HOOFDSTUK Vlll


Gontermann legt de kaarten open


Biggles was klaar met het verzorgen van Barlows wond en nadat hij ervoor gezorgd had dat deze gemakkelijk lag, bracht hij de anderen vlug verslag uit van wat hij te weten was gekomen. Carter zat bij het vuur en slurpte hete soep met beschuiten, toen Gontermann met een metgezel in zicht kwam over de rand van de lager gelegen helling. Toen ze zagen dat men hen bemerkt had, bleven de twee mannen staan, spraken een paar woorden met elkaar en kwamen toen weer verder.
'Zeg eens, ouwe jongen, dit gaat een beetje vervelend worden, 'niet?' merkte Bertie op, terwijl hij van zijn koffie nipte uit een plastic beker. 'Ik zie niet in waarom. Als het zo is, dan zal het voor hen net zo vervelend zijn,' zei Biggles. 'Bedenk dat er verondersteld wordt dat wij niets van dat goud weten, dus zullen ze het moeilijk hebben te redeneren zonder dat in het gesprek te betrekken. Ik zal er niet over spreken. Wees voorzichtig met wat je zegt, omdat als Gontermann ook maar een flauw vermoeden krijgt dat we het hele verhaal kennen, de zaak waarschijnlijk een ander aanzien krijgt.'
De twee mannen kwamen verder terwijl Gontermanns metgezel, smerig en ongeschoren, er uitzag alsof hij enige tijd onder barre omstandigheden geleefd had. Biggles opende het gesprek. 'Hallo,' groette hij opgewekt. 'Wat brengt u hier?'
Gontermann negeerde de vraag. Ginger vond dat hij er een beetje verontrust uitzag, toen hij Carter daar zag zitten.
'Dus u heeft hen gevonden, zie ik,' zei Gontermann, terwijl hij bleef staan en zijn pijp aanstak. 'Ja, u schijnt ook iemand gevonden te hebben.' 'Ik heb een paar ongelukkige schipbreukelingen opgepikt, zeelui die schipbreuk geleden hebben. Ik geloof dat het beter is te spreken van gelukkige, aangezien ze nu gered zijn.'
'Waar is de andere?'
'Ik liet hem als wacht bij de boot achter, voor het geval dat er Indianen langs komen en mijn eigendommen stelen. Wie is dat die u hier hebt?' 'Meneer Carter.'
'Waar is meneer Barlow? Is hij ook nog in leven?' 'Ja. Hij is in de tent.' 'Hoe prachtig.' 'Zo denkt hij er ook over.' 'Hoe slaagden ze erin in leven te blijven?' 'Ze hebben een geweer en waren in staat herten en vogels te schieten. Dat hielp.' 'Ik veronderstel dat u met hen gesproken heeft?'
'Ja.' 
'Wat is er met hun boot gebeurd?'
'Ze liep in een storm op de rotsen en is gezonken.'
'Waar?'
'Dat weet ik niet. Ergens op de kust. Ze slaagden erin aan land te komen en sindsdien zijn ze altijd hier geweest. Raar dat u hen op dezelfde dag vond als wij.' 'Dat is helemaal niet vreemd. Ik was uit met mijn boot. Ik kon uw vliegtuig zien en toen ik zag dat u ging dalen, raadde ik wat er gebeurd was. Dus kwam ik hier naar toe om te helpen.' 'Bent u niet een tamelijk eindje van huis?' 'Ik ga dikwijls ver. Ik houd ervan met mijn boot te zeilen. Kan ik helpen?' 'Hoe?'
'Ik zou deze heren in mijn boot mee naar huis kunnen nemen.'
'Nee, dank u. Ik ben van plan hen in het vliegtuig mee te nemen, zodra we met onