen de gevaren van de bossen. Maar deze tocht moeten jij en ik alleen maken. Er zal ons niets gebeuren. We zijn nu beiden sjamaan. Samen zijn onze krachten even sterk als de mijne voor ik begon te verschrompelen als een paddestoel in de zon.'
Cha-kwena opende zijn mond om zijn grootvader tegen te spreken, maar zoals de oude Hoyeh-tay daar op de wortel van de boom zat, leek hij inderdaad op een verdroogde paddestoel. Zijn gelooide huid was zo bleek als een zwam. Uil spreidde zijn vleugels, zeilde omlaag en landde op het hoofd van de oude man. Hoyeh-tay reikte omhoog en offreerde de vogel een stukje van U-wa's vlees. Uil nam het aan, bekeek het met een verbaasde knippering van zijn ogen en spoog het toen uit. Cha-kwena lachte hartelijk. Zijn moeder stond niet bekend om haar geweldige kookkunst.
Twee gekuifde blauwe gaaien bekeken het drietal van hoog uit de boom en hipten luidruchtig protesterend van tak naar tak, alsof het eten speciaal voor hen naar deze plek was gebracht. 'Domme vogels,' spotte Cha-kwena. 'Als jullie mijn moeders voedsel zouden proeven, zouden jullie wel anders piepen!' 'Het kon erger,' zei Hoyeh-tay, en hij hief een fragiele hand om ze een stukje camassiakoek aan te bieden. Tot Cha-kwena's verrassing dook de brutaalste blauwe gaai ondanks Uils aanwezigheid omlaag, griste het geschenk uit de hand van de sjamaan en verdween in het groen van de boom. De jongen fronste en zijn buikspieren spanden zich, want de vlucht van de gaai had zijn blik getrokken naar een andere vogel: zwartgemaskerd, met een kromme snavel, grijs-wit verenkleed, donkere vleugels en lange staartveren. De vogel keek hoog uit de boom op hen neer. De kraaloogjes aan weerskanten van zijn gebogen snavel staarden Cha-kwena recht aan. Een klapekster. Hij had altijd een hekel aan klapeksters gehad. Hij wist dat het inconsequent was. Hij had geen afkeer van adelaars of haviken of raven of condors, terwijl die zich toch ook voedden met het vlees van andere dieren. Maar de klapekster was onder het mooie en vriendelijke uiterlijk van een zangvogel arglistig en onverwacht dodelijk voor kleinere, kwetsbaardere dieren, ja, zelfs voor zijn eigen soort. Instinctief reikte de jongen omlaag, nam een handvol sneeuw en wierp die zo hard als hij kon naar de vogel. Per ongeluk had hij met de sneeuw wat kiezelsteentjes opgeraapt; hij hoorde ze tegen de stam slaan. Met een kreet van pijn die Cha-kwena een zucht van voldoening ontlokte, vloog de vogel weg. Maar zijn vleugelslag was onvast. De jongen had hem verwond. Cha-kwena ontdekte waardoor de vogel naar de boom was getrokken: halverwege de stam, aan een ruwe splinter van een gebroken tak, hing een kleinere vogel - dood en doorboord. Cha-kwena stond op, klom de altijd-groene boom in tot hij het vogeltje bereikte en het kleine lichaampje van de mees van het uitsteeksel verwijderde.
'Klapekster!' sprak hij tot de vleesetende vogel die het meesje had gedood en op de heilige boom had vastgespietst om er later naar terug te kunnen en ervan te eten. 'Jij lelijke spietser! Waarom doet een vogel dat, Grootvader?' vroeg hij toen hij weer beneden was.
De oude man haalde zijn schouders op. 'Klapekster is wijs. Je moet zijn naam niet met zoveel afkeer uitspreken, Cha-kwena. Net als de mens denkt Klapekster vooruit en doodt hij om vlees te kunnen eten.'
'Ik jaag niet op mijn eigen soort, en als ik het deed zou ik mijn prooi niet in een boom hangen,' riep hij uit. Hij ging zitten en begon, met het meesje in de holte van zijn hand, de zachte veren glad te strijken.
De oude man glimlachte. 'Hier is duidelijk Cha-kwena, Kleine Broeder der Dieren, aan het woord. Heb jij op lange tochten nooit meegeholpen om vlees in de bomen te hangen, zodat de beren er niet bij konden? En heb je in ons dorp nooit vlees en huiden op rekken in de wind zien drogen?' Hij haalde zijn schouders op. 'Natuurlijk heb je dat. Ik heb zo'n idee dat als wij de taal zouden spreken van de dieren die we eten, we onze naam met walging en afkeer zouden horen uitspreken. Maar we zijn allemaal kinderen van de krachten der Schepping: zowel de planteneters als de vleeseters. Er is plek voor iedereen op de wereld, ook voor Klapekster. Wat hij doet, doet hij alleen om te overleven.' Cha-kwena groef een klein gat in de sneeuw, legde het meesje erin en dekte het zorgzaam af.
'Als de vleeseters van het woud het niet vinden, is het dier voor niets gestorven,' merkte Hoyeh-tay op. 'Klapekster gun ik het niet.'
'Maar die vindt heus wel weer een andere prooi, Cha-kwena. 'Misschien heb ik hem gedood met mijn stenen en sneeuw.' 'Wie weet, maar andere van zijn soort blijven bestaan. Zo is het leven.'
Cha-kwena was warm gekleed in zijn wintervachten. Onder zjjn mantel droeg hij het nieuwe vest dat U-wa voor hem gemaakt had en dat zijn rug en borst verwarmde. Toch had hij het ineens koud. Hij keek omhoog. Hoge, dunne wolken dreven langs de zon en gaven de schijf een roze gloed temidden van een enorme, schitterende halo die alle kleuren van de regenboog vertoonde.
'We krijgen gauw weer sneeuw,' voorspelde Hoyeh-tay. 'Ja. Het wordt kouder. We moeten terug naar het dorp.' 'Nee, Cha-kwena. We rusten hier uit en gaan dan naar de heilige bron. Ik wil onze totem zien.' 'Het is nog ver naar de zoutbron, Grootvader.' 'Dat weet ik. Maar wie zal zeggen of ik hier ooit nog terugkom?'
Bij daglicht leek het lang niet zo ver naar de heilige bron als toen Maan en Nachtwind en Broeder Vleermuis hen erheen hadden geleid. Langzaam en voorzichtig leidde Cha-kwena Hoyeh-tay bij zijn arm door de sneeuw. En al die tijd bleef Uil op het hoofd van de oude man zitten. Ten slotte kropen ze door een wirwar van struiken en moest de vogel zijn vertrouwde plekje wel verlaten. Met een schelle kreet fladderde hij weg. Cha-kwena werd gehuld in de heerlijke, bedwelmende geur van een moerasbos, de geur van ceders en vochtig leem en drek van grazende dieren. Zijn adem stokte toen hij uit het struweel kwam en zich ineens op de rand van de enorme kloof bevond. 'Aaah!' Zijn reactie was dezelfde als tevoren; hij voelde een instinctieve angst om in de afgrond te storten, alsof er in de open ruimte, ongezien, een of andere boze kracht rondwaarde die hem zou kunnen grijpen om hem naar beneden te trekken - omlaag langs de verticale witte draad van de bevroren waterval, omlaag langs het zwarte gebeente van de kale bergwand, omlaag naar de rotsen op de bodem van het ravijn. Hij deed een stap terug.
Met een plagerige twinkeling in zijn ogen nam Hoyeh-tay de jongen bij zijn arm. 'Ik zal zorgen dat je niet valt, Cha-kwena.' De jongen voelde zich dwaas. 'Dank je, Grootvader.' Om geen figuur te slaan bij de sjamaan stapte hij naar voren en kwam naast Hoyeh-tay aan de rand van de afgrond staan. Westenwind kwam op uit de diepten om hem te omhelzen. 'Ik ben niet bang,' zei hij, en hij merkte tot zijn verbazing dat het waar was Hij kon hier wel altijd blijven staan; hij voelde dat hij naar voren kon stappen, de ruimte in, zijn armen wijd uitgespreid, en dat Westenwind hem zou opvangen, omhoogvoeren en meedragen, net zoals Uil zich nu liet dragen. Overweldigd door de woeste majesteit van het uitzicht liet Cha-kwena zich op een knie zakken. Land... hemel... hij maakte deel uit van beide. Woorden waren overbodig. Net als op die maanverlichte nacht zo lang geleden was het de tegenwoordigheid van de oude sjamaan die het moment doordrong en alles glans gaf, hoewel Hoyeh-tay nu stil was. De waarheid die Cha-kwena die nacht geopenbaard werd, was nu als een lied in zijn geest: Er zijn plekken op de wereld die spreken van magie, plekken die het menselijk hart beroeren en het vervullen van weemoed naar het wonderbaarlijke... naar alles wat niet te vatten is door het verstand, alleen door de ziel. Dit was zo'n plek.
Ver beneden, waar de dichtbeboste ravijnvloer zich verbreedde en het woud dunner werd, glinsterde ijs op de plassen. Maar zo zich mammoeten tussen de bomen bevonden, daar waar de bron de kloofwanden met zout bedekte, dan lieten ze zich niet zien. 'We zullen wachten,' verklaarde Hoyeh-tay, terwijl hij de heilige steen betastte die in zijn medicijnbuideltje aan een riempje om zijn nek hing. 'We wachten tot onze totem komt.' 'Als we nu niet naar het dorp terugkeren, zullen we nooit voor donker terug zijn.'
'Ik ben niet bang voor het donker. Maar moe ben ik wel. Laten we hier een poosje rusten tot de witte mammoet komt.'
En zo bleven ze op het magische uitzichtpunt. Cha-kwena rolde zijn reisbepakking uit en maakte een schuilhutje van de huid. De hele nacht sneeuwde het. Ze aten het resterende voedsel dat Cha-kwena had meegebracht. Ze sliepen. De volgende morgen sneeuwde het nog steeds en de kloof was mistiger dan tevoren. Uil was teruggekeerd en zat huiverend tussen hen in om de kale plekken op zijn borst warm te houden.
'Breng me terug naar de grot, Cha-kwena,' zei de vogel. 'Ik heb op deze plek niets te eten kunnen vinden. Het is een treurige zaak als een uil zo oud wordt dat hij kaal wordt en niet meer kan jagen of zichzelf warmhouden! Breng me terug naar de grot, Cha-kwena. Hoyeh-tay zal er geen bezwaar tegen hebben.'
De vogel had de waarheid gesproken.
De oude man was vermoeider bij zijn ontwaken dan toen hij zich te ruste legde. Toen hij zijn ogen opende en om zich heen naar de sneeuw en de wolken keek, schudde hij zijn hoofd. 'Hij is niet hier. Ik voel het in mijn botten.'
'Onze totem komt een andere keer wel hier, Grootvader. Als het weer beter is, zullen we terugkomen.' Hoyeh-tay keek hem schuins aan. 'Een andere keer?' Hij kwam zo wankel overeind dat Cha-kwena hem moest beetpakken om te voorkomen dat hij viel. 'Zonder mijn totem om me kracht te geven komt er geen andere keer.' Hij zuchtte. Zijn hand was een vuist rond de heilige steen. 'Spoedig wordt dit jouw steen, Cha-kwena. Spoedig...'
'Dat soort praat wens ik niet te horen!' Hij tilde de oude man met beide armen op. 'Kom, Uil! We gaan terug naar de grot zolang je nog wat veren over hebt!'
