HOOFDSTUK XIV
Strijd van het vernuft
Eindelijk kondigde een nieuwe dag
haar komst aan, door de ramen van de Horzel met een flets grijs
licht te vullen. Langzaam kroop het de cabine binnen, totdat het
voor degenen die erin zaten genoeg was om te zien wat ze deden.
Niemand sprak. Ongewassen, ongeschoren, de haren in de war, met
verkreukte kleren, was niemand in de stemming voor een gesprek.
Bertie stak de primus aan en maakte een pot koffie. Biggles opende
de deur en Ginger keek met afkeer naar de natte, kleurloze damp die
binnendreef. 'Zo, dus het mist nog steeds,' merkte Biggles
overbodig op.
'Waarom laat je dat vervloekte
spul hier binnen?' zei Bertie. 'Wees menselijk. We hebben al
genoeg.' Biggles sloot de deur.
'Wat gaan we aan dat smerige spul
doen?' vroeg Bertie. 'Niets,' antwoordde Biggles. 'Ik bedoel, er is
niets wat we kunnen doen om hier weg te komen, als je daar soms aan
dacht. We zouden één ding kunnen doen en dat is het verzamelen van
wat drijfhout en buiten een vuur aanleggen om de kou uit onze
botten te laten trekken. De plek zou er dan een beetje opgewekter
uitzien.'
Ginger ging naar de
deur.
'Verlaat het strand niet, anders
kun je straks de weg naar het toestel niet meer vinden,'
waarschuwde Biggles.
Een half uur later zaten ze
allemaal op het strand rond een houtvuur, terwijl ze genoegen namen
met een niet erg aantrekkelijk ontbijt van noodrantsoenen, waarvan
het hoofdbestanddeel beschuiten waren die nat gemaakt, geroosterd
en daarna met boter en jam besmeerd werden.
Langzamerhand was de mist van
grijs in wit veranderd en alhoewel hij nog steeds dik was, was hij
een beetje minder dicht dan hij geweest was. De zee was van een
olieachtige kalmte, maar ze konden het ijs nog horen grommen aan
het andere eind van de baai. Ze konden niets zien, en misschien
deed Bertie daarom wel het voorstel om te proberen op te stijgen.
Maar Biggles wilde het niet hebben. 'We weten niet hoeveel ijs er
misschien tijdens de nacht de vaargeul binnen is gedreven. Eén
kleine ijsberg zou voldoende zijn om de machine ver open te
scheuren. Ook hebben we er geen idee van hoe hoog deze rommel is.
Noch weten we, als het erop aankomt, hoever het zich uitstrekt. Ik
denk dat het algemeen is, in het hele gebied, in welk geval er op
het vliegveld niet geland zou kunnen worden, zelfs als we dat
zouden vinden. Ik blijf hier. Ik kan wel betere manieren bedenken
om te sterven dan door tegen een klomp ijs te botsen, met een vaart
van honderdvijftig kilometer per uur. Zonder een zuchtje wind en
een rimpel van het water om ons te helpen, zouden we een lange
aanloop nodig hebben om los te komen. Wees niet ongeduldig. Dit kan
niet eeuwig duren. Als het nodig mocht zijn, zouden we het hier
veertien dagen kunnen uithouden, voordat we onze toevlucht hoeven
te nemen tot hartmosselen en mosselen.'
De mist werd nog steeds dunner,
maar erg langzaam. Het was ongeveer een uur later, toen een geluid,
zo eng als Ginger nooit gehoord had, door de allesomvattende mist
tot hen doordrong. Het was het verwijderd gemompel van menselijke
stemmen, gedempt alsof het door muren klonk.
'Dat moet Gontermann zijn, die
het eiland probeert te vinden,' zei Biggles. 'Spreek zachtjes. We
hoeven hem niet te laten weten dat we hier zijn, of hem de weg naar
het strand te wijzen.' 'Hij zal ons tenslotte toch vinden.' 'Dat
zal hij waarschijnlijk ook wel. Dat herinnert me aan iets. We
hoeven niet te koop te lopen met het feit dat we gegraven hebben
door de gereedschappen hier te laten rondslingeren. We zullen ze
toch niet meer nodig hebben. Ginger, misschien kun jij ze pakken en
ze in een van die poelen tussen de rotsen gooien.' Ginger willigde
het verzoek in. Tegen de tijd dat hij dit gedaan had en
terugkeerde, bestond er niet langer meer twijfel dat het een boot
was, daar op het water.
