36 De Daks

 

'Alle karaktereigenschappen die de andere aartsvolken en mensen ons toedichten lijken wel verscherpt te zijn weergegeven in het koppigste aller volken: de Daks van Sarbald. Misschien kerft het leven in het meest onherbergzame gebied van Torn zulke diepe voren in hun geest. Feit is, dat ze wel enige gelijkenis vertonen met dit barre land nabij de ongenaakbare tweeling Agmonor en Dugmonor. Hun gedrag is even weerbarstig als het harde rotsgesteente van dit oeroude gebergte. De spreekwoordelijke Dvargen-humor ligt diep weggestopt onder een eeltige laag van norse trots. Zij vertrouwen alleen hun stamgenoten. Elke andere Dvarg wordt met argwaan bejegend en dat geldt zeker voor elk ander aartswezen. Nergens is mensenhaat dieper geworteld dan in Sarbald. Maar als u levend uit Sarbald vandaan wilt komen, vraag dan nooit of dat komt omdat Affenord een Dak was.'

 

Uit: Contouren van Sarbald van Mnargald de Oudere - 4258  

 

 

Het weer was omgeslagen. Het grijs van de voorgaande dag had plaatsgemaakt voor jagende wolken, die over de vlakten achter hen aan kwamen zetten. Ze lieten zich alleen splijten door Agmonor en Dugmonor. De bergtoppen torenden als zwijgende schouwers boven hen uit, onaangedaan door de wilde windvlagen, die volgens Bougiac de voorboden waren van een storm.

'En geen kleintje als ik het goed zie,' had hij hen gewaarschuwd.

Over een pad, dat soms helemaal losstond van de hellingen van Agmonor, met aan beide zijden diepten waarvan de bodem niet te zien was, kropen de reisgenoten hand in hand voort. Verraderlijke valwinden maakten van de tocht over het wankele pad een wandeling met de dood. Bougiac keek met een bezorgde blik omhoog. Monordaneth zou mét D'Anjal al een levensgevaarlijke pas zijn geweest, maar zonder hem en zonder Iantha's hulp leek het een onmogelijke opgave. Alle verantwoordelijkheid leunde weer op zijn schouders. Hij wist niet wat hij zou moeten doen, als de Dvargen of andere vijandige wezens zich zouden vertonen.  

Nadat Iantha hen had verteld van D'Anjal's beslissing om alleen op zoek te gaan naar Mnargald en het Dvargenzwaard, was iedereen, ook hij, ervan overtuigd geweest dat Iantha met hen mee zou reizen. Maar halverwege de ochtend was een kleine bazard uit een nis in de bergwand te voorschijn gekomen en had op haar schouder plaatsgenomen. Om de rechterpoot van het vogeltje zat een briefje gebonden, dat Iantha snel losmaakte. Na enkele ogenblikken had ze weifelend naar de reisgenoten gekeken.

'Degene die ik het meest van allen liefheb roept mij,' had ze gezegd. 'Hij is in groot gevaar en zonder hem is onze strijd zinloos.' Iedereen had begrepen, dat ze over haar vader sprak. Ze was op Bougiac afgestapt en had hem toegefluisterd:

'Ga met de reisgenoten over Monordaneth en leid hen naar het Windpad. Als alles goed gaat, zal D'Anjal zich daar bij jullie voegen.' Bougiac had haar verbaasd aangekeken en gezegd dat hij de weg niet wist in het versteende land van de Dvargen.

Ze had zich voorovergebogen en woorden gemompeld. In het Hoog-Alv, meende hij, maar hij kon zich de betekenissen niet herinneren. Hij wist, dat Iantha woorden van macht bij hem had ingeplant, maar hoe hij zijn geest ook aftastte, hij vond ze niet.

In de verte, hoog boven hen, klonk een nijdige snauw. Het geluid bleef tussen de bergen inhangen en liet rillingen van onbehagen over zijn rug lopen. Hij hield stil en beduidde de anderen hetzelfde te doen. Ze stonden half verscholen onder een overhangende rots toen een vorm, die tegen de kolkende hemel geplakt leek, in het noorden opdook. De vogel die hen de voorgaande dag had gezocht en hen dankzij D'Anjal niet had gevonden, was teruggekeerd. Als versteend staarden ze naar de trage wiekslag, die zich niets aantrok van de bulderende wind. Hun mantels klapperden onrustbarend luid.

