Deel 2
Dochter van de zon
— 1 —
Lang voordat de mieren zich verzadigd hadden aan Ish-iwi, de oude sjamaan die door Maliwal voor dood was achtergelaten, waren de aaseters gekomen om van zijn vlees te eten. Zelfs al had hij de kracht ervoor gehad, dan nog zou de heilige man niet van angst gegild hebben of geprobeerd hebben ze door schreeuwen weg te jagen, want als zijn stem in het dorp te horen was, zou dat Maliwal nog meer voldoening geven.
Hoewel Ish-iwi er niet in geslaagd was de heilige steen van zijn stam terug te krijgen en de jonge Ah-nee te redden, was hij aan zijn positie van wijze man verplicht een waardige dood te sterven. En dus zag hij lijdzaam toe hoe de hongerige vleeseters hem naderden. Kwijlend en naar elkaar grauwend kwamen ze in steeds kleinere kringen onweerstaanbaar af op de geur van zijn bloed: eerst Raaf, toen Rat, vervolgens Prairiewolf, daarna Wolf en Das. Hij vroeg ze weg te gaan. Hij legde ze uit dat ze zijn vlees en merg mochten hebben als hij eenmaal dood was, maar dat ze, als ze hem opaten voordat zijn levenskracht hem verliet, zijn geest mee zouden opeten en hem zodoende zouden verhinderen zich bij zijn voorvaderen in de wereld voorbij deze wereld te voegen. Ze luisterden naar hem, maar begrepen hem niet.
De geur van angst en pijn van de oude man en de stank van de enorme wond in zijn buik vertelden de hongerige dieren dat het voedsel hier voor het grijpen lag. Aangemoedigd door zijn zwakte negeerden de dieren zijn deerniswekkende pogingen ze van zich af te schudden. Ze waagden zich dichterbij, deden Mnaanvallen en hapten en beten naar zijn taaie huid en pezige vlees, totdat hun instinct ze ertoe aanzette met elkaar in de 8 te gaan. Plukken vachthaar vlogen in het rond. Tanden blikkerden. Toen Wolf zich oppermachtig in de strijd mengde, trok echter zelfs Prairiewolf zich langzaam en kwijlend terug. Ish-iwi schreeuwde, heel kort. Wolf vloog hem naar de keel, zodat zijn hoofd naar achteren sloeg. Daarop begon Raaf zijn ogen uit te pikken. Uiteindelijk was het echter een oude leeuw met zwarte manen en een uitgezakte buik die alle kleinere aanvallers terugdreef. Hij sleepte de oude man aan zijn hoofd weg, de paal van mammoetbot waaraan Ish-iwi vastgebonden zat finaal uit de grond trekkend. Hij sleepte de sjamaan weg terwijl de andere leeuwen van zijn troep hongerig toekeken. Later, toen de oude mannetjesleeuw verzadigd was, deelde hij met ze wat er van het vlees over was.
Ish-iwi was toen al dood. Maar als zijn gekwelde levensgeest nog steeds ergens in de buurt rondhing, zou zijn verminkte geesteslichaam geglimlacht hebben. Weliswaar was het nu onmogelijk dat hij, blind en aan stukken gescheurd als hij was, met zijn voorouders in de geestenwereld zou wandelen, maar het grootste deel van zijn lijk - inclusief zijn hart, hersenen en nieren, waaraan de geest van een man zijn levenskracht ontleende - was terechtgekomen in de maag van een leeuw. In dit besef zou Ish-iwi's geest stellig een vreugdevol lied hebben aangeheven, want volgens de leringen van het Volk was de eer van zijn geest nu gered. Hij zou voor eeuwig als leeuw verder leven. Wanneer zij brulden, zou hij met ze brullen, en zolang een enkel lid van zijn troep overleefde, zou Ish-iwi, wijze man van het Volk van de Rode Heuvels, voor eeuwig onder ze leven en met ze op jacht gaan.
Ysuna, hogepriesteres van het Volk van de Wakende Ster, werd met een schok wakker. Zwetend ging ze overeind zitten en sloeg haar lange armen om haar opgetrokken knieën. Ze had hem weer gehad - de droom, de gehate en geliefde droom over het verleden: over eindeloze winters, over kou en honger, over een jong meisje dat in een donkere berggrot zat te rillen terwijl haar ouders wanhopig zaten te jammeren en de wind smeekten om hun levensgeesten mee te nemen naar de wereld voorbij deze wereld.
Ze hoorde haar eigen stem door de nevelen van de tijd naar zich toe komen. Hij klonk jong en toch heel krachtig: 'Hoe kunnen jullie naar de dood verlangen? Ik ben jong. Ik heb nog geen man gehad! Nog geen kind gebaard! Ik zal niet toestaan dat jullie mij laten sterven! Ik ben er niet klaar voor!' 'Je had nooit mogen blijven leven, linkshandig kind. Ik had je moeten wurgen voordat je moeder mijn vastberadenheid verzwakte. Ik had moeten handelen op grond van het recht van een vader om het leven te ontzeggen aan een kind dat hem... en de geesten mishaagt.'
Zowel toen als nu was ze voor hem - ja, voor hen allen - een bron van schaamte geweest: de trotse rechtshandige vrouwen, de moedige rechtshandige mannen, de rechtshandige jongetjes en meisjes die er niet-begrijpend bij zaten terwijl ze luisterden naar het martelende doodslied van hun lege magen. Hoewel het verboden was, had ze met haar linkerhand, haar door de geesten vervloekte linkerhand, haar vaders speer weggegrist en was er alleen, in storm en sneeuw, op uitgegaan om te jagen. Hij was haar gevolgd om haar te doden vanwege haar onbeschaamdheid. Maar de kracht van de wind had hen beiden op de knieën gedwongen. En toen, een moment lang, had ze in voortjagende sneeuwvlagen haar eerste visioen gehad: ze had de witte mammoet gezien... Grote Geest... Donder in de Hemel.
Op hetzelfde moment was de wind gedraaid en was het visioen verdwenen. Op hetzelfde moment had de zon voor het eerst sinds weken haar gelaat vertoond. Haar vader had het van vreugde en ongeloof uitgeschreeuwd. Zijn versmade kind had hem door de sneeuwstorm naar de rand van een bergpas geleid waarin een jonge mammoetstier was gevallen en lag te sterven. Zijn volk was gered. En vanaf dat ogenblik was Ysuna Dochter van de Zon genoemd, Zij Die Het Volk Leven Brengt. Haar leven was nooit meer hetzelfde geweest en niemand maakte zich ooit nog druk om de hand waarmee ze haar vlees at. Er klonk hondegeblaf in het dorp. Een leeuw brulde. Het dier was dichtbij, te dichtbij. Ysuna verstarde. Ze spitste haar oren. Het was niet één leeuw, het waren er verscheidene. Het was niet de eerste keer dat ze om het dorp kwamen sluipen om haar jachtgebied op te eisen en haar gemoedsrust te verstoren.
Krampachtig spanden haar handen zich om haar knieën. Het speet haar dat ze Maliwal met een groot gezelschap jagers het dorp uit had gestuurd. Ze waren voor twee dagen weggegaan op zoek naar verse mammoetsporen in het uitgestrekte, open heuvelgebied in het zuiden. Hoewel er een behoorlijk aantal mannen over was, hielden de vrouwen de kinderen dicht bij zich en klaagden ze steen en been als ze naar de rivier moesten om water te halen.
Geërgerd stond Ysuna op en zwaaide haar enkellange haar naar achteren, terwijl ze Maliwal vervloekte omdat hij de oude sjamaan zo dicht bij het dorp had gedood. 'Maliwal, jij arrogante, stomme, gevaarlijke dwaas! Je hebt de leeuwen naar ons toe gelokt!'
Haar harde woorden verbraken de rust van de donkere hut. Ergens hoog op de schuine staanders van vurehout die boven de open rookkleppen van haar met huiden bedekte verblijf uitstaken, maakte een muizenfamilie zich uit de voeten. Ysuna keek net omhoog toen Nai, haar bediende, die aan het voeteneinde van haar bed sliep, wakker werd en prompt eerbiedig knielde. Nai boog diep, terwijl ze afwachtend naar haar meesteres omhoogkeek. Ze was te verstandig om iets te zeggen. Ergens voorbij de hut riep een man de honden toe zich koest te houden, terwijl andere stemmen zenuwachtig verkondigden dat er leeuwen in de buurt waren.
Ysuna's mondhoeken trokken omlaag. 'Breng me mijn mantel en mijn heilige kraag, ontsteek daarna de fakkel buiten. Er wordt vannacht niet meer geslapen!'
De maan stond laag en de sterren waren heel helder toen de hogepriesteres uit haar hut tevoorschijn kwam. Nai had de buitenfakkel links bij de ingang ontstoken. Mos en ingevette stroken leer spetterden, rookten en vonkten in de nacht. Ysuna hief haar hoofd. De oostenwind woei warm in haar gezicht en voerde een rijkdom aan geuren van verre graslanden en salievelden met zich. De wind voelde prettig aan tegen haar huid. Ze hield van het geluid dat ontstond wanneer hij door de vele schedels en vingerkootjes aan haar medicijnstaf blies, die met een doodshoofd bekroond rechts tegen haar hut leunde.
Ze tuurde door haar oogharen. De meeste van haar stamleden waren wakker en stonden, vuurkring bij vuurkring, voor hun hutten. Terwijl het gebrul van leeuwen weerklonk, bespeurde ze angst in de manier waarop de mannen, vrouwen en kinderen fluisterend samengroepten.
Als kuddedieren, dacht ze, en ze voelde zowel minachting als diepe, moederlijke liefde voor hen. Mijn volk, wat zouden jullie zonder mij moeten beginnen?
Haar antwoord kwam in de gedaante van Masau. Dat beviel haar allerminst. Met zijn speer in de hand en met Bloed, zijn rode, wolfachtige jachthond met de blauwe ogen, op een drafje naast hem, kwam Mystiek Krijger met een eenvoudig, natuurlijk overwicht op haar af. Jij bent de leeuw die mij het meest verontrust, bedacht ze.
Wat een aanblik bood hij - even ongenaakbaar en luisterrijk als de nacht. Zijn oudste broer Maliwal was nooit zo knap of indrukwekkend geweest, al was er een tijd geweest, nog niet zo lang geleden, dat ze gezworen zou hebben dat Maliwal de mooiste man was die ze ooit had gezien. Maar dat was voordat Masau de bloei van zijn leven bereikte.
Ze slikte, keek recht in zijn ogen en verborg haar misnoegen niet. Tot haar woede vertrok hij geen spier noch keek hij weg. Hoe waagde hij het zo zelfverzekerd te zijn? Haar hart begon sneller te kloppen. Omdat hij Masau is, anders dan enige man die ik ooit heb gekend. Omdat hij net als ik altijd recht is afgegaan op wat hij het ergst vreesde. En omdat hij net als ik aan het gebruik van zijn linkerhand de voorkeur geeft. Zijn geest kijkt in de wereld voorbij deze wereld om mijn macht en mijn droomvisioenen te bevestigen. Ziet hij hoe zwak ik ben? In haar borst roerde zich een kil, vreselijk gevoel van zekerheid. Zonder mij zou mijn volk zich op hem verlaten, en misschien zou het zijn alsof ik nooit bestaan had. Die gedachte verontrustte haar diep. Ze verwierp haar, maar bleef Masau onderzoekend aankijken. Met zijn haar in de wind en zijn door de fakkel verlichte gelaat, versierd met het masker van tatoeëringen dat hij in zijn puberteit had laten aanbrengen, zagen zijn gelaatstrekken er strak en hardvochtig uit. Het was niet makkelijk de herinnering op te roepen aan de kleine vijfjarige vondeling over wie ze zich jaren geleden had ontfermd net als over zijn oudste broer. Terwijl hun blikken elkaar vasthielden, werd haar keel pijnlijk dichtgesnoerd. De geesten hadden het nodig geacht haar kinderen te ontzeggen. Ze had Maliwal en Masau als haar eigen zonen grootgebracht. Ze had ze bij zich in bed genomen, ze gekoesterd en aan haar borsten laten zuigen, ook al waren de jongens daar eigenlijk te oud voor en had zij geen druppel melk te bieden. Het had haar genoegen gedaan hun op die manier warmte en moederliefde te geven; ze hadden dan wel geen melk, maar wel levenskracht aan haar borst gevonden en haar aanraking had hun zoveel genoegen gedaan dat ze bij haar wilden blijven. Ze had hun geleerd haar te gehoorzamen, sterk, moedig en zonder erbarmen te zijn waar het anderen betrof, genoegen te scheppen in de jacht en zich te verlustigen in het doden. Een natuurlijke moeder zou niet meer liefde of trots voor haar zonen hebben kunnen voelen. Toen ze de eerste mannelijke aandrang hadden gevoeld, had ze wederom haar borsten aangeboden en zichzelf begerig voor hen geopend. Ze maakte minnaars van beiden, waarbij ze hun verzekerde dat een andere vrouw hen niet waard was en dat ze beiden als opperhoofd naast haar zouden staan als zij oud zou zijn.
