HOOFDSTUK 9

Opgelucht ritste Emily haar jeans dicht. Ziezo, dat was ook weer gelukt. Mannen hadden het toch altijd een stuk makkelijker in dit soort situaties. Die hoefden alleen maar een boom op te zoeken, hun rug naar het publiek te draaien en te doen wat ze moesten doen. Voor hen geen moeilijk gedoe met broeken die onverwachts op enkels zakten, blote billen die geschramd werden door prikkend struikgewas en voeten die natuurlijk net niet wijd genoeg uit elkaar stonden.

Toiletteren in de vrije natuur was beslist een lastig moment in het leven van een reizende vrouw, bepeinsde ze terwijl ze zich voorzichtig een weg terug door het struikgewas baande. Zeker als je veel in het gezelschap van mannen reisde, zoals zij toen ze nog voor Reuter werkte. Het was maar goed dat ze niet al te preuts was uitgevallen. Er waren momenten geweest…

“Grrrrr…” klonk het in de verte.

Geschrokken bleef Emily staan. Wat was dat voor een geluid?

“Grrrrr,” hoorde ze opnieuw.

Ze spitste haar oren en gluurde voorzichtig door de bladeren. Haar hart miste een paar slagen toen ze het monster zag dat op nog geen drie meter afstand van Damian met zijn kop stond te zwaaien en een dreigend gegrom uitstootte.

Een beer?

Een beer!

Een grote, dikke, woeste, brullende bruine beer!

Paniek sloeg in grote golven door haar heen. Wat moest ze doen? Wat kón ze doen? Er wás niets wat ze kon doen. Ze moest doodstil blijven staan en bidden dat het beest haar niet zou ruiken, horen of zien. Hij zou vast wel een keer weggaan. Hij was hier uit zichzelf gekomen, en hij zou uit zichzelf weer weggaan. Dat moest ze geloven, anders zou ze helemaal gek worden.

Maar Damian dan? Ze kon Damian toch niet aan zijn lot overlaten? Ze kon toch niet rustig toekijken terwijl dat… dat monster Damian verscheurde?

Ze slikte het paniekgevoel dat haar keel samenkneep en haar mond kurkdroog maakte dapper weg. Ze moest nadenken, kalm blijven. Damian was in gevaar en zij was de enige die hem kon redden. Hem móést redden. Hun reis was nog maar net begonnen. Als hij nu werd opgegeten door die beer, zou ze er nooit achter komen wie Natasha was.

En ze zou nooit weten hoe hij kuste. Ze wilde weten hoe hij kuste. Wilde in zijn armen liggen, wilde weten hoe zijn lippen smaakten, hoe zijn huid aanvoelde, welke lieve woordjes hij in haar oor fluisterde als hij de liefde met haar bedreef. Al was het maar één keer…

Ze schrok ervan. Nee, dat wilde ze niet. Natuurlijk wilde ze dat niet. Bovendien was het nogal stom om op dit moment dat soort dingen te denken. Daar had ze geen tijd voor. Ze moest iets doen. In actie komen. Ze moest hem redden.

Haar ogen flitsten van de beer naar de rivier, van de ingang van de kloof naar de rotswand achter Damian. Ze moest het dier weg zien te lokken, hem afleiden van de man die als een versteende zoutzak lijdzaam zijn lot stond af te wachten.

Waarom stond hij eigenlijk zo gek? Zo half door zijn knieën gezakt, met zijn zijkant naar de beer toe? Had het dier hem al te pakken gehad? Was hij gewond? Ze kneep haar ogen tot spleetjes en probeerde te zien of er soms bloed uit zijn zij stroomde, maar hij stond te ver weg om het goed te kunnen zien. Niet gewond. Hij was vast niet gewond. Anders had ze hem wel horen schreeuwen.

“Rustig, Emily, denk na,” mompelde ze in zichzelf. Ze drukte haar nagels diep in haar palmen. De pijn hielp om haar paniek op afstand te houden. “Denk na. Dat beest moet daar weg. Dat is je eerste prioriteit.”

Maar hoe kreeg ze dat voor elkaar?

De rimpel boven haar neus werd dieper.

Denk na, Emily...

Voedsel. Ja, met voedsel. De beer had vast honger. Hij wilde eten.

Wat aten beren?

Denk na, Emily…

Honing. Vis. Bessen.

Bessen?

