HOOFDSTUK XII
Gontermann bakt een poets
Eén blik uit het raam, de
volgende morgen, was genoeg om bij hen de hoop de bodem in te slaan
die dag hun zaken te regelen - tenminste wat een vlucht naar het
goudeiland betrof. Er woedde een storm met een ononderbroken deken
van donkerblauwe wolken die laag over het door de storm opgezweepte
water joegen. Een mengsel van regen en natte sneeuw, horizontaal
voortgedreven op de wind, bracht het zicht terug tot op een paar
meter.
'Dat beslist elke mogelijke
discussie over vliegen vandaag,' zei Biggles filosofisch, terwijl
hij een sigaret opstak. 'Als het vóór zonsondergang afneemt, zal
het me verbazen. Ik vlieg niet in zo'n weer, nog niet voor al het
goud van de Bank van Engeland.' 'Het ziet eruit alsof het een week
gaat duren,' merkte Ginger somber op.
'Volgens het naslagwerk kan dat
gemakkelijk - of langer,' antwoordde Biggles. 'We zullen moeten
wachten totdat het over is.'
De avond viel, zonder een breuk
in het wolkendek of zelfs de belofte van een. De wind huilde. Regen
en natte sneeuw sloegen tegen het raam en gleden langs het glas af
als halfgekookte tapioca. 'Als Gontermann buiten is, dan wens ik
hem veel plezier,' zei Algy die ernaar keek. Ze bleven
thuis.
De volgende dag was het iets
beter, maar niet veel. Het was duidelijk dat de storm nog lang niet
uitgewoed was. Na de lunch zei Biggles die zich opvrat van
ongeduld, alleen maar om in hemelsnaam wat te doen te hebben, dat
hij met de wagen tot aan de pier zou gaan om te kijken of de Petrel
misschien toevallig eerder gearriveerd was dan verwacht werd. De
anderen, evenals hij vervelend van het nietsdoen, besloten met hem
mee te gaan.
Er wachtte hun een verrassing. De
koelschepen die vlees geladen hadden, waren vertrokken, maar er lag
een ander; een groot schip met donkere romp dat er uitzag als een
echt zeewaardig vaartuig. 'Een walvisvaarder,' merkte Biggles op,
zonder enige bijzondere belangstelling, om dan plotseling stil te
staan alsof iets zijn aandacht getrokken had, wat in werkelijkheid
ook zo was. 'Kijk eens naar de vlag die hij voert,' ging hij op
veranderde toon verder. Ginger keek en zag de hamer en sikkel.
'Russisch', was alles wat hij zei.
'Ja,' antwoordde Biggles
fronsend. 'Nu we toch hier zijn kunnen we misschien net zo goed
even met meneer Scott gaan praten om te horen of hij nog nieuws
heeft.' Ze liepen verder naar de winkel in scheepsbehoeften. 'Weet
u ook toevallig of Gontermann teruggekomen is?' vroeg hij nadat ze
elkaar begroet hadden. 'Ik geloof dat hij met zijn boot uit was,
toen dit smerig weer losbrak.'
'Ik heb hem niet gezien,' was het
antwoord. 'De Wesp ligt niet op haar gewone meerplaats. Hij heeft
waarschijnlijk beschutting gezocht, toen hij het slechte weer zag
aankomen. Ik betwijfel of hij getracht heeft zich, tegen de wind
in, een weg naar huis te vechten.' Dan, wijzend op de
walvisvaarder, voegde hij er als een invallende gedachte aan toe.
'Ze wachten op hem.' Biggles zette grote ogen op. 'Wie wacht er?'
'Het schijnt dat iemand aan boord van gindse walvisvaarder hem wil
spreken.' 'Gontermann?'
'Ja.'
'Hoe weet u dat?'
'Er is hier al een of twee keer
een man geweest om naar hem te vragen. Ik zei dat hij uit was,
zeilen in de Straat. Hij wilde weten hoelang het duurde voordat hij
terugkwam.' 'Wat vertelde u hem?'
'Ik vertelde hem dat ik het niet
wist. Toen wilde hij weten waar hij hem kon vinden. Ik zei hem dat
hij hem misschien ergens in de Straat kon vinden. Dat was alles wat
ik wist. Zijn boot lag niet op haar gewone meerplaats, dus was hij
nog niet terug.' 'Die man moet wel dringende zaken met hem hebben.'
'Ja, dat geloof ik wel.'
'Wat doet dat schip hier
overigens?' 'Dat kan ik u ook niet vertellen. Ze praten niet veel.
Misschien hebben ze motorpech. Ze hebben hier evenveel recht als
ieder ander. Ze zijn ongetwijfeld op weg naar het zuiden, naar de
walvisgronden.' 'Hoelang ligt het schip daar al?' 'Kwam gisteren
binnen om beschutting te zoeken tegen het weer, dacht ik, totdat ze
naar Gontermann kwamen vragen.'
'Wat zouden ze van hem willen -
van de chef van het vliegveld?'
'Hij is misschien een vriend van
de kapitein die erop rekende hem als loods aan boord te nemen om
hun schip door de Straat te krijgen. Hij zou dat net zo goed kunnen
doen als ieder ander.' 'Dat zou het antwoord kunnen zijn,' gaf
Biggles toe, terwijl hij zich omdraaide. 'Bedankt meneer Scott.'
Hij ging naar buiten.
Toen ze allemaal buiten waren zei
hij. 'Dat bevalt me niet. Zelfs als walvisvaarder is het een
vaartuig waar een luchtje aan zit. Wat ter wereld zou de kapitein
van Gontermann willen? Maar dat is een dwaze vraag. We hoeven maar
één keer te raden om het goed te hebben.'
'Wat je bedoelt is dat dat schip
voor hem hetzelfde betekent als de Petrel voor ons,' mengde Algy
zich in het gesprek.
'Daar ben ik bang voor. Ik zou
geen andere reden weten waarom ze belang zouden stellen in een man
die, zoals we geloven, weet wat de Dresden met haar buit deed. Als
ik gelijk heb, dan ziet het ernaar uit dat deze onderneming zich
ontwikkelt tot een wedloop, en een wedloop die waarschijnlijk een
vinnig slot heeft. Ik zou me gelukkiger voelen als de Petrel hier
was. Als Gontermann terugkomt en aan boord van dat schip gaat,
heeft het een voorsprong op ons.' 'Vergeet niet dat de commodore
ons een tip gaf dat er misschien onwelkome bezoekers onderweg
waren,' herinnerde Ginger hem. 'De inlichtingendienst heeft
misschien ergens lucht van gekregen. Als dat zo is waarom gaf de
commodore ons dan geen volledige inlichtingen om bij de tijd te
zijn?' 'Dat heeft hij misschien niet gedurfd uit angst dat andere
mensen erachter kwamen wat we aan het doen waren. Rusland heeft
overal spionnen, ook bij de telegraaf- en radiodiensten. Iedere
communist, en Gontermann is er misschien wel een, wordt automatisch
een spion, zoals we ondervonden hebben.' 'Wat gaan we eraan
doen?'
'Zover ik kan zien is er niets
wat we eraan doen kunnen. Dit is een vrije haven. Eén ding is
zeker, het heeft geen zin te proberen iets in dit smerige weer te
doen, dus kunnen we alleen maar afwachten wat er gebeurt.'
'Intussen, als Gontermann terugkomt en die walvisvaarder trekt er
met hem aan boord tussenuit, dan ziet het ernaar uit dat we per
slot van rekening de boot gemist hebben,' merkte Algy somber op.
'We hebben nog één troefkaart,' antwoordde Biggles opgewekt. 'Zover
we weten is Gontermann er nog niet in geslaagd de plaats van het
goud te bepalen. Hij is er misschien achter gekomen op welk eiland
het ligt, maar dat is niet hetzelfde. Zelfs als hij wist waar het
oorspronkelijk was, hoeft hij nog niet te weten dat het verplaatst
is. Als hij dat wist of vermoedde, zou hij misschien nog niet weten
waar het nu is. Het zal een lang karwei worden om het hele
verduivelde eiland om te graven, dus daar hebben we hem nog bij de
staart.'
'Vertel me eens, ouwe jongen,'
verzocht Bertie. 'Wat gaat er gebeuren als die walvisvaarder en de
Petrel samen bij het eiland komen te liggen - als je begrijpt wat
ik bedoel.'
'Daar denk ik liever niet aan,'
antwoordde Biggles. 'Jouw gissing is zo goed als de mijne. We
kunnen misschien beter naar huis gaan, uit deze vervloekte wind.'
'Ik zal spoedig tegen de muren springen, als ik nog langer in die
kamer moet blijven,' verklaarde Ginger. 'Waarom niet naar het
vliegveld gereden om Vendez te vragen of hij nog wat over
Gontermann gehoord heeft? Er komen waarschijnlijk geen toestellen
binnen zolang dat weer aanhoudt, maar ik denk dat Vendez er wel zal
zijn, al was het alleen maar om berichten te ontvangen tijdens de
afwezigheid van Gontermann.' 'Ja, dat zouden we kunnen doen,'
stemde Biggles toe.
'Het zou een onderbreking zijn
van dat gestaar uit het raam.'
Hij keerde de wagen in de
richting van het vliegveld, terwijl hij goed uitkeek, voorzover het
weer dat mogelijk maakte, naar de opvallende oranje zeilen van de
Wesp. Maar er was niets van te bespeuren. Ze troffen Vendez in zijn
kantoor. Hij begroette hen op zijn gewone, vriendelijke manier,
maar Ginger merkte, of meende te merken dat er een zekere
verwarring sprak uit de manier waarop hij naar hen keek. Na een
paar woorden over het weer, vroeg Biggles: 'Hebt u iets van
Gontermann gehoord? Hij had toch al terug kunnen zijn,
nietwaar?'
'Nee, ik heb niets gehoord,'
antwoordde de assistentchef. 'Ik denk dat hij op een beschut plekje
ligt te wachten tot het weer verandert. Als hij dat doet zal hem
niets overkomen. Hij is een goed zeiler, zoals u weet. Maar om van
onderwerp te veranderen, ik ben blij dat u gekomen bent. Ik wilde u
al een boodschap sturen.'
'O, werkelijk?' vroeg Biggles die
een beetje raadde wat er komen ging, nonchalant.
'Ja, ik ben bang dat ik slecht
nieuws voor u heb.'
Biggles' wenkbrauwen gingen de
hoogte in. 'Slecht nieuws?'
'Zo zult u het misschien
beschouwen. U mag van hieruit geen vluchten meer ondernemen.'
Biggles keek verbaasd. 'Bedoelt u dit... letterlijk?' vroeg hij
ongelovig.
'Dat zijn de orders en tijdens de
afwezigheid van de chef ben ik er verantwoordelijk voor. Het spijt
me erg als dit u enig ongemak bezorgt, omdat het in alle geval uw
plannen doorkruist.'
'Maar... hoe is dat
gekomen?'
Vendez haalde de schouders
op.
'Hebben we iets verkeerds
gedaan?'
'Niet zover ik weet.'
'We hebben nauwgezet iedere regel
in acht genomen.' 'Dat is waar.'
'Nou, wat is er dan aan de
hand?'
'Ik mag u dat eigenlijk niet
vertellen, maar ik doe het wel. Gontermann heeft over u een rapport
naar het hoofdkwartier in Santiago gestuurd.' 'Wat heeft hij dan
gerapporteerd?' 'Door uw gedrag verdacht hij u ervan buitenlandse
geheime agenten te zijn die zich bezighielden met
spionage.'
'Maar dat is belachelijk!' riep
Biggles uit. 'Wat valt er hier te spioneren? Zover ik weet is er
hier binnen honderden kilometers niets van militaire aard.' 'Dat is
zo, maar Gontermann dacht dat u ergens achterheen zat. Hij was
achterdochtig en meende dat het zijn plicht was een rapport op te
maken. Het is misschien toch wel in orde. U zult ongetwijfeld in
staat zijn alles te verklaren.' 'Aan wie?'
'Aan de officieren die van
Santiago onderweg hierheen zijn om u te ondervragen.' 'Wanneer
verwacht u hen?'
Vendez strekte de handen uit, met
de palmen naar boven. 'Wie weet?' 'Komen ze per
vliegtuig?'
'Maar natuurlijk. Normaal hadden
ze met de gewone lijndienst nu al hier kunnen zijn. Maar met dit
weer zal het vliegtuig wel ergens langs de route geland zijn om te
wachten tot de omstandigheden het mogelijk maken veilig naar hier
te vliegen. Was u dan van plan nog te gaan vliegen?'
'Nog maar één vlucht, voor een
laatste rondblik. Een kwestie van een paar uur. Het zou nu al
gebeurd kunnen zijn, voordat u bericht kreeg, als het weer goed
gebleven was.' 'Jammer.'
'Wat zou er gebeurd zijn als we
in de lucht geweest waren, toen dat bericht binnenkwam?'
'Ik zou u, als u weer geland was,
hebben meegedeeld dat u aan de grond moest blijven.'
'Weet Gontermann niet dat we aan
de grond moeten blijven?'
'Hoe zou hij dat moeten weten?
Hij is niet hier geweest.'
'Hoelang geleden is dat bericht
gekomen?' 'Een half uur.' 'Via de radio?' 'Heeft iemand het
gezien?' 'Alleen de telegrafist.'
Biggles keek naar de anderen.
'Dus Gontermann heeft het klaargespeeld ons een poets te bakken,'
zei hij zachtjes. Hij wendde zich weer tot Vendez. 'Als we, toen
dat bericht kwam, boven de Straat geweest waren, had u er dus niets
aan kunnen doen?' 'Niet voordat u terug was.'
'Als we in dit weer waren blijven
steken had het wel enige tijd kunnen duren voordat we terug waren.'
'Ja. Natuurlijk.'
'Luister nu eens Vendez,'
vervolgde Biggles ernstig. 'Ik houd er niet van om een man te
vragen de regels te overtreden, maar er is nog zoiets als de andere
kant opkijken, of een oogje dicht doen zoals wij dat zeggen naar
aanleiding van het feit dat onze admiraal lord Nelson een
verrekijker voor zijn blinde oog hield, toen hij een signaal
ontving, waarvan hij wist dat het verkeerd was. U weet dat we geen
spionnen zijn. Dit alles is een streek van Gontermann om ons aan de
grond te houden, omdat hij ons niet mag. Dat weet u ook. Wanneer
het redelijk weer geweest was, zouden we op dit ogenblik in de
lucht gezeten hebben. Ik wil nog één korte vlucht maken.
Veronderstel eens dat u een paar minuten de andere kant opkijkt. We
zullen niet meer dan een paar uur wegblijven en ik beloof u dat als
we terugkomen, ik de grond niet meer zal verlaten, totdat ik door
die heren uit Santiago ondervraagd ben.'
'U zou in dit weer niet
opgestegen zijn.' 'Dat is waar. Aangezien mijn laatste vlucht niet
dringend was, zou ik gewacht hebben totdat het weer beter werd. Dat
doet het nu al en daarom ben ik hierheen gekomen. Het regent niet
langer meer en de bewolking breekt. We zullen terug zijn voordat
die heren uit Santiago hier zijn, zodat die nergens van hoeven te
weten. Al geloof ik niet dat het hun iets zou kunnen schelen als ze
het wel wisten, als we maar hier waren om ondervraagd te worden
over wat we hier doen.'
'Als het bekend werd dat ik u
toegestaan had te vliegen, zou ik in moeilijkheden raken.' 'Ik
vraag u niet om ons toe te staan te vliegen. Ik vraag u alleen de
andere kant uit te kijken. U zou dan, heel waarheidsgetrouw, kunnen
zeggen dat u ons niet had zien opstijgen. Dat was misschien ook
gebeurd, als we u niet in uw kantoor hadden opgezocht.' Vendez
aarzelde.
'Als u dat liever heeft,' hield
Biggles aan, 'dan zal ik bekennen dat ik tegen uw uitdrukkelijke
orders in, opgestegen ben en de gevolgen daarvan aanvaarden.'
'Geeft u mij uw woord van Engelsman dat u terugkomt?'
'Ik kom terug.'