Een motor werd gestart en het
bonzen daarvan was, alhoewel gedempt door de mist, duidelijk te
horen. 'Dat kan niemand anders dan Gontermann zijn,' verklaarde
Ginger. 'De Wesp is kilometers in de omtrek het enige
vaartuig.'
Biggles glimlachte. 'Hij is
vastbesloten hier te komen; maar ik zou zeggen dat hij zich verre
van gelukkig voelt bij dat rondscharrelen in deze erwtensoep.' De
geluiden kwamen naderbij en verwijderden zich dan weer even. De
motor werd afgezet. 'Hij is bang in dat ijs vast te raken aan de
andere kant van de baai,' ging Biggles verder, terwijl hij de
druppels uit zijn oogharen schudde. 'Hij moet het kunnen horen, dus
weet hij dat het er is.' Ze luisterden.
'Hij komt weer deze kant uit,'
merkte Ginger op, toen de stemmen, vergezeld van enig geplas, in
sterkte toenamen.
'Het klinkt alsof ze in de
rubberboot zitten en de Wesp op sleeptouw hebben,' raadde Biggles.
'Ze zullen het strand zo dadelijk wel vinden.'
'Waarom roepen die dwaze schurken
ons niet aan, als ze weten dat we hier zijn?' vroeg Bertie.
'Misschien zijn ze van plan ons te verrassen. Als ze ons zagen
aankomen en ons niet hebben horen wegvliegen, moeten ze weten dat
we nog steeds hier zijn.' 'Wat gaan we doen, ouwe jongen, als ze
over ons heen rollen - als je begrijpt wat ik bedoel?' Biggles
haalde de schouders op en stak een sigaret op. 'We zullen wel zien
hoe ze zich ontpoppen. Het is niet direct gezegd dat ze vijandig
zijn. Als ze zich vriendelijk gedragen, zullen wij dat ook doen.'
'Wat voor uitvlucht ga je verzinnen dat we hier teruggekomen zijn?'
wilde Ginger weten. 'We zijn niet verplicht voor wat dan ook
excuses te maken. Zover ik weet hebben we geen enkele regel
overtreden.'
'Veronderstel eens dat ze ruw
worden.'
'Als ze dat willen, is het mij
goed.'
'Het klinkt alsof ze het strand
gevonden hebben, en de rubberboot erop trekken,' zei
Ginger.
'Dat betekent dan dat ze het
anker van de Wesp hebben laten vallen. Ze brengen ongetwijfeld een
lijn aan land om ze vast te leggen en hen de gelegenheid te geven
haar terug te vinden. Ze zouden ze in deze smerigheid gemakkelijk
kunnen kwijtraken.' Een korte poos heerste er stilte. Toen sprak er
plotseling een stem dichtbij. Drie gestalten doemden donker op in
de mist. Ze kwamen naar voren, bleven staan toen ze de groep op het
strand zagen zitten, en kwamen toen weer verder. Het waren, zoals
verwacht, Gontermann en zijn twee metgezellen, van wie er een een
spade droeg en de ander een ijzeren staaf. 'Goedemorgen,' groette
Biggles vrolijk. 'De weg kwijt?' Gontermann kwam naar voren, met
een nietszeggende uitdrukking op het gezicht. 'Wat doet u hier?'
'Ik zou u dezelfde vraag kunnen stellen. Wat denkt u dat ik
doe?'
Gontermann kwam op hem af, zijn
gezicht onverstoorbaar. 'Waarom blijft u hier?' 'Is dat nu geen
tamelijk dwaze vraag van een chef van een vliegveld? Ik wacht tot
deze helse mist optrekt, zodat ik de lucht in kan. Als dat gebeurt,
zult u me door de opspattende waterdruppels niet eens meer zien.
Wilt u een kop koffie?' 'Nee... dank u. U bent hier gisteren
gekomen.' 'Heel juist. Maar dat was niet geheel en al uit vrije
wil. Wat kon ik anders doen met dit spul om me heen; en zoals ik
geloof zit het vliegveld ook potdicht.' 'U zegt dat u hierheen kwam
om Carter en Barlow te zoeken. U vond hen. Zo. Waarom kwam u
terug?' 'Om wat spullen op te halen die zij hadden
achtergelaten.'