Oud. Het woord knaagde aan haar. Nu Masau voor haar stond, wilde ze niet oud zijn. Evenmin wilde ze moeder zijn. En ze wenste al helemaal niet door een van haar jongens overtroefd te worden.
'Vooruit, Mystiek Krijger,' gebood ze, en ze beval Nai haar speer en haar reiszak met extra speerpunten te halen. 'Samen zullen we de leeuwen verdrijven die jouw broer in zijn onnozelheid naar ons toe heeft gelokt.'
Gewapend met speren en walmende fakkels riepen de jagers van het Volk van de Wakende Ster hun honden en volgden hun hogepriesteres en Mystiek Krijger de nacht in. Spoedig liepen de mannen als een grote waaiervormige zwerm achter hun leiders door de duisternis, zingend en schreeuwend naar de leeuwen dat ze de keus hadden tussen wegrennen of sterven. In verwarring gebracht door het vuur en het lawaai gingen de roofdieren brullend op de vlucht. Af en toe was er een geënte van een leeuw te zien die met lenige sprongen door de duisternis snelde. Ysuna was er niet zeker van wanneer de oude mannetjesleeuw zich precies omkeerde en - in een dappere poging de jagers af te leiden - tot de aanval overging. Ysuna bleef abrupt staan. De leeuw bevond zich nog een eind voor haar in het maanverlichte gras, maar hij naderde haar met grote sprongen. Tot grote verontwaardiging van de priesteres liep Masau een paslengte voor haar uit. Hoe haalde hij het in zijn hoofd de leiding te nemen! Hij had zijn speer al geschouderd, met het stompe uiteinde van de schacht stevig tegen de nok van zijn speerwerper, met de punt naar voren. Haar mond werd droog. Had hij de leeuw eerder opgemerkt? Wat mankeerde haar toch? Dit was niet het tijdstip om aanstoot te geven of te nemen. Zij had Masau alles geleerd. Alles! Ze dwong zichzelf dapper te blijven staan, haar speerwerper met vaste hand op scherp te houden en zich voor een worp op te stellen.
'Kom dan!' daagde ze het aanvallende beest uit. 'Ysuna wacht! Kom bij Dochter van de Zon, Leeuw, als je beslist wilt sterven!' Naast haar stond Masau paraat. De speer van Ysuna suisde in een dodelijk fluitende boog naar voren met die van Masau er vlak achteraan.
De leeuw was al bijna dood nog voor hij de grond raakte. Beide speren hadden doel getroffen, maar de dodelijke treffer was duidelijk afkomstig van Ysuna. Ze stapte naar voren om de wonden te onderzoeken, en glimlachte toen de jagers zich om haar heen verzamelden om haar te baden in het licht van hun fakkels en een overvloed van complimenten. Haar bloed zong. Met blote handen rukte ze het hart uit de leeuw. Terwijl de anderen toekeken, at ze ervan tot ze niet meer kon. De dood gaf haar altijd een krachtig gevoel als hij door haarzelf was ontboden en bloederig was.
'Pak aan, eet ervan, allemaal. Laat de kracht van de leeuw in ons overgaan,' gebood ze. Toen allen gevolg hadden gegeven aan haar bevel, herinnerde ze hen eraan dat de nacht nog jong Was en dat er nog meer leeuwen waren die gedood moesten Worden.
De schachten van de speren werden teruggetrokken en nieuwe speerpunten kwamen tevoorschijn uit de leren zakken die iedere jager meedroeg. Het kostte maar een paar minuten om een nieuwe punt in het ingekeepte uiteinde van de speerschacht vast te maken. Als de punt eenmaal met een nieuw lederen winding was bevestigd, was de opnieuw uitgeruste spies klaar voor de volgende worp. Met vers geladen wapens leidde Ysuna Masau en de andere jagers voorwaarts. Eén man werd als bewaker van haar jachtbuit achtergelaten, om te voorkomen dat aaseters de huid kwamen vernielen.
Ze zagen geen leeuwen meer. Het doden van de oude mannetjesleeuw en het opeten van zijn hart had de rest van de troep de gelegenheid gegeven de jagers ver achter zich te laten. Bij een wind die nog steeds stevig uit het oosten blies, hield de priesteres ten slotte halt op open, golvend grasland. Masau, met zijn speer in de linkerhand, wachtte naast haar en hield Ysuna's bijna gedoofde fakkel omhoog in zijn rechterhand. In het aarzelend flakkerende licht zag ze dat Bloed naast zijn baas stond te hijgen. De hond zag er vermoeid uit. Ze fronste haar voorhoofd toen ze besefte dat zijzelf ook zwaar ademhaalde. Masaus borst ging zelfs niet op en neer. Ze had echter weten te voorkomen dat Mystiek Krijger opnieuw de leiding nam. Ze had hem stap voor stap, schrede voor schrede bijgehouden. En terwijl zijn speer geen dodelijke treffer had gemaakt, had die van haar een leeuw gedood! Ze was niet oud - nog niet, misschien nooit!
De gedachte deed haar plezier en wond haar op. Ze voelde zich bijna ondraaglijk jong, sterk en mooi. Ze keek naar Masau en kreeg een warm, kloppend gevoel in haar buik. Had hij gezien hoe jeugdig ze eruitzag... haar schoonheid... haar macht? Op de een of andere manier wist ze, toen hij haar aan bleef kijken, dat hij het gezien had.
Ze glimlachte breed. Ze kon het leeuwebloed achter in haar keel proeven. Het was zo zoet als het bloed van de jonge meisjes die waren gestorven opdat zij, Ysuna, door het eten van hun harten, hun jeugdige schoonheid in zich op kon nemen. Zo stonden zij in dienst van haar genoegen en gaven ze haar de zekerheid dat zij voor eeuwig in staat zou zijn de gunst van Donder in de Hemel te winnen. Alleen hij kon zijn mammoet jongen ontbieden om als voedsel voor het Volk van de Wakende Ster te dienen.
Een zorgelijke gedachte overschaduwde het moment. Ze dacht aan de mammoetkoe die in het dicht met algen begroeide, ondiepe Adelaarsmeer was gedreven. Doordat het dier hopeloos in de modder was gezakt, had het gevild en geslacht kunnen worden voordat het helemaal dood was. Nu was het vlees van de mammoetkoe bijna op. Erger nog, er waren geen nieuwe mammoetsporen in het gebied ontdekt.
Met half gesloten ogen stond de priesteres te peinzen. Humeurig dacht ze terug aan het laatste mensenoffer. Ah-nee was niet op de juiste wijze gestorven; ze had gegild en op het laatste moment gesmeekt te mogen blijven leven. Haar protest had de god beslist mishaagd. Ysuna fronste haar wenkbrauwen. Wat had Maliwal toch gezegd dat het meisje aan het gillen had gemaakt? Wat maakte het ook uit. Wat was gebeurd, was gebeurd. Maar Ysuna wist dat Maliwal ver moest reizen voordat hij een vers spoor van mammoet zou aantreffen; er waren tegenwoordig zo weinig mammoeten op aarde, met name voor hen die uit de gunst waren bij hun totem.
Ysuna verplaatste haar speer naar haar rechterhand. Ze tilde haar linkerhand op en sloot haar vingers om haar kraag van mensenhaar en heilige stenen. Zoals altijd kalmeerde ze door het contact met de stenen. Met de heilige stenen in haar vuist glimlachte Ysuna weer, want ze hoorde haar eigen stem die zachtjes vanuit een voorbije tijd kwam aandrijven: 'En jij zegt dat er heilige stenen bij andere stammen in het zuiden te vinden zijn?'
'O ja,' had de dode Ah-nee geantwoord. 'Evenveel stenen als er stammen zijn.'
Het gevoel dat Ysuna nu doorstroomde grensde aan euforie. Dwaas kind. Stom, argeloos, onnozel meisje. In de heilige stenen zit leven! En macht! Overal waar ze worden aangetroffen, worden ook mammoeten aangetroffen. En in het vlees en in het bloed van de mammoetjongen van Donder in de Hemel schuilt de kracht van Ysuna en van het Volk van de Wakende Ster!
De stenen waren warm in haar vuist, ze klopten in het ritme van haar polsslag. Met elke nieuwe steen die ze erbij kreeg voelde ze zich jonger, sterker en levendiger. Hoe zou ze zich voelen als ze alle heilige stenen in haar bezit had? Het vooruitzicht was haast te duizelingwekkend om over na te denken. Het werd tijd om haar volk verder naar het zuiden te laten trekken om nog meer heilige krachtstenen op te sporen. Het werd tijd om Donder in de Hemel een nieuwe bruid aan te bieden. En dit keer zou de Dochter van de Zon erop toezien dat het slachtoffer niet gilde.
Opnieuw proefde Ysuna het bloed in haar mond. Haar glimlach was stralend, bijna hemels. Ze griste de fakkel uit Masaus hand.
'Aanschouw de macht van Ysuna!' juichte ze, zwaaiend met de fakkel waarvan het vuur afnam. 'Laat leeuwen in paniek wegrennen voor het vuur, want ze hebben het Volk van de Wakende Ster vrees aangejaagd! Daar zij Ysuna hebben beledigd, behoren hun levens vannacht aan mij toe!' 'Nee!' riep Neewalatli, een van de jagers. Hij was klein, tenger en jong, bijna meer een jongen dan een man. Neewalatli was de - op een jongere zuster na - jongste van het kroost van de jager Yatli. Hij was wat zenuwachtig en zorgelijk van aard. 'Als de wind het vuur nu eens naar het zuiden drijft en het naar Maliwal en de anderen blaast?'
De waarschuwing kwam te laat. Ysuna had de brandende kop van de fakkel al diep in het gras gestoken. 'Vuur, vreet! Gras, brand!' gebood ze. En al sputterde de fakkel, het vuur vrat en het gras brandde.
'Maar als de wind naar het westen draait, zal het dorp in vlammen opgaan!' Het protest was afkomstig van dezelfde jonge jager die zich zojuist tegen Ysuna's plan had verzet. Yatli, die naast zijn zoon stond, verstarde van vrees. Zelfs in het fakkellicht zag het gezicht van de vader er grauw uit, en hij gaf de brutale jongen zo n heftige duw met de elleboog dat Neewalatli wankelde.
Ysuna draaide zich om en overhandigde de fakkel met een traag gebaar aan Masau. Toen Mystiek Krijger het vuur aannam, liet zijn hond Bloed zijn ruigharige kop grommend zakken. Als de priesteres het gehoord had, zou dit het laatste geluid van het dier hebben kunnen zijn. Maar achter Ysuna vloog het gras luid knetterend in brand en laaiden de vlammen hoog op; waarbij de wind ze in oostelijke richting dreef. Afgetekend tegen het licht zag de hogepriesteres er onwerkelijk uit - een vrouw uit een droom of een nachtmerrie - terwijl ze haar speer optilde. 'Speer, breng hem tot zwijgen die tot tweemaal toe Ysuna's wil weersprak!'
'Nee!' schreeuwde Neewalatli, maar nog terwijl het woord zijn mond verliet, schoot het wapen met zo'n kracht door zijn keel dat hij achteroversloeg en aan de grond werd gespietst. Niemand verroerde zich - noch de vader van de jongen, noch zijn broers, noch zijn vrienden. Alleen zijn hond reageerde op zijn gespartel en de afzichtelijke manier waarop hij stikte. Het dier jankte zielig, liep om hem heen, kwispelstaartte en likte het gezicht, de vingers en de handen van zijn baasje, die wanhopig probeerde de speer uit zijn bloedende keel te trekken. 'Wurg de hond,' beval Ysuna Yatli, alsof ze de man vroeg haar een hoorn water aan te reiken. 'Evenmin als jouw jongste zoon kent hij plichtsgevoel. Geen van beiden is van enig nut voor het Volk van de Wakende Ster.'
Zo Yatli hiervoor terugschrok, dan liet hij dat niet blijken. Hij gehoorzaamde Ysuna zonder aarzelen. De hogepriesteres knikte glimlachend, gestreeld door zijn trouw en tevredengesteld door de dood van de hond. Maar toen zag ze dat Yatli zo geschokt was dat zijn twee oudere zonen hem overeind moesten houden. Ontstemd bleef Ysuna rechtop staan en sloeg de vader van de gedode jongen gade. 'Langer dan een van jullie geleefd heeft, ben al ik hogepriesteres van het Volk van de Wakende Ster. Zij die ervoor kozen mij te volgen, is het steeds voorspoedig vergaan. Zij die mij weerstonden, zijn steeds gestorven.' Masau verstrakte. Een van zijn donkere wenkbrauwen ging iets omhoog en een spier klopte hoog aan zijn kaak. Ysuna, die naar voren schreed, merkte het niet op. Ze plaatste één mocassin stevig op de buik van de dode jongen, pakte haar speerschacht en trok hem eruit, waarbij ze de afneembare stenen Punt liet vastzitten in het opengereten vlees en het verbrijzelde kraakbeen van de jongste zoon van Yatli.
'Zo,' daagde ze uit, 'zijn er nog anderen onder jullie die hun stem tegen mij zouden willen verheffen?'
— 2 —
De rest van de nacht brandde het gras aan de oostelijke horizon. En al die tijd stond Masau zwijgend aan de rand van het dorp met zijn hond Bloed aan zijn zijde. De wind draaide niet en er kwamen geen leeuwen terug om bij het dorp rond te sluipen. 'Heb ik niet gezegd dat het zo zou gaan?'
Masau keerde zich om. Hij was niet verrast de stem van de hogepriesteres te horen. Hij wist dat Ysuna naar hem toe zou komen zodra ze klaar was met het villen en slachten van haar dode prooi. Ze had zich gehuld in het bloederige vel van de leeuw. Het was een prachtige huid met zwarte manen en geelbruine strepen, die dwars over de goudkleurige pels liepen. De geur van de rauwe, nog ongeprepareerde huid was sterk en aangenaam, maar de geur van de vrouw die hem droeg was nog plezieriger. En de aanblik die ze bood was het heerlijkst van al.
'Kom, Mystiek Krijger,' zei ze uitnodigend, en ze legde een koele, vaste hand op zijn schouder. Haar handpalm was zo groot als die van een man en haar aanraking drukte machtige beheersing uit. 'Zie, de nacht sterft en het wordt koud. Mijn hut is warm, Masau... net als mijn armen. Kom. Wij die van het leeuwenhart gegeten hebben, zullen samen in zijn vel liggen en zijn geest door onze monden laten brullen wanneer we één worden.'
Hij verroerde zich niet. Vreemde, verontrustende geesten namen bezit van hem deze nacht. Besefte ze niet dat hij de eer van de jacht had kunnen wegslepen als hij gewild had? Er was trots in Ysuna's stem en haar bijzondere gezicht. Ze was niet veranderd sinds die bitterkoude, zonnige dag toen hij haar voor het eerst te zien had gekregen. Maliwal en hij waren toen jongens geweest, zwakke, ziekelijke knapen, in de steek gelaten door het Bizonvolk dat van honger omkwam in een winter waar maar geen einde aan wilde komen. Hoe oud waren ze geweest? Zes? Zeven? Hij kon het zich niet herinneren. Ze waren opgegroeid tot volwassen mannen, maar alleen omdat Ysuna ervoor had gekozen hen in haar lange, sterke armen te sluiten en haar voedsel, haar leven en haar liefde met hen te delen. Hij wist dat het voor haar een moeilijke keuze was geweest; hij had anderen in de stam zich fluisterend horen uitspreken tegen haar beslissing om zulke nutteloze kinderen op te nemen. Hij was een volwassen man geworden. Een nog jonge man weliswaar, maar een die rivieren van loop had zien veranderen, grote bomen had zien vallen en meren onder de verschroeiende zomerzon had zien verdampen. Hij had als jongen door bergpassen gelopen die door gletsjers versperd waren, en hij had krachtige mannen en vrouwen oud en zwak zien worden, tot Ysuna hen in het belang van de stam had verbannen, hen veroordelend tot een wisse dood. Maar ze was altijd jong gebleven.
De dag zal komen waarop ook zij oud wordt. Het visioen flitste helder, koud en ongenood door zijn geest. 'Masau, waar zit je met je gedachten?'
'Ze leiden me waarheen ze willen,' antwoordde hij dubbelzinnig. Haar kalme blik drukte geen emotie uit. De langgerekte, amandelvormige oogleden waren half gesloten - oogleden die zwarte, door sterrelicht beschenen poelen gevangenhielden, bijna alsof de nacht zelf in haar lichaam zat opgesloten en ze hem er via haar ogen een glimp in gunde... zoals hij er een glimp van had gezien toen ze Neewalatli had doorspietst... en zoals toen ze hem bevolen had het gevangen meisje op de verhoging te doden en hij tot zijn schande geaarzeld had. De herinnering stak hem. Hij had vele gevangenen zonder een moment van aarzeling gedood. Ysuna's woord was zijn bevel. Hij had zijn leven aan haar te danken. Haar dromen vertelden haar dat Donder in de Hemel bruiden eiste in ruil voor mammoetvlees, en Masau zou deze dromen in vervulling laten gaan zolang Ysuna en de god het nodig achtten.
Een vreemde onrust beving hem. Waarom had hij geaarzeld? Hij had altijd genoegen geschept in het rituele doden, evenveel genoegen als Maliwal eraan beleefde om de bruiden de dood in te lokken. Hij wist niet meer hoeveel meisjes zijn broer en hij naar de wereld voorbij deze wereld geholpen hadden. Hij was de tel kwijt. Het ging zijn verstand te boven waarom Grote Geest de dwaze, naïeve schepsels begeerde. Mystiek Krijger had nooit begeerte of medelijden voor hen gevoeld. De meisjes waren niet meer dan vlees voor Donder in de Hemel. Maar toen het laatste offer opstandig had gegild, had Masau in Ysuna's ogen gekeken. Voor het eerst had hij daar boosaardigheid waargenomen. Was dit wat anderen van angst vervulde en hen deed terugdeinzen als haar toorn zich over hen uitstortte? En was de duistere blik voor hem bestemd geweest? Of voor Maliwal, die het meisje aan het gillen had gebracht? Hoe het antwoord ook luidde, de blik was nu uit Ysuna's ogen verdwenen. Ze glimlachte naar hem, opende de leeuwehuid wijd en nodigde hem uit bezit te nemen van de naakte vrouw die hem droeg.
'Kom.' Haar stem klonk laag en vleiend als het spinnen van een grote kat die zich loom uitstrekt om het bloed en het vlees van zijn klauwen te likken na het doden van zijn prooi. 'Kom, Masau, wees een man voor mij vannacht.'
Hij staarde. Als hij naar Ysuna's volmaakte lichaam keek, kon hij aan niets anders meer denken. De ontevreden geesten hadden het veld geruimd.
De vrouw trok de leeuwehuid weer om zich heen. Ze draaide zich om en keek vervolgens triomfantelijk over haar schouder. 'Kom, Mystiek Krijger, voordat je broer terugkeert en wil delen in ons genot. Als we ons er met ons tweeën aan overgeven, valt er veel meer te genieten.'
Haar opmerking was even onverwacht als zijn reactie erop. De geesten die hem urenlang hadden bezocht spraken opnieuw door zijn mond. 'Neewalatli had gelijk. Als de wind gedraaid was, zou hij de vlammen naar het dorp hebben gejaagd. Of naar Maliwal en zijn jachtgezelschap. Hoe heb je zo'n risico kunnen nemen, Ysuna? Zou je hetzelfde hebben gedaan als ik het dorp uit was geweest?' Ze draaide zich snel om en bleef hem woedend aankijken. 'Hoe waag je het mijn beslissing te betwisten? Zonder mij zou jij niets betekenen! Zou Maliwal niets betekenen! Jullie levens zijn in mijn hand! Jullie macht berust op de mijne! Ik weet alles! Ik neem geen "risico". Ik ken de toekomst voordat die plaatsvindt!'
Hij stond versteld. Nooit eerder had ze haar toorn op hem gericht. En nooit eerder had ze er precies zo oud uitgezien als ze was. Haar gelaatstrekken waren verwrongen van woede en trokken samen tot het masker van een vreemde die buitengewoon mooi was, maar op wie de tijd zijn sporen begon achter te laten. Voor het eerst zag Masau haar kwetsbaarheid. Ze begint oud te worden. Eens zal ze sterven. Eens zul je zonder haar op aarde leven. Zijn liefde voor haar trof hem als een bliksemschicht. 'Ysuna...'
Haar kin ging omlaag, ze was uitgeraasd. 'Kun jij na al die jaren twijfelen aan haar die jou het leven heeft gegeven? Aan haar die haar jeugd en haar leven voor altijd met jou zou willen delen?'
Hij deed een stap naar voren en omhelsde haar. 'O, Dochter van de Zon, er is niets wat ik liever wil. Daar heb ik alles, maar dan ook alles, voor over.'
— 3 —
Het was laat toen Maliwal bezweet en zwart van de as met zijn honden en mannen trots het dorp binnenstapte. De honden uit het dorp, die zijn geur hadden herkend, keken op van hun rustplekjes, geeuwden en sliepen weer in.
Maliwal fronste terwijl hij om zich heen naar Ysuna zocht. Waarom had ze hem geen welkom bereid? Dochter van de Zon had overal een voorgevoel van; vanaf het ogenblik dat hij de anderen het bevel had gegeven terug te keren, moest ze hebben geweten dat hij terugkeerde. Omdat ze stellig ook wist dat hij geen nieuws over mammoeten meebracht, was dit dus haar manier om haar afkeuring te tonen... Maar wat verwachtte ze dan van hem? Hij was niet gezegend met de zienersgave. Toen hij rook aan de horizon had opgemerkt, had hij het ergste gevreesd en was hij onmiddellijk naar huis gesneld. Hoe kon hij nu weten dat het dorp niet in brand stond?
Alleen Nai kwam naar hem toe. Een slavin! Ysuna moest beslist boos op hem zijn dat ze hem zo onwaardig liet begroeten. Hij vervloekte het vuur dat hem ertoe had aangezet voortijdig het zoeken naar mammoeten te staken.
'Ssst, Maliwal,' waarschuwde Nai met een vinger voor haar mond. Fluisterend en met een gepaste houding van eerbied onthulde ze: 'Het was Ysuna zelf die het vuur aanstak.' De andere jagers mompelden ongelovig. Ongelovig en dreigend keek Maliwal het meisje aan. 'Waarom zou ze dat doen, terwijl ze wist dat ik met een troep jagers buiten het dorp was?'
'Ysuna handelt zoals het haar goeddunkt. Het vuur was bedoeld om leeuwen weg te jagen.'
Maliwal gaf geen commentaar op haar verklaring. Het was dom van hem geweest de oude wijze man zo dicht bij het dorp te laten sterven. Evenmin zei hij een woord toen ze vertelde over de dood van Neewalatli. Niemand trok Ysuna's doen en laten in twijfel. De jongste zoon van Yatli was altijd een dwaas geweest. Hij verdiende het te sterven.
Hij keek boos. Vrouwen kwamen nu zwijgend uit de hutten van zijn medejagers en verwelkomden hun teruggekeerde mannen fluisterend en met liefdevol respect. Hoopvol keken ze naar hem of hij nieuws over mammoeten bij zich had; toen hij dat niet gaf, bogen ze beleefd maar duidelijk teleurgesteld hun hoofd.
Met een laag gebrom dat voor 'goedenavond' doorging, lieten zijn medejagers hem achter. Met hun honden en vrouwen naast zich sloften de mannen vermoeid naar hun hutten. De vrouwen zouden zich over de jagers ontfermen; krachtige vrouwenhanden met geoliede vingers zouden hun door de tocht vermoeide spieren masseren tot ze ontspannen in slaap vielen of hun vrouwen neertrokken voor andere genoegens. Maliwal werd wee in de lendenen terwijl hij naar de hut van de hogepriesteres staarde. 'Ze slaapt met je broer,' verklapte Nai, terwijl ze dichterbij kwam. Zijn jachthonden hielden haar echter zacht grommend op een afstand.
De knokkels van Maliwal werden bleek terwijl zijn vingers zich om zijn speren kromden. 'Ik voeg me bij hen.' Hij zou haar voorbijgelopen zijn als ze niet de dreiging van de honden had geriskeerd en haar hand niet had opgeheven om hem tegen te houden.
'Maliwal, luister alsjeblieft!'
Haar stem was te dwingend om haar te negeren. Hij beval de honden te blijven.
Ze slikte, haalde diep adem en vervolgde snel: 'Men zegt dat Masau gisternacht aan haar zijde stond toen ze haar prooi doodde. Nadat ze zich volgegeten had, liet ze hem als eerste van het hart van de leeuw proeven. En later wierp ze haar kleren af en ging ze, enkel in de pels gewikkeld, naar hem toe. Ze gingen samen haar hut binnen. Nadat ze me weggestuurd hadden, brulden ze samen als de leeuw op wiens huid ze lagen, hoewel ze moeten hebben geweten dat jij zou terugkeren. O, Maliwal, ik zou ook voor jou brullen. Vaak droom ik hoe het tussen ons zou kunnen zijn. Als jij maar niet van haar was en ik niet haar slavin.'
Hij staarde haar aan. Haar bekentenis verraste hem niet. Natuurlijk wilde ze hem; hij was geweldig. Maar toch, hoewel hij haar lichaam met onderzoekende blik opnam op zijn seksuele mogelijkheden, zei hij: 'Waarom zou ik jou willen? Ik ben ook van Ysuna. Geen vrouw kan zich met haar meten. Jij bent haar slavin.' 'Ik...'
Hij legde haar met een ongeduldige snauw het zwijgen op. Zelfs in het donker kon hij zien dat haar gezicht bleek van angst was geworden. Tevreden stak hij zijn vrije arm uit en trok haar met een ruk dicht tegen zich aan. Haar stokkende adem deed hem gniffelen. Hij greep haar strakker beet en deed haar opzettelijk pijn terwijl hij haar op haar nummer zette: 'Denk jij dat je voldoende vrouw bent om deze man van Ysuna te laten brullen?'
Angst en moed flitsten tegelijkertijd op in haar ogen. 'Ze geeft jou de schuld dat je de leeuwen te dicht naar het dorp hebt ge lokt. Ze noemt je stom en arrogant. Ze stuurt je weg om marr» moeten te zoeken terwijl ze achter je rug genot zoekt in de armen van Masau. Ze wil jou niet meer, Maliwal. Maar ik wel!' Nu puilden zijn ogen uit. Hij liet het meisje los en haalde naar haar uit om haar neer te slaan, maar Nai herstelde zich en sprong lichtjes weg, zodat hij door de vaart van zijn klap onhandig een halve slag draaide. De honden keken hem aan, wachtend op het bevel aan te vallen, maar hij wilde het genot haar te doden voor zichzelf houden. Zijn gezicht was doodsbleek en hij had zijn speer al klaar.
'Ik wil jouw leugens niet horen! Ik, Maliwal, ben Eerste Man voor Ysuna. Met haar eigen mond heeft ze dat tegen me gezegd. Ik ben het die ze erop uitstuurt om de mammoet te zoeken! Ik lever de slachtoffers die het levensbloed van het Volk zijn. Zo is het altijd geweest en zo zal het altijd blijvenl' Nai beefde. Ze wist dat ze te ver was gegaan. 'Waarom denk jij dat Ysuna, die alles weet, niet ook alles hoort? Wat zal ze nu van haar bediende denken? Misschien hoeft het Volk van de Wakende Ster geen dochter van een andere stam te stelen als het tijd wordt voor het volgende offer.' Nais knieën knikten; ze wankelde en viel bijna. Ze was plotseling vreselijk misselijk.
Hij lachte om haar vreselijke kokhalzen en stevende af op Ysu-na's hut.
Met gesloten ogen lag Ysuna te sluimeren in Masaus armen, drijvend op de warme, vertrouwde stromen van haar onderbewuste. Ze zag zichzelf lopen binnen het nevelige weefsel van haar geest. Enkel gekleed in licht en haar heilige halskraag was ze een rijzige gestalte die onder het enorme starende oog van de Wakende Ster langzaam door de ruime, donkere gangen van de tijd schreed.
Iets schitterends doemde op uit de duisternis. Ze kon niet zien of zelfs maar raden wat het was, maar ze wist dat ze het moest bezitten. Terwijl ze in een diepere slaap werd meegevoerd, werd het oog van de Wakende Ster rood. Toen sloot het zich.
Ze haastte zich voort en de duisternis verdichtte zich om haar heen tot een zwarte massa waaraan geen einde leek te komen, plotseling liep ze door lange strengen kootjes van mensenvingers, die een zangerig, tikkelend geluid maakten, als scherven vulkanisch glas in de wind. Een gevoel van groot ontzag vervulde haar terwijl de gordijnen van been wegvielen en oplosten in de nacht.
Ze hield stil voor een reusachtige jeneverbes. Hij was groot en ruigharig als een bizon in de winter. Zijn takken strekten zich ver en hoog uit, en zijn voet was zo massief dat er tien mannen nodig zouden zijn geweest om hem te omarmen. Als aan de grond genageld staarde ze ernaar, trad naar voren en liep er tot haar verbazing doorheen alsof hij er niet stond. Ten slotte hield ze halt aan de voet van een groot, diep ravijn. Zelfs in de duisternis kon ze vanaf een van de vele hoge, steile rotswanden die zich honderden meters boven de bodem van het ravijn verhieven, een waterval zien neerstorten. De lucht was zwanger van de geur van rozen en onbekende bomen. Ze sperde haar neusgaten open en snoof de geur op van grazende dieren: herten, gaffelantilopen, paarden, tapirs, navelzwijnen. En mammoeten! Haar adem stokte en ze werd bijna overweldigd door een gevoel van ontzag.
Toen brulde er plotseling een leeuw vlak achter haar. Ze draaide zich snel om en staarde om zich heen. Het extatische gevoel verdween. Ze proefde bloed en zout. Omdat ze voelde dat er gevaar dreigde, stapte ze achteruit. Boven haar zat een leeuw ineengedoken tussen de takken. Ze kende het beest! Het was het skelet van een katachtig roofdier - oud, zonder kop en van zijn huid ontdaan - en toch sprak hij met een mannenstem tegen haar: 'Dacht je dat Donder in de Hemel niet heeft gezien wie tijdens de laatste jacht de leiding nam? Jij in elk geval niet, Ysuna! En geloof jij dat de geest van deze leeuw - en van deze wijze man, die op jouw bevel door de hand van Maliwal stierf en door deze leeuw werd opgegeten - jou zal toestaan ons te vergeten?'
Ysuna kreunde van verzet tegen de droom. De leeuw zonder kop maakte zich gereed voor de sprong. In de ruime holte van zijn ribbenkast lag de gedaante van een oude man, opgekruld als een foetus. Gewond aan zijn buik en onder het bloed strekte hij zijn lijkbleke, onlichamelijke substantie uit tot zijn leden samenvielen met die van de leeuw, zodat toen het grote roofdier uit de boom sprong, hij het hoofd van de oude man bezat. Met uitgestrekte klauwen kwam Ish-iwi op Ysuna af en schreeuwde om wraak.
'Ik wil de heilige steen terug die je van mij gestolen hebt!' 'Nee!' schreeuwde ze. Ze greep haar kraag van heilige stenen en mensenhaar, draaide zich om en rende in haar droom halsoverkop het gapende ravijn in.
De leeuw volgde niet, maar de geest van de oude man riep haar na: 'Je kunt rennen wat je wilt, Ysuna. Je hebt gegeten van het hart en het vlees van de vleeseter die mij heeft verslonden. Mijn geest zit nu in je, en uiteindelijk zal ik van je krijgen wat ik wil.' Toen lachte de geest van Ish-iwi, een holle kakofonie die langzaam verflauwde tot hij niet meer te horen was. Ysuna lag te rillen in haar droom. Ze zag zichzelf dieper en dieper het ravijn in rennen. Mammoeten liepen voor haar uit, zoveel mammoeten als er sterren aan de hemel waren. Ze vertraagde haar pas en volgde de mammoeten totdat hij verscheen: Grote Geest... Donder in de Hemel... een witte mammoet, de bron van alle ontzag. Haar hart bonsde. In haar droom reden een man en een vrouw schrijlings op de hoge, zwaaiende schouders van de mammoet. Hun rug was naar haar toe gekeerd, dus ze kon hun gezichten niet zien; maar ze kon zien dat ze jong, sterk, mooi en niet bang waren. Ze was ervan overtuigd dat Masau de man was. Wie anders dan Mystiek Krijger zou moedig genoeg zijn om op de rug van de god te rijden? En toen de vrouw achteromkeek door haar warrelende, zwarte haar, waar de wind doorheen speelde, wist ze dat ze naar zichzelf zat te kijken. De mammoeten sjokten gestaag voort en lieten haar achter terwijl ze Donder in de Hemel en zijn twee berijders volgden. Ze riep de god te wachten, maar dat deed hij niet. Achter hem namen de geesten van zijn vele bruiden stoffelijke vorm aan en volgden in een zwijgende, doorschijnende stoet, totdat Ysuna opnieuw alleen was in de duisternis van haar droom.