Vendez ging aan zijn lessenaar
zitten en sloot de ogen. 'Ik weet niets. Ik zie niets.'
'Bedankt, Vendez. Ik hoop op
zekere dag in staat te zijn even veel voor u te doen.' Biggles
wenkte de anderen.
'U moet wel gek zijn om in dit
weer te vliegen,' zei Vendez toen ze naar de deur liepen. 'Ik zal u
een geheimpje verklappen,' zei Biggles vertrouwelijk. 'Dat zijn we
ook.'
Zodra ze buiten waren, wendde hij
zich pittig tot Algy. 'Jij gaat met de wagen naar het hotel en
wacht op ons. Blijf uitkijken voor het geval de Petrel zou
binnenlopen voordat we terug zijn. Als dat gebeurt, zoek je
kapitein Anderson op en verklaart de toestand. Zeg dat de zaak nu
dringend is, omdat veiligheidsofficieren uit de hoofdstad onderweg
zijn. Zou het weer ons vasthouden, zodat we niet terug kunnen,
breng hem dan naar de bergplaats van het goud. Ben je er zeker van
dat je het eiland kunt vinden?' 'Ik denk van wel. Ruwweg weet ik
waar het ligt.' 'Oké. Doe je best. Vergeet niet Anderson te
waarschuwen dat de walvisvaarder misschien voor hetzelfde karwei
hier is als hij.'
'Zeer goed.' Algy hinkte naar de
wagen. Hij had nog steeds last van zijn enkel.
'Kom op,' zei Biggles tegen de
anderen. 'Laten we aan de slag gaan.'
Ginger keek naar de lucht. Zoals
Biggles gezegd had, regende het niet meer, en er viel ook geen
natte sneeuw of iets anders meer, maar het was nog verre van mooi.
Door het optrekken van de wolken was het zicht iets verbeterd, tot
ongeveer een kilometer. Er stond nog steeds een behoorlijke wind.
'Ga je werkelijk naar boven?' vroeg hij een beetje angstig aan
Biggles.
'Het is nu of nooit. Het zicht is
niet te slecht en het schijnt beter te worden.' 'Vlieg je boven de
rommel uit?'
'Ik niet. In deze omstandigheden
vertrouw ik liever op mijn ogen dan op mijn instrumenten. Ik blijf
in contact met de grond. Als je die eenmaal uit het oog verliest,
is het de moeilijkheid hem weer te vinden zonder tegen iets stevigs
op te botsen.' 'De zee is nog ruw.'
'Het zal in de vaargeulen tussen
de eilanden niet zo erg zijn.'
'En als je de baai bij goudeiland
vol ijs vindt?' 'Als dat zo is, keren we terug. Ik mag dan gek
zijn, maar niet zo gek om te proberen op een ijsberg te
landen.'
'En als die twee schurken op
goudeiland zijn?' vroeg Bertie.
'Dat zal dan erg beroerd zijn,'
antwoordde Biggles effen. 'Als dat gebeurt, zal ik ze wel voor mijn
rekening nemen. Ik reken erop dat het weer hen op het eiland heeft
gehouden, waar we hen het laatst gezien hebben, bij het wrak van de
Seaspray, naar goud gravend dat er niet is.'
'Hoe zit het met Gontermann?'
vroeg Ginger. 'Waarschijnlijk is hij daar ook ergens.' 'Als hij ons
tegenkomt, komt het misschien tot een ontknoping.'
'Dat klinkt me allemaal aardig
van lotje getikt in de oren, ouwe jongen,' merkte Bertie op.
Biggles glimlachte. 'Zo klinkt het mij ook. Maar als ik het kan
voorkomen, word ik niet op mijn post verslagen. Laten we gaan
voordat je nog meer onplezierige mogelijkheden bedenkt. Wat probeer
je te doen... me de zenuwen op het lijf te jagen?' 'Oké,' stemde
Ginger toe, op een toon van gelatenheid. 'Wil je liever hier
blijven?' vroeg Biggles scherp.
'Nee.'
'Nou, schei dan in hemelsnaam uit
met kermen en laten we aan het werk gaan.'
Ze namen hun plaats in het
vliegtuig in.