Proloog
Er hing droefheid over hun schemerland. De kleuren hielden zich schuil, het stille grijs zoog de geluiden op en de bleke bladeren verborgen alle fladders. Zelfs de wind wachtte onhoorbaar en onzichtbaar af tussen de bomen.
Ioyes had zich de hele ochtend nog niet verroerd. Hij staarde naar een punt voor hun voeten en beet zo nu en dan op zijn lip. Ze bedacht iets, wat al eerder bij haar was opgekomen. Altijd als hij stiller en verdrietiger leek, hoewel hij nauwelijks in staat was zijn gevoelens te tonen, was het somber en donker in hun wereld. En als zij bewoog en hij daarop leek te reageren, dan kwamen de fladders, verdiepten de kleuren zich en dartelde een vrolijke bries langs haar lichaam.
Zou ze in staat zijn die schemering te laten verdwijnen door hem opgewekter te maken? Het leek een vreemde gedachte, maar iets zei haar dat ze ertoe in staat was. Ze maakte zich los van hem en begon licht en kleuren te bewegen. Ze glimlachte en zei:
'Vandaag laten we de schemers weggaan, Ioyes. We moeten voorbereid zijn op onze terugkeer en daar zijn veel kleuren en fladders en andere bewegende dingen. Ik zal voor je blijven bewegen tot het zover is. Kijk, ik doe een fladder na.'
Hij knipperde een paar maal langzaam met zijn ogen en keek op. Zoals altijd staarde ze in een put van leegte. Snel gleed haar blik opzij en concentreerde zich op een lage struik waaronder ze een beweging meende waar te nemen. Zou het een fladder zijn? Ingespannen tuurde ze ernaar, maar alles viel stil. Het leek wel donkerder te worden. Boven haar groepten wolken samen, het rommelde in de verte en op de stenen begonnen grote regendruppels uiteen te spatten.
Ze keek naar hem. Zijn gebogen hoofd kon de stroom van tranen niet verbergen. Een schok voer door haar heen.
'Ioyes!'
Verder kon ze geen woorden vinden. Hij huilde! Voor het eerst sinds ze hier waren toonde hij gevoelens. Ze haastte zich naar hem toe en nam zijn hoofd in haar handen. Nog altijd waren zijn ogen leeg, maar de tranen jokten niet. Terwijl de regen gelijke tred hield stroomden ze over zijn wangen.
'Ioyes,'herhaalde ze fluisterend, vol mededogen.
De regen liep in stroompjes over haar gezicht en haar naakte lichaam en ze wist zelf niet of ze huilde of niet. Ze streelde zijn haren. De bui stopte abrupt en vleugjes groen werden op een lichte bries aangedragen. Een paar fladders verschenen op de open plek en onder de schemering kwamen bloesems in allerlei gradaties wit en rose te voorschijn. Verrukt keek ze om zich heen. Het was nog nooit zo helder geweest. Als bij ingeving schoot haar blik naar zijn ogen en verraste twee kleine lichtjes. Zijn mond bewoog. Een schor, gefluisterd woord ontsnapte. Pas na een paar ogenblikken begreep ze wat hij zei:
'Dolehar...'