Binnen enkele tellen, het leken de reisgenoten uren, verdween het dier over een bergrug ten oosten van Dugmonor. Brior zuchtte luid en zei:

'Was Jyll... was D'Anjal maar hier. Ik voel me kwetsbaar zonder hem.'

Bougiac haalde zijn schouders op en glimlachte flauwtjes:

'Jullie zullen het moeten doen met de paar fratsen die ik beheers. Kom, we gaan verder.'

 

Toen het pad breder werd, kwam Esled naast hem lopen. Zonder hem aan te kijken zei ze zachtjes: 'De Daks zijn er weer.'

Bougiac schrok op en speurde om zich heen. Eerst zag hij niets, maar toen hij snel omhoog keek, dook er een schim weg.

'Weetje zeker dat het Dvargen zijn?'

Esled schudde haar hoofd. Voor hen doemde een breder gedeelte van het pad op. Daarachter lag een smalle doorgang tussen twee rotswanden door; een ideale plek voor een hinderlaag. Bougiac liet halthouden.

'We hebben weer gezelschap,' zei hij op vlakke toon. 'Het zijn waarschijnlijk Daks. Ik weet niet wat we het beste kunnen doen. Als ze kwaad in de zin hebben zijn we weerloos. Wij zijn maar met acht, zij zijn met een heel volk.'

Asgarith schraapte zijn keel.

'Misschien heb ik een idee. Toen we in Wons waren, vertelde iemand me, dat Dvargen dol zijn op vrolijke strijdliederen. Ik ken er een paar. We hebben niets te verliezen, dus dacht ik dat dit hen misschien gunstig stemt. Bovendien ben ik de afgelopen dagen niet echt van waarde geweest voor jullie, dus denk ik dat het tijd wordt om te proberen die schuld te vereffenen.'

Esled keek hem even met een vreemde blik aan. Toen glimlachte ze en zei:

'Daarmee tonen we in ieder geval dat wij geen kwaad in de zin hebben. Ik zal dansen met Walinde, zoals we deden bij het Stervende Water van Sohar.'

De anderen mompelden instemmend en ook Bougiac knikte. Asgarith pakte zijn gildex en sloeg enkele ratelende akkoorden aan die wegfladderden op de wind. Een stilte daalde over de bergen, even verzaakte de wind. Even later kaatste een luchtig lied over de pringjacht tegen de flanken van Agmonor, terwijl Esled en Walinde hun handen in elkaar haakten en hun benen hoog opzwaaiden in een levenslustige dans. De anderen klapten in hun handen en spoorden de speler en de meisjes aan tot een tempoversnelling.

Bougiac keek om zich heen. Eerst was er niets te zien, maar na een tijdje verscheen het bebaarde hoofd van een Dak boven hen. Even later nog één en nog één. Uiteindelijk hingen wel twintig uitdrukkingsloze hoofden boven hen, terwijl Asgarith in een steeds opzwepender ritme speelde. Esled kreeg de Dvargen in het oog en wenkte. De hoofden verdwenen, maar even later verscheen één Dak op de rand van de afgrond. Hij wees naar Esled en zei:  

'Sqer sen dai Spargh?'

Esled haalde haar schouders op en riep terug:

'Dinh Spargh som binei. Se ques periïm dan neleghe Varand sa vei.' 

De Dvarg maakte een wegwerpgebaar en antwoordde kort:

'Llayem.'

Esled wendde zich tot de reisgenoten en zei met gelaten stem: 'Ze komen eraan. Ik heb gezegd dat jullie geen kwaad in de zin hebben en dat we Eenhand Varand zoeken. De Daks hebben een heilig ontzag voor de Dvargenmagiër. Maar ik geloof dat we op het ergste voorbereid moeten zijn.'  

 

Zecoria greep naar zijn kromzwaard maar Bougiac hield hem tegen: 'Verzet is zinloos. We kunnen misschien beter onze goede wil tonen door afstand van onze wapens te doen.'

Zecoria en Brior protesteerden, maar ook Esled en de anderen waren het met Bougiac eens.

De Daks naderden hen van achteren. Het waren er meer dan dertig; stevige, gedrongen mannen met woeste baarden, gekleed in stoffige groene mantels, hun voeten gestoken in breedgeriemde sandalen. Ze droegen allemaal korte zwaarden met een brede kling. Vastberaden omsingelden ze de reisgenoten en monsterden hen van een afstandje. In hun donkere ogen schitterden emoties die voor de reisgenoten niet te peilen waren.

Walinde stapte naar voren, deed haar boog af, legde hem demonstratief voor zich neer en deed hetzelfde met haar pijlkoker. De anderen volgden haar voorbeeld, Brior en Zecoria aarzelend als laatsten. Enkele Daks kwamen naar voren en bekeken het wapentuig misprijzend.

Bougiac fluisterde Esled toe:

'Zeg nogmaals dat we geen kwaad in de zin hebben. Misschien kun je iets vertellen over onze zoektocht. Ze moeten toch ook gemerkt hebben dat de zwarte macht weer op pad is en ze kennen de legende.'

Esled keek weifelend naar hun belagers.

'Als ik de verhalen over de Daks moet geloven, zal dat weinig uithalen. Hun afkeer van mensen is zelfs onder Dvargen spreekwoordelijk.'

Voor ze iets kon zeggen kwam een van de Daks naar voren, bleef drie passen voor haar staan en maakte een kort armgebaar, waarbij hij zijn dikke vingers spreidde. Zijn ogen fonkelden terwijl hij sprak:

'Som Kurgard. Rheïmmen sar cam Spargh? Sere dalak vraï nusi Dak sun neia trumb com Alvií nele Daith.'

De blik van de Dak streek even over Esme.

'Nele Ermon. Som Spargh neia tradum Torn, sula cam sakahin!'

Esled knipperde zenuwachtig met haar ogen. 'Kurgard vraagt waarom Esme en ik mensen vergezellen. Ze hebben niets tegen ons, maar mensen kunnen Torn alleen betreden als gevangenen van de Daks.'

Bougiac keek de Dvarg vastberaden aan.

'Zeg hem, dat hij ons gevangen zal moeten nemen. Je moet hem overtuigen van het belang van onze queeste. Vraag hem of we Steinogard, de vorst van de Dvargen, kunnen spreken.'

Esled deed een stap dichterbij. Ze stak bijna een half hoofd boven de Dak uit. Ze was al enige tijd aan het woord, toen een woedende kreet door haar monoloog heen sneed.

'Arrogh! Na Spargh fretu nam dentold Lato eir Ald!'

Zonder verdere plichtplegingen trokken de Daks hun zwaarden en drongen op. Esled stapte bevend achteruit en riep met schelle stem: 'Neia. Spargh som vryem dor Xazziri ond Iantha!'  

Het noemen van de namen van Aidèn's grootste levende meestermagiërs had een verlammende uitwerking op de dadendrang van de Daks. Allen bevroren op hun plaats. Even leek het hele tafereel op een historisch olieverfschilderij van de AlviL Kurgard bekeek hen met een peinzende blik. Toen draaide hij zich om en gaf enkele aanwijzingen. Drie Daks kwamen met grove touwen op hen af en begonnen de handen van de mensen met ruwe bewegingen vast te snoeren. Esled en Esme werden ongemoeid gelaten.  

Kurgard praatte even met Esled. Ze riep naar Bougiac: 'Kurgard zegt: zo is de wet van de Dvargen. Mensen worden gevangen genomen. De Daks doden hen. De andere Dvargen-volken zijn volgens hem laf. Hij zal uitzoeken of wij werkelijk onder de bescherming van Xazziri en Iantha staan en daarna over jullie lot beslissen. We gaan naar Ruold, dat is hun stamplaats.'

Bougiac slaakte een zucht. Hoe moest hij deze dwarse lieden ervan overtuigen, dat ze niets te vrezen hadden? Opnieuw voelde hij zich in de steek gelaten door D'Anjal en Iantha.

'Spreek met hem over D'Anjal en de queeste,' drong hij aan. 'We mogen geen tijd verliezen.'

Esled haalde haar schouders op en sprak weer met de Dak, maar die schudde resoluut zijn hoofd, waarbij zijn baard meezwiepte. Hij gebaarde dat iedereen met hen mee moest. Door een wirwar van grotten en spelonken, dan weer door ravijnen die nauwelijks breed genoeg waren voor een mens, gingen de Daks hen voor naar Ruold. De wind had vrij spel en loeide als een dolgeworden fluitspeler door de pokdalige valleien.

Een sliert grijze rook kondigde ten leste hun eindbestemming aan. Een smalle vallei verbreedde zich onverwacht. Een deel van de open plaats werd overhuifd door een rots die als een enorme hawijtensnavel uit de bergwand naar voren priemde. In de schaduw van dat bizar gevormde natuurverschijnsel ontwaarden de reisgenoten een tiental grotingangen. Ervoor stond een grote pot van iser, waarin een onbestemd goedje pruttelde. De rook kringelde door een gat in de snavel naar de avondhemel.

Een paar norse Daks duwden hen naar de meest linkse grotopening. Een zure walm sloeg hen tegemoet. Een nijdig gegrom klonk op. Een pringachtig dier schoot op hen af, klaar om aan te vallen. Eén van de Daks siste een paar woorden, waarop het dier met de korte staart tussen zijn achterpoten naar de grotopening afdroop en daar ging liggen met de woeste kop tussen de voorpoten. Geen moment hield het zijn ogen van de reisgenoten af.  

Ze werden door de Daks verder aan hun lot overgelaten. Vluchten leek onmogelijk. Niet alleen zou het ondier hen onmiddellijk aanvallen en waarschijnlijk aan stukken scheuren, ze zouden hopeloos verdwalen in het labyrint van gangen, grotten, spelonken en ravijnen en waarschijnlijk een jammerlijke hongerdood sterven. De Daks hadden al hun bagage van hen afgenomen, zodat ze ook van voedsel verstoken bleven. Ze schikten zich voorlopig in hun lot en zochten een plaatsje om te slapen.

 

Ruold lag zo diep tussen de bergreuzen van Torn weggeborgen, dat de eerste bronzen zonnestralen pas halverwege de volgende ochtend hun weg vonden naar de vallei.

Een zwijgende Dak bracht hen een grote schaal, waarin een onappetijtelijk goedje napruttelde, dat nog het meest op zoiets als mislukte moddersoep leek. Het smaakte zoals het eruit zag, maar de honger won het van hun afkeer.

De ochtend ging verder in een somber zwijgen voorbij.

Na het noenuur was er enig geroezemoes hoorbaar. Even later verscheen het hoofd van Kurgard in de grotopening. Hij sprak kort met Esled. Het spaltlingmeisje verbleekte even. Kurgard's gelaat verdween en Esled keerde zich peinzend om.

'Vannacht is er een Dak naar Lato eir Ald gegaan. Hij keerde zojuist terug,' zei ze met neergeslagen ogen. 'Er is goed nieuws en heel slecht nieuws. De vorst van de Dvargen heeft na beraad met de ouden besloten, ons een vrijgeleide te geven tot aan het Windpad. Morgen vertrekken we. Dat is het goede nieuws.'

Ze beet op haar lip.

'Het slechte nieuw is, dat een Dvarg ons naar Bregaua zal vergezellen.'

'Maar dat is toch niet zo erg,' zei Brior opgelucht.

'Nee, maar in ruil daarvoor willen ze dat een van ons, een mens de groep verlaat en in Torn blijft. Als de Dvarg in ons gezelschap iets overkomt, of de groep keert binnen twee Dvargen-jaren niet terug, zal die mens worden gedood. Ze laten het aan ons over om iemand uit te kiezen.'

Geschokt keken ze haar aan. Brior verwoordde ieders gedachten.

'Maar wie?' zuchtte hij.

Esled vertaalde het sombere bericht voor Esme, die haar niet begrijpend aankeek en meende dat dat niet het ergste was. Ze zei dat de Ermon er een eer in stelden om voor hun volk te sterven. Esled deed geen moeite om uit te leggen dat mensen meestal anders in elkaar staken. Ze keerde zich naar de anderen en herhaalde Brior's woorden:

'Maar wie?'

Zecoria wilde iets zeggen, maar Bougiac legde hem met een kort armgebaar het zwijgen op.

'Wij hebben allemaal onze taak binnen de groep. Nu een keuze maken is niet goed. Laten we er allemaal deze laatste dag goed over nadenken. Morgenochtend geven we onze mening. Misschien komen we dan tot een besluit dat wijsheid in zich draagt.'

En in gedachten voegde hij daaraan toe: 'En wie weet slaagt D'Anjal erin ons voor die tijd te redden.'

Zo werd besloten. Die avond lagen de meesten lang wakker. Alleen Esme's nasale adem vertelde van een rustige slaap.