Op de terugweg naar het dorp waren ze ruim over de helft toen Hoyeh-tay weer begon over leeuwen die hij hoorde. Ditmaal hoorde Cha-kwena ze ook. Hij zette de oude man neer en greep zijn speer. Ditmaal was Hoyeh-tays visioen maar al te echt: een oude leeuw stond in de sneeuw aan de voet van het veld waar de vrouwen en meisjes op het eind van de zomer rozen en bessen verzamelden.
Zijn zwarte manen waren dun en springerig van ouderdom. Zijn huid vertoonde vele littekens. De haren aan de achterkant van zijn poten waren uitgevallen, zodat donkere eeltplekken te zien waren zoals oude mannen ze aan hun ellebogen hebben. De losse huid van zijn buik hing bijna op de grond, en toen hij brulde, onthulde hij een muil vol stompjes waar scherpe tanden behoorden te zitten.
Maar brullen deed hij, terwijl hij zich omkeerde en met grote sprongen over het veld omhoog begon te rennen naar de eenzame, in bont gehulde gestalte van een klein meisje dat bij de rand van het cederbos in de sneeuw stond. Cha-kwena herkende haar aan de snit van haar wintermantel. Het was Mah-ree. 'Ish-iwi?' fluisterde Hoyeh-tay, de leeuw nastarend. 'Ben jij het, oude vriend?'
Op elk ander moment zou Cha-kwena wanhopig zijn geworden door de onzinnige opmerking van zijn grootvader. Maar daar was nu geen tijd voor. Mah-ree stond met haar rug naar de aanstormende leeuw; ze besefte niet dat ze in gevaar verkeerde. 'Mah-ree! Rennen! Een leeuw!' gilde Cha-kwena. Terwijl hij de waarschuwing riep, holde hij achter het beest aan. Hij bracht zijn speer naar zijn schouder en liep zich de benen uit het lijf om de afstand tot de leeuw te verkleinen, zijn wapen te kunnen slingeren en het meisje te behoeden voor het dreigende gevaar. Mah-ree keerde zich om en staarde. 'Cha-kwena?' Waar wachtte ze op? vroeg hij zich af. Was ze blind? 'Rennen! Een leeuw!' schreeuwde hij opnieuw.
Ditmaal draaide ze zich om en vluchtte weg tussen de bomen, met de leeuw achter zich aan.
Terwijl zijn hart wild klopte en de adrenaline door zijn aderen joeg, holde Cha-kwena voort, tot hij uitgleed in de sneeuw. Op de een of andere manier kwam hij weer op de been en hij rende harder dan hij voor mogelijk had gehouden. De leeuw naderde de top van de helling en begon het meisje in te halen. Hij dwong zichzelf om harder te hollen, en nog harder! Geesten van mijn voorouders, jullie hebben mij tot sjamaan uitgekozen, maar maak nu een jager van me. Laat me omwille van Mah-ree deze leeuw doden, dan zal ik jullie wil ten aanzien van mij nooit meer in twijfel trekken!
Hij slingerde zijn speer met zoveel kracht dat hij vooroverviel. Plat op zijn buik liggend keek hij op en krabbelde overeind terwijl het wapen zich in een lage, dodelijke boog voortspoedde. De speer zonk weg in de rug van de leeuw. Door de hoek waaronder hij binnendrong, kwam de speerpunt door de keel van het beest weer naar buiten. Het wapen moest dwars door het hart zijn gegaan. De leeuw maakte een groteske bokkesprong en brulde en kronkelde om vrij te komen van de speer.
Cha-kwena kreunde van dank en ongeloof. Het was hem gelukt! Hij had zojuist een leeuw gedood! Of toch niet? Met een kreet van wanhoop zette hij het opnieuw op een lopen: op de een of andere manier was de leeuw niet dood neergevallen; het beest boog scherp af naar links. Sneeuw stoof op vanonder zijn rennende poten. Hij verdween tussen de bomen onder aan de heuveltop.
'Klim, Mah-ree! Klim zo hoog en zo snel als je kunt!' riep hij en trok zijn dolk uit de schede aan zijn heup terwijl hij halsoverkop het bos in liep.
Even later hield hij halt en had het gevoel dat de dood hem uit elke schaduw zou kunnen bespringen. Maar hij kon geen spoor van de leeuw vinden - geen pootafdrukken en geen bloed op de sneeuw.
Hij keek op en zag Mah-ree, die zich vastklemde aan de top van een spar die gevaarlijk doorboog onder haar gewicht. Ze zag eruit als een angstig grijs eekhoorntje. Plotseling brak de boomtop en viel ze in de sneeuw.
In een oogwenk was hij naast haar. 'Mah-ree, is alles goed met je?'
Sneeuw spuwend en haar haar uitschuddend ging het meisje overeind zitten. 'Ik... ja...' Ze verstijfde, plotseling in paniek. 'Waar is de leeuw, Cha-kwena?'
Hij pakte haar bij een arm en trok haar overeind. 'Zag je hem niet toen hij het bos in kwam?'
'Ik heb helemaal geen leeuw gezien.'
'Natuurlijk wel. Je rende ervoor weg.'
'Ik rende weg omdat jij me dat zei.'
'Maar hij rende recht op je af. Hij was gewond, een speer stak recht door zijn...' De woorden bleven in zijn keel steken. Even achter de plek waar het meisje was gevallen zag hij zijn speer op een sneeuwhoop liggen. Hij fronste. Met zijn dolk paraat liep hij erheen en knielde naast zijn wapen neer. Er waren geen leeuwesporen te zien; er was geen bloed. De schacht en de punt van de speer waren schoon. 'Ik begrijp het niet...' Op dat moment vloog Uil het bosje in, en Hoyeh-tay kwam door de bomen aangesukkeld. Hij hijgde en zijn ogen puilden uit van de inspanning om de heuvel op te rennen. Maar hij hield zijn ijzerhouten staf als een knuppel in beide handen. Zijn oude lijf was duidelijk klaar om zijn kleinzoon en de dochter van de hoofdman te redden. Toen hij zag dat het meisje ongedeerd was en dat Cha-kwena, eveneens ongedeerd, op zijn knieën in de sneeuw zat, zuchtte hij zo opgelucht dat zijn hele lichaam ervan schudde. 'Ah, Cha-kwena...' Hij leunde op zijn staf. 'Ik vreesde het ergste.'
'Ik begrijp het niet...' zei de jongen opnieuw. 'Ik weet zeker dat ik de leeuw heb geraakt. Ik zag dat mijn speer doel trof en hem doorstak. En ik zag dat de leeuw met speer en al naar dit bos liep!' Hij draaide zich stomverbaasd om en wierp een blik langs Mah-ree en de oude Hoyeh-tay, in de hoop een verklaring te vinden.
De sjamaan verstarde ineens, en toen vertoonde zijn gezicht de meest gelukzalige glimlach die Cha-kwena ooit had gezien. 'Kijk!' riep Hoyeh-tay vol ontzag uit, terwijl hij naar het midden van het bosje wees.
Cha-kwena draaide zich om en bleef ongelovig voor zich uit staren. De totem van zijn voorouders staarde naar hem terug door de bomen.
'Het was geen leeuw’ legde Hoyeh-tay uit. 'Het was de geest van Ish-iwi die ons naar onze totem leidde. We hebben vandaag een groot wonder meegemaakt. De grote witte mammoet is weer naar zijn volk gekomen.'
'Hij komt naar mij.' Mah-ree verbeterde de sjamaan op een eerbiedige toon, die niettemin vol trots was. 'Hij komt voor de lekkere genezende offerandes die ik al een poos aan de rand van het bos voor hem achterlaat. Spoedig zal hij naar het dorp zelf komen, zodat iedereen hem kan zien. Dan zal Tlana-quah eindelijk inzien dat Mah-ree gelijk had. Tegen die tijd zal Grootvader van Alles weer gezond en sterk zijn, en alle voortekenen zullen weer gunstig zijn voor ons volk!' Haar enthousiaste verhaal werd verstoord door het geluid van verschillende stemmen die opklonken van lager op de helling. Cha-kwena herkende zowel Tlana-quahs bevelende stem als Ha-xa, die herhaaldelijk haar dochters naam schalde, en daarnaast nog stemmen die zijn naam riepen. En nu en dan was de zachte stem van Ta-maya te horen.
De jongen was nog steeds met stomheid geslagen, terwijl hij met zijn speer in de hand zijn blik door het woud liet gaan op zoek naar een teken van de leeuw. Kon het zijn dat Hoyeh-tay gelijk had? Kon het dier de geest van een oude vriend zijn geweest die zijn jeugdvriend naar zijn totem leidde? Mah-ree draaide zich om en wierp een snelle blik tussen de bomen door. Toen ze zich terugdraaide straalde er hoop in haar ogen. 'Ik ben blij dat ze zijn gekomen! Nu zullen ze het zien! Jawel! Kom, Hoyeh-tay! Kom, Cha-kwena! Kom, Uil! We zullen de hoofdman het bos in leiden en hem laten zien dat onze totem hier is!' Toen rende ze zwaaiend en gebarend zo snel als een ree tussen de bomen door om de anderen te roepen. Cha-kwena was blij dat Grootvader van Alles een flink eind weg graasde. Hoewel hij het dier al eens eerder had gezien, was hij er nog nooit zo dichtbij geweest. Hij had nooit gedacht dat een dier zo kolossaal kon zijn. De ontzagwekkend grote kop en de indrukwekkend lange slagtanden deden de jongen slikken, en zijn mond werd droog van angst.
Toch wist hij dat Mah-ree, zo klein en zo jong als ze was, geen angst had gehad voor de mammoet. Als hij haar op haar woord mocht geloven - en hij had geen reden om dat niet te doen - moest ze nu al een tijdje het dorp uit zijn geslopen met geneeskrachtig voedsel voor het zieke dier. Het verwonderde hem niet; Mah-ree had altijd al belangstelling voor genezen gehad. Haar gedrag getuigde van buitengewone moed, want ze had een enorm risico genomen. Hij besefte dat het meisje meer in haar mars had dan je op het eerste gezicht zou zeggen. Niet dat hij niet hetzelfde gedaan zou hebben; maar hij was dan ook bedreven in het hanteren van een speer en kon onbevreesd door de wereld trekken en elke onzichtbare leeuw doden die hij tegenkwam.
Hij trok een uitdagend gezicht bij het idee. Mah-ree was nu het hos uit. Ze was uit haar wintermantel geglipt en stond er wild mee te zwaaien. Ze was gekleed in een kokervormige jurk gemaakt van horizontale stroken konijnevel. Verbeeldde hij het zich of zag hij het begin van vrouwelijke vormen rond haar heupen? Nee. Ze was nog steeds dezelfde dunne spriet. Maar lef had ze wel!'
Cha-kwena zette grote ogen op en een gevoel van naderend onheil roerde zich in zijn buik. Tlana-quah, die zijn jaguarpels droeg, had de halve stam bij zich! Een voor een voegden ze zich bij Mah-ree op de kruin van het hellende veld. De sjamaan hield één hand om het medicijnbuideltje aan zijn hals en staarde door het bos naar zijn totem. 'Hij is zo oud,' zei hij zachtjes over de mammoet. Naast eerbied klonk er spijt door in zijn stem, en ook iets als onaangename verrassing. Op dat moment hief de grote mammoet zijn kop en wendde zich beledigd af. Voorafgegaan door Mah-ree leidde Tlana-quah de anderen het bos in.
'Schiet op, Vader!' riep het meisje. 'Onze totem is aan het vertrekken!'
Cha-kwena zag Tlana-quah achter haar aan komen. Zijn vrouwen liepen naast hem, en Dakan-eh leidde een aanzienlijk deel van de jagers van de stam.
Waar is de leeuw nu? vroeg Cha-kwena zich af. Lag hij maar dood aan mijn voeten, met mijn speer door zijn hart! Wat zouden Dakan-eh en mijn vrienden me zo n jachtsucces benijden! Wat zou U-wa trots zijn!
Maar de leeuw was verdwenen en met hem elk bewijs dat hij zelfs maar bestond. Begonnen de boze geesten die Hoyeh-tays gedachten verwarden nu ook al zijn kleinzoon te bestoken met hun waanbeelden? Ondanks de kou van de winterdag brak het zweet Cha-kwena uit bij de gedachte.
Het werd er niet beter op toen Tlana-quah mopperend naast hem kwam staan... totdat de blik van de hoofdman recht over zijn schouder naar het geboomte ging waar de grote witte mammoet, nog steeds zichtbaar, de helling af sjokte, de diepe schaduwen van de bomen in. Tlana-quahs adem stokte. Als aan de grond genageld staarde hij in openlijk ontzag voor zich uit.
'Kom,' drong Mah-ree aan, terwijl ze haar vader aan zijn mouw trok. 'Dan zul je zien dat het echt Grootvader van Alles is!'
Tlana-quah legde een hand op het hoofd van het kind. 'Nee, ik zie genoeg. Als Grootvader van Alles zich liever terugtrekt in de schaduwen, dan laat ik dat zo. Als Totem heeft hij het recht orn te bepalen wanneer hij gezien wil worden en wanneer niet.' En toen, voor het eerst sinds veel te veel manen, keek de hoofdman Ha-xa recht aan en grinnikte. 'Zag je hem, Vrouw? Zag je hoe groot hij is? Als een berg! Geen andere mammoet kan zo groot zijn!' Hij schudde zijn hoofd en lachte. 'Het doet me goed te weten dat hij bij het Volk is. Het doet me meer goed dan je denkt!' Mah-ree wees. 'Hij is hier al die tijd geweest. Ik heb het vaak genoeg gezegd, maar je wilde niet naar me luisteren.' Cha-kwena kon zien dat de hoofdman niet naar haar luisterde. Tlana-quah had zich omgedraaid om zijn hand naar Ta-maya uit te steken. 'Waar is Dakan-eh?' vroeg hij. 'Ah, daar ben je, Stoutmoedige Man. Kom, ga naast mijn eerstgeboren kind staan. Het lijkt erop dat de voortekenen inderdaad gunstig zijn voor de stam. Misschien wordt het tijd om bruidsgeschenken te verzamelen en een nieuwe hut op te richten voor de twee die één willen worden. Het wordt tijd dat de mannen gaan jagen en de vrouwen een huwelijksfeest voorbereiden. Als Dakan-eh en Ta-maya nog steeds man en vrouw willen worden, hoeven we niet te wachten tot de Grote Bijeenkomst.' Ha-xa slaakte een gilletje van verrukking. Ta-maya beantwoordde haar moeders vreugdekreet, wierp zich in de armen van haar vader en knuffelde hem innig. 'O, Vader, dank je! Dank je, dank je wel!'