Huiverend knielde ze, keek omlaag en zag zichzelf en de sterren weerspiegeld in een poel van bloed. Tot haar grote ontsteltenis zag ze niet een jonge vrouw Dochter van de Zon. Haar spiegelbeeld toonde de uitgemergelde gedaante van een lelijk oud wijf.
'Nee!' gilde ze, en ze sprong in paniek overeind.
Ergens ver weg, voorbij de toegang tot het diepe ravijn, brulde een leeuw en lachte een oude man.
Haar handen vlogen naar haar kraag van heilige stenen. 'Nee!' schreeuwde ze weer, en terwijl ze sprak voelde ze de macht in zich groeien.
Om haar heen begonnen sterren te vallen en Donder in de Hemel verscheen aan de andere kant van de poel. Hij was nu alleen, een grote, witte, kolossale, prachtige mammoet. Ze bleef onbeweeglijk staan, hief toen haar hoofd terwijl ze zijn macht voelde. Ze noemde hem god en totem, en terwijl ze dat deed, hief hij zijn enorme kop en doorboorde de nacht met zijn slagtanden.
De aarde schudde. Vallende sterren werden rood. Plotseling, onder luid gegil van Ysuna, zakte de mammoet ineen en loste op in de poel.
Ze bleef staan in een regen van bloed, alleen. Ze knielde opnieuw, maakte een kommetje van haar hand, dompelde hem in de poel, dronk ervan. De smaak van bloed was de smaak van de witte mammoet. Ze spoelde het zilte, warme vocht tussen haar tanden door en liet het vol genot door haar keel glijden. Ze keek in de poel en in plaats van het lelijke oude wijf ontdekte Ysuna een vrouw van eeuwige jeugd en schoonheid... een onsterfelijke, gekleed in de huid van een witte mammoet. Ma-sau, Mystiek Krijger, stond naast haar, en een goudgeel grasland strekte zich oneindig ver achter hem uit, bezaaid met de hutten van een volk waarvan het getal dat van de sterren aan de hemel overtrof.
Ysuna?'
De stem van Maliwal haalde haar uit de droom. Ze was zo geschokt dat ze niet zeker wist of ze hem eigenlijk wel gehoord had. Ze ging in de duisternis van haar hut rechtop zitten. Haar lange, slanke vingers speelden met de stenen van haar halssnoer. Naast haar, op zijn zij, sliep temidden van de verfomfaaide beddevachten Mystiek Krijger de diepe, tevreden slaap van een man die volledig seksueel bevredigd is. Masau was vannacht twee keer in haar gekomen. Beiden hadden gebrand van verlangen en hun extase uitgebruld. Niettemin was ze verontrust door een nieuwe tederheid en bezorgdheid die hij tentoon had gespreid tijdens het vrijen. Ze trok haar mondhoeken naar beneden. Van zulke emoties had ze altijd gewalgd; die waren bestemd voor zieken en oude mensen. Dacht hij zo over haar? Als het lelijke oude wijf in de spiegelende poel?
Vervuld van walging rilde ze even en keek omhoog. Maliwal had de huiden deurflappen van haar hut opzijgetrokken en keek haar begerig van verlangen aan. 'Ik ben terug,' fluisterde hij onderdanig, veelbetekenend en hoopvol. Pure walging laaide in haar op bij deze overbodige opmerking. 'Heb je het spoor van de mammoet in het zuiden gevonden?' 'Nee. Bij het zien van de rook van jouw vuur vreesde ik voor het dorp en keerde terug.'
Ze verstarde. 'Dus je hebt me weer teleurgesteld. Kun jij tegenwoordig dan niets meer goed doen? Het vlees van de laatst gedode mammoet is bijna op. Ga en keer niet terug zonder me te melden wat ik zoek.'
'Maar Ysuna, ik ben nog maar net terug. Ik ben ver gegaan en heb mijn mannen en honden zonder te rusten voortgejaagd, en dat alles uit angst om jou en...'
'Ga mammoet voor me zoeken, Maliwal!' siste ze naar hem, en hoewel Masau wakker werd en met een vragende frons op zijn gezicht naast haar overeind ging zitten, negeerde ze hem en richtte ze haar toorn op zijn oudste broer. 'Ga een nieuwe bruid voor Donder in de Hemel zoeken! Een die niet gilt! Zoek een ander dorp dat gedijt door de macht van de heilige steen en breng die steen naar me toe! En overtuig je er deze keer van, Wolf, dat de sjamaan van het dorp je bedoeling niet doorziet! Kies uitgeruste mannen en honden uit en vertrek nu! Of ben je misschien niet langer man genoeg voor Ysuna en wordt het tijd om Masau in jouw plaats te sturen?'
'Ik...' Verpletterd, onder het oog van zijn broer te schande gezet en volledig van zijn stuk gebracht lukte het Maliwal niet zichzelf te verdedigen.
'Mijn hut is gesloten voor een man die mijn wil niet kan uitvoeren en blijft dicht voor een zoon die leeuwen en geesten aantrekt, die mijn volk bedreigen en in mijn dromen op mijn levenskracht teren!' Ysuna schreeuwde tegen hem, daarna hoonde ze met openlijke verachting: 'Bewijs me nogmaals wat je waard bent, Maliwal. Zoek een mammoet voor me en heilige stenen en een bruid die Donder in de Hemel waardig is - of kom helemaal niet terug!'
Als verdoofd liep Maliwal achterwaarts Ysuna's hut uit. Lange tijd bleef hij staan, te verbluft om iets te zeggen of te denken. 'Ik zal een mammoet voor je vinden,' zei hij eindelijk met knarsende stem. 'Ik zal een dorp voor je vinden dat gedijt door de macht van de heilige steen. Ik zal nieuwe jachtgebieden voor je vinden en een bruid voor Donder in de Hemel... een bruid die niet gilt. En als ik dat gedaan heb, kom ik terug. Je hut zal voor mij openstaan en je zult weten welke zoon man genoeg voor je is - Masau de Mysticus of Maliwal de Wolf!'