'Heeft u ze gevonden?'
'We vonden een of twee dingen,
waarvan ik zeker weet dat ze er blij mee zullen zijn.' 'Wat voor
soort dingen?' 'Boeken. Plantenexemplaren.'
'Denkt u dat ik dat geloof?' Er
klonk spot in Gontermanns stem.
'Dat moet u zelf
weten.'
'Laat me ze zien.'
'U kunt ze zien als u terug bent.
Ze zijn in het kantoor van Vendez. Ze waren nat en hij bood erg
vriendelijk aan ze te drogen.'
Ginger verstijfde toen
Gontermanns hand in zijn zak verdween, maar dat was alleen maar om
zijn pijp tevoorschijn te halen. Nadat hij haar had aangestoken,
ging hij voort. 'Veronderstel eens dat we ophouden met er omheen te
draaien, zoals uw spreekwoord luidt. Waar is het?'
Biggles' wenkbrauwen gingen in
gehuichelde verbazing omhoog. 'Waar is wat?' 'U weet waar ik het
over heb.' 'Ik ben niet goed in raadseltjes.'
Gontermann aarzelde. Dan kwam het
er onder pressie uit. 'Het goud.'
'Goud? Wat voor goud?'
'Dus u doet alsof u van niets
weet?'
'Vertel me er eens wat van,'
nodigde Biggles uit. 'Ik houd van verhalen over goud, en we hebben
alle tijd.
Begint u maar.'
Gontermanns trekken verhardden
zich. 'U kwam hier naar goud zoeken,' tartte hij.
'Wanneer ik mijnbouwkundige
onderzoekingen ga doen, kies ik me een plaats met een aangenamer
klimaat dan dit.'
Eigenlijk wist Biggles dat dit
slechts uitstel was. Vroeger of later zouden de kaarten op tafel
gelegd moeten worden, maar hij hoopte dit te kunnen uitstellen
totdat het weer opklaarde en het mogelijk was op te stijgen.
Gontermann ging verder. 'Carter en Barlow hebben goud
gevonden.'
'Dat moet fijn voor hen geweest
zijn. Hebben uw vrienden daarom geprobeerd hen te vermoorden?' Er
volgde geen antwoord.
'Carter en Barlow waren
onvervalste plantenverzamelaars,' verklaarde Biggles. 'Goud was wel
het laatste waar ze aan dachten.'
'Dat kan zijn, maar ze vonden
het.'
'Hoe weet u dat? Hebben ze u dat
verteld?'
'We vonden de plek waar zij het
opgroeven. Ze lieten een stuk liggen, zodoende wisten we
het.'
'Dat was zorgeloos van hen. Ik
kan u dit vertellen; ze hadden geen goud toen we hen
vonden.'
'Ze vertelden u waar ze het
verstopt hadden. Daarom bent u teruggekomen.'
'Hoeveel is er van dat
veronderstelde goud?' 'Een grote hoeveelheid.'
'En u denkt dat ik hierheen kwam
om het te halen?'
'Dan weet u minder van vliegen af
dan ik verwachtte, gezien de positie die u bekleedt. Dit
vervoermiddel van me is een vliegtuig, geen slagschip. Zou ik zo'n
dwaas zijn om een gat in de bodem te laten slaan door het te zwaar
te belasten?'
'Misschien maakt u vele
vluchten,' pareerde Gontermann scherpzinnig. 'Is het goud in uw
vliegtuig?' 'Ga en kijk. Al het goud dat u kunt vinden, is u van
harte gegund, hoor.'
Gontermann liep met grote passen
naar het vliegtuig. Bij Ginger kwam de gedachte op dat Biggles toch
goed gedaan had door Bertie niet toe te staan een van die
goudstaven te nemen. Als hij dat gedaan had, zou het nu gevonden
worden, en dat had dan voor zichzelf gesproken. Hij kon nauwelijks
een glimlach onderdrukken, toen hij Gontermann boven op de plek zag
staan, waar het begraven lag. Het lag werkelijk maar een paar
centimeter onder zijn voeten, als hij het maar geweten had. Hij
kwam spoedig terug. 'Bent u nu tevreden?' vroeg Biggles effen.
'Nee.'
'Lieve hemel! Wat een lastige
kerel bent u.' Toen hem iets te binnen schoot ging Biggles verder.
'O, tussen haakjes, er zijn in Punta Arenas een paar mensen die
naar u vragen.' 'Wat voor mensen?'
'Een Russische walvisvaarder liep
binnen. Iemand kwam aan wal om u te zoeken.' 'Hoe weet u
dat?'
'Toen ik gisteren in de stad was,
bezocht ik meneer Scott, de eigenaar van de winkel in
scheepsbehoeften. De Seaspray was zijn eigendom, zoals u weet. Er
is nog altijd de kwestie van de vergoeding voor het verloren gaan
ervan. Toen ik over dat Russische schip sprak, deelde meneer Scott
me vrijwillig mee dat er een man aan wal gekomen was die naar u
vroeg. Misschien dacht meneer Scott dat ik u ergens gezien
had.
Het schip lag er nog steeds, toen
ik vandaar wegvloog, dus neem ik aan dat het nog steeds op u
wacht.' Dit scheen Gontermann stof tot nadenken te geven en
gedurende een minuut of twee hoopte Ginger dat hij zou weggaan en
zo een einde maken aan een situatie, welke steeds moeilijker werd.
Klaarblijkelijk overwoog Gontermann dit, want hij bestudeerde
aandachtig het weer. Maar de reisomstandigheden waren voor de Wesp
even gevaarlijk als voor het vliegtuig en als hij al een vertrek in
gedachten had, zette hij het van zich af. Hij begon weer te
redeneren en volgde nu een andere tactiek.
Terwijl hij op valse of werkelijk
vertrouwelijke toon sprak zei hij: 'Lange tijd geleden werd er op
dit eiland goud begraven.'
'Maar ik zag u graven op het
eiland, waar ik Carter vond!'
'Ik dacht dat het daar misschien
naar toe gebracht was.'
'Door Carter en
Barlow?'
'Ja.'
'Ik neem aan dat u het niet
vinden kon?' 'Nee.'
'Dus bent u tot de slotsom
gekomen dat het nog steeds hier moet zijn.'
'Ja.'
'Nou, ga uw gang en zoek ernaar.
U zult het niet vinden door hier met mij te staan praten. Had u
graag dat we u hielpen?'
'Nee, ik geloof dat u er alles
van weet.' 'Hoe komt u op die gedachte?'
'Omdat u toen u hierheen kwam,
graafgereedschappen bij u had.'
'Ik heb u verteld waarom ik die
had meegebracht. Ik heb ze bij de douane aangegeven. Ik heb niet
geprobeerd ze te verbergen.'
'Waar zijn ze? Ze liggen niet in
het vliegtuig.' 'Ik kwam tot de conclusie dat het per slot van
rekening niet waarschijnlijk was dat ik ze nodig zou hebben en
omdat ik geen reden zag in het dragen van overtollig gewicht,
ontdeed ik me ervan. We zullen ze nu zeker niet nodig hebben omdat
we, zoals ik u vertelde, zodra de mist optrekt naar huis
gaan.'
'U gaat omdat u het goud gevonden
heeft.'
Biggles maakte een ongeduldig
gebaar. 'Nou ja, neem het zo op als u wilt. Is het goud van
u?'
'Dat heeft er niets mee te
maken.'
'Het lijkt me dat het er een
heleboel mee te maken heeft. Als het niet van u is, heeft u geen
recht het aan te raken. Hoewel, doe wat u wilt. Ga uw gang en
graaf.'
'Er is veel goud; genoeg voor ons
beiden,' opperde Gontermann sluw.
'Ik wil dat spul niet. Mijn enige
zorg is het opklaren van het weer, zodat ik naar een gezonder
klimaat kan vertrekken.'
Gontermanns houding veranderde.
'U gaat hier niet weg voordat u me gewezen heeft waar u het goud
verborg.'
'Wilt u me soms vertellen wat ik
moet doen?' 'Ja.' In een flits had Gontermann een revolver
getrokken. 'Iedereen die in de buurt van dat vliegtuig komt, wordt
neergeschoten.'
De andere mannen haalden ook
revolvers tevoorschijn. Biggles glimlachte spottend. 'Het wordt
tijd dat u zich eens laat onderzoeken, Gontermann. Wat denkt u met
zo'n gedrag te bereiken?'
'Er gaan veel mensen de Straat
af, maar ze keren niet allemaal terug,' was het dreigende antwoord.
'Oké. Stel het zó, als u wilt. Ik kan in ieder geval toch niet weg,
zolang de mist ons aan de grond houdt. Als ik klaar ben om te gaan,
zal ik gaan en u zou een dwaas zijn te proberen me tegen te
houden.' 'Geef me uw wapens.' 'Dat wil ik niet.'
'Beseft u dat ik u allemaal kan
neerschieten, uw vliegtuig kan laten zinken, zonder dat iemand dat
ooit te weten komt?'
'Probeer het,' nodigde Biggles
uit. 'Dan komt u er misschien achter dat ik sneller en beter schiet
dan u.' Misschien geloofde Gontermann dat. Hij aarzelde tenminste,
terwijl hij zich misschien afvroeg of Biggles werkelijk meende wat
hij zei, of dat hij maar blufte. In ieder geval is het heel iets
anders een man in de hitte van het gevecht neer te schieten dan in
koelen bloede iemand neer te schieten die op de grond een sigaret
zit te roken. En terwijl de toestand onveranderd bleef, alsof ze
allemaal standbeelden waren, meende Ginger ergens vanuit de mist
een eigenaardig geluid te horen. Gontermann draaide het hoofd half
om, alsof ook hij het gehoord had. Het was zeker niet het kraken
van ijs.
'Doe niets overijld, waar u later
misschien spijt van krijgt,' zei Biggles. 'Wat zou u er trouwens
aan hebben ons neer te schieten? Zou dat u helpen het goud te
vinden?'
Nog zei Gontermann niets en
Ginger dacht dat dit, meer dan wat ook, kwam door de onverschillige
hooghartige houding van Biggles.
Weer kwam het geluid uit de mist.
Het klonk als het snateren van een aap.
Nog bewoog niemand; Gontermann
was klaarblijkelijk niet in staat uit te maken wat hij moest doen
en Biggles bedwong zich om het conflict niet door een of andere
beweging te verhaasten. Ginger besefte dat er slechts één dreigende
beweging nodig was om de wapens vuur te laten spuwen en terwijl hij
gespannen wachtte, kwam er van ergens in de baai een vreemd
mengelmoes van geluiden; bonken, schuren en een kreet. Hij wist
niet wat hij ervan denken moest. Biggles redde. 'In plaats van uw
ammunitie aan ons te verspillen, geloof ik dat u ze beter kunt
sparen om te voorkomen dat die Indianen uw boot leegplunderen. Ik
zou zeggen dat ze er zojuist ingesprongen zijn. Nu ze de boot
verlaten vinden, zullen ze zichzelf wel bedienen.'
Gontermann vloekte onheilspellend
in het Duits. Toen sprak hij vlug in dezelfde taal met zijn
metgezellen. Ze draaiden zich om en verdwenen op een draf in de
mist.
'Doe dat wapen weg,' zei Biggles
kortaf. 'U zou ons toch niet alle drie kunnen neerschieten, zonder
zelf ook geraakt te worden.' Hij stond op en klopte hét zand van
zijn broek. Terwijl hij dit deed klonk uit de richting, waarin de
twee mannen verdwenen waren, een schot, kreten en geplas van
water.
'Die vrienden van u zijn te
handig met hun wapens,' merkte Biggles koel op. 'Als ze een Indiaan
gedood hebben, zullen er waarschijnlijk moeilijkheden komen.'
Gontermann keek woedend en liep zonder een woord te zeggen, met
grote passen over het strand om in de duisternis te
verdwijnen.
Biggles stak een nieuwe sigaret
op. 'Dat was op het nippertje,' zei hij. 'Hij verloor zijn
zelfbeheersing, toen het erop aankwam.'
Ginger slaakte een diepe zucht
van verlichting. 'Wat nu?' informeerde hij. 'Wat gebeurt er
vervolgens?' 'Vraag me iets gemakkelijkers,' antwoordde Biggles.
'Aangezien we nog niet weg kunnen, kunnen we net zo goed blijven
waar we zijn. Ik laat het vliegtuig niet alleen, dat staat
vast.'