Cha-kwena's hart sloeg zoals altijd een paar slagen over toen hij naar haar keek. Wat straalde ze! Wat was ze mooi. Was er een vrouw die het meer verdiende gelukkig te zijn? Maar verdiende ze niet beter dan Dakan-eh, die zijn geluk zocht in de armen van de eerste de beste vrouw die in de buurt was als zijn mannelijke behoefte zich deed voelen? Die Ta-maya geschenken gaf die hijzelf van een ander meisje had gekregen? Cha-kwena voelde zoveel afgunst en afkeer van Stoutmoedige Man dat hij zijn blik losmaakte van Ta-maya en Dakan-eh boos aankeek. Grijnzend van oor tot oor zag de jager eruit als 'emand die onverwacht een geschenk krijgt waarop hij niet meer gerekend had. Toen herinnerde Stoutmoedige Man zich plotseling dat hij een stoutmoedig man was. Arrogant tuitte hij zijn lippen, stak zijn borst vooruit en antwoordde Tlana-quah koeltjes: 'Ja. Misschien zou dat wel een goed idee zijn.' 'Een geweldig idee!' riep Ta-maya uit, terwijl ze wegzwierde van haar vader om haar aanstaande man te omhelzen alsof ze hem nooit meer wilde laten gaan.
Cha-kwena walgde ervan. Wat zag ze in Dakan-eh? De hoofdman dacht duidelijk hetzelfde, want de glimlach was van zijn gezicht verdwenen. Uit zijn keel kwam het lage, brommende geluid van een vader die zijn kinderen zojuist hun zin heeft gegeven in iets wat hen uitzinnig blij maakt, hoewel het hem niet echt aanstaat. Tlana-quahs hoofd ging een aantal malen bedachtzaam op en neer alsof hij iets moest verwerken; toen haalde hij diep adem en liet met een zucht zijn bedenkingen ten aanzien van het huwelijk varen.
'Het zij zo!' verklaarde de hoofdman, terwijl hij zijn armen ten hemel hief in een gebaar van verheven welwillendheid. 'Over een maan zal het huwelijk van Ta-maya en Dakan-eh plaatsvinden.'
'Een maan? Een hele maan? Waarom zo lang?' vroeg Dakan-eh scherp.
Cha-kwena was zich ervan bewust dat hij niet de enige was die zijn adem inhield.
De welwillende stemming van Tlana-quah was op slag verdwenen. 'Eén maan is beter dan de vele manen die zullen verschijnen en verdwijnen tussen nu en de Grote Bijeenkomst.' Ta-maya's ogen werden groot van angst nu ze haar huwelijk met de man van haar dromen voor haar ogen zag oplossen. 'Ik wil me nu met hem verenigen, Vader! We hoeven niet te wachten! De voortekenen zijn goed, en we hebben allemaal Grote Geest gezien. Onze totem zou het vast...' 'Nee!' onderbrak Tlana-quah fel. 'Omdat de voortekenen goed zijn en we allemaal onze totem gezien hebben, omdat jij mijn eerstgeborene bent en mijn hart week is als het om jou gaat, sta ik toe dat je trouwt met deze man die een veel te hoge dunk van zichzelf heeft! Maar de tradities van de voorouders moeten gerespecteerd worden. Je moeder verheugt zich op een huwelijk. Over twee manen zal ze haar zin krijgen.' 'Twee manen?' barstte Dakan-eh verbijsterd uit. 'Ja, Stoutmoedige Man. Twee manen,' herhaalde Tlana-quah. 'Maar zonet zei je nog één. Twee is te veel! Het is...' 'Drie manen dan! En als je nog één woord zegt, worden het als beloning voor je arrogantie vier manen, en daarna vijf.' Dakan-eh was witheet. Cha-kwena was opgetogen.
Op Hoyeh-tays hoofd zette Uil zijn veren op en huiverde van de kou. 'Breng me terug naar de grot. Daar is het warm,' zei Uil.
Cha-kwena negeerde de vogel. Hij had alleen oog en oor voor Ta-maya, die haar hoofd tegen Dakan-ehs borst vlijde en hem suste. 'Laat maar, Stoutmoedige Man. Spoedig zullen we één zijn. Wat maken ons nu drie manen uit na al het wachten dat we achter de rug hebben!'