Ze had een bessenstruik zien staan, vlak bij de oever. Als ze de beer die kant op kon sturen, zou hij het beslist te druk hebben met eten om zich nog om hen te bekommeren. Dan zouden ze het dal uit kunnen sluipen en ergens in een hoge boom kunnen wachten tot hij uitgegeten was. Ook al duurde dat de hele nacht…

Heel voorzichtig maakte ze de opening in het struikgewas wat groter en gluurde erdoorheen, op zoek naar de bessenstruik uit haar herinnering. De mosgroene takken hadden vol prachtig glanzend rode vruchten gezeten die onmiddellijk haar aandacht hadden getrokken toen ze uit de auto stapte. Ze had zelfs nog aan Milosh willen vragen of ze die later op de avond misschien als toetje zouden kunnen eten – als ze niet giftig waren – maar omdat Milosh al zo snel was weggegaan, had ze er verder niet meer aan gedacht.

Nu gleden haar ogen speurend over de vele groene struiken langs de oever. Waar had ze hem gezien? Daar, die struik? Nee, de bessenstruik was groter, voller geweest. Dáár! Dat was hem! Triomfantelijk prentte ze de juiste plek in haar hoofd. Nu moest ze nog een manier verzinnen om de beer daarheen te krijgen. Ze moest iets in de struik gooien. Een steen. Een gróte steen, want de plof waarmee hij in de struik neerkwam moest natuurlijk wel goed te horen zijn. Zo goed dat de beer er op een drafje naartoe zou rennen.

Emily liet zich in het dichte struikgewas langzaam op haar hurken zakken, haar ogen strak op Damian en de beer gericht. Met haar handen tastte ze over de grond, op zoek naar iets wat ze als projectiel kon gebruiken. De ene na de andere steen werd afgekeurd, tot haar vingers zich eindelijk om een kei sloten, die groot genoeg zou moeten zijn om een flinke plof te veroorzaken.

Voorzichtig kwam ze weer overeind, de kei in haar hand. Ze probeerde niet te denken aan al die keren dat ze een bal had gegooid en jammerlijk had gefaald in haar pogingen iets te raken. Deze keer zou ze niet missen. Ze zou de kei in de bessenstruik gooien, de beer zou op een holletje ernaar toe draven, en daarmee Damian en haar de kans geven uit de kloof weg te rennen, het bos in. Toch?

Maar de beer had iets anders in gedachten. Precies op het moment dat Emily haar arm naar achteren bracht om te gooien, richtte hij zich met gespitste oren op, stak zijn snuit in de lucht, stootte een luid gebrul uit… en begon te dansen.

“Krijg nou wat,” mompelde Emily verbijsterd.

Ze geloofde haar ogen niet.

Maar het was waar.

De beer danste.

Vanaf de rotswand hoog boven hen klonk het klaaglijke geluid van een panfluit. De tonen dwarrelden door de kloof, lage klanken, hoge klanken, zangerige klanken, verleidelijke klanken.

En de beer danste.

Hij danste weg van Damian, danste langs de auto en het struikgewas, waar Emily nog steeds als versteend stond toe te kijken, naar de uitgang van het dal, en verdween al dansend in het grote, donkere bos…

* * * * *

Weg. De beer was weg. Damian kon het nauwelijks geloven.

Hoog boven hem werd de muziek die de beer had weggelokt zachter, tot het uiteindelijk weer net zo stil was als voor dat bizarre moment waarop de beer zich had opgericht en al dansend zijn weg uit de kloof had gezocht.

Hij had het gedroomd. Hij moest het gedroomd hebben.

Onzeker ging hij rechtop staan en keek om zich heen. Alles zag er nog net zo uit als voor zijn ontmoeting met de beer. De wilde bloemen zwaaiden zacht heen en weer in de lichte bries, het gras rond de vuurplaats was nog steeds geplet en zijn aluminium koffer met lenzen en statieven en reservecamera’s stond gewoon op de plek waar Emily hem had neergezet.

Alleen Emily ontbrak.

Damian draaide zich met een ruk om en begon in de richting van de auto te rennen. “Emily!” schreeuwde hij. “Emily!” Zoekend naar een teken van leven spurtte hij over het veld alsof zijn leven ervan afhing. “Emily!”

Ineens zag hij de struiken achter de auto uiteen buigen en een elfachtig wezen met rode krullen rende naar hem toe.

“Damian!”

“Emily!”

Snikkend van opluchting vloog ze in zijn wijd open gespreide armen. “O Damian, ik was zo bang…”

“Emily! Ik dacht dat je…”

“Ik wilde je redden en toen… en toen…”

En toen zei ze helemaal niets meer.

Kon ze niets meer zeggen, want Damian deed wat hij al die tijd al had willen doen. Hij boog zijn hoofd en kuste haar.

Ze smaakte naar frambozen. Zoete, rijpe, rode frambozen. Haar lippen waren precies zoals hij had gedacht dat ze zouden zijn. Warm, verwelkomend, met een tedere gewilligheid die hem uitnodigde verder te gaan. “Emily…” murmelde hij tegen haar warme mond. “O, Emily…”

Zijn handen lagen om haar smalle middel en hij trok haar naar zich toe, voelde de zachte welving van haar borsten tegen zijn middenrif drukken, voelde haar lichaam samenvloeien met het zijne, en het was alsof de wereld stilstond, alsof het hele universum ineens alleen nog maar bestond uit hun tweeën.

Hij had geen idee hoeveel tijd er verstreken was voor ze zich enigszins buiten adem uit zijn omhelzing losmaakte. Met een ongelovige blik in haar ogen bracht ze haar vingers naar haar lippen, die rood en vol waren van zijn liefkozingen. “Dit… dit was niet…”

“…niet gepast.” Hij schraapte zijn keel en hoopte dat het snelle bonken van zijn hart niet zo luid was als hij dacht dat het was. “Ik… Het spijt me, Emily. Ik was zo blij dat je ongedeerd was dat… dat ik mezelf even niet in de hand had.”

“Het… het geeft niet. Ik was ook blij dat jij niet… dat jij…”

“Het was de schok.” Damian realiseerde zich ineens dat zijn handen nog steeds om haar middel lagen en liet haar abrupt los.

“Ja. Ja, dát was het.”

“De schok. Daar kwam het door.” Hij onderdrukte de neiging een losgeraakte haarlok van haar verhitte wang strijken. In plaats daarvan duwde hij zijn handpalm stevig tegen de zijkant van zijn dij en deed een stap achteruit. “Een man staat niet elke dag oog in oog met een beer.”

“Nee.”

Haar ademhaling ging niet meer zo snel als even daarvoor, maar ze keek hem niet aan.

Was ze net zo verlegen met de situatie als hij?

Hij probeerde het ongemakkelijke moment weg te poetsen. “Zeg, eh… wat denk je, zou er in die koeltas van Milosh iets zitten wat als hartversterkertje kan dienen? Ik weet niet hoe jij eraan toe bent, maar ik sta te trillen op mijn benen,” zei hij. Zonder op antwoord te wachten draaide hij zich abrupt om, liep naar de auto, opende de achterklep en trok de koeltas eruit.

Emily kwam achter hem staan. Ze huiverde en keek angstig over haar schouder. “Denk je dat die beer terugkomt?” vroeg ze met een klein stemmetje.

“Ik hoop van niet.” Hij haalde twee blikjes bier tevoorschijn, trok de lipjes open en gaf haar er eentje.

Ze nam een paar flinke slokken en slaakte een diepe zucht. “Damian? Zag jij wat ik zag?”

“Ik weet niet wat jij zag.”

“De beer. Ik geloof… Ik dacht… Hij danste.”

Damian zweeg.

Emily stootte een beverig lachje uit. “Ik weet het. Het kan niet, ik heb het vast gedroomd, maar het leek zo… zo echt. En ik hoorde muziek.” Ze zette het blikje nog een keer aan haar lippen, slikte de koude drank door, en zuchtte weer. “Ik heb gedroomd.”

“Je droomde niet.”

“Niet?”

“Als je droomde, had ik precies dezelfde droom.”

“Maar… maar…” Ze keek hem voor het eerst sinds hun kus recht aan. “Een dansende beer in het wild… dat kan toch helemaal niet?”

“Nee, dat kan helemaal niet,” was hij het met haar eens.

Zwijgend staarden ze voor zich uit.

“Het wordt al een beetje donker,” verbrak Emily als eerste de stilte.

Damian fronste zijn voorhoofd en staarde bezorgd naar de ingang van het dal. “Ik wou maar dat Milosh terugkwam. Ik vind het geen prettig idee dat hij daar ergens in het donker rondloopt terwijl er een beer in de buurt is.”

“Milosh…” Ze draaide zich met een ruk naar hem toe en keek hem angstig aan. “Ik was hem helemaal vergeten. O, Damian, wat moeten we doen als de beer hém te pakken krijgt?”

Damian zweeg. Hij klemde zijn kaken op elkaar en staarde grimmig voor zich uit. Het was een mogelijkheid waar hij liever niet over na wilde denken. Na Paraneski waren ze zoveel zijweggetjes en zandpaden ingeslagen dat hij geen enkel idee had waar ze nu zaten. Milosh was de enige die hen terug kon brengen naar de bewoonde wereld.

Er zat dus maar één ding op.

Hopen dat de beer hem niet te pakken zou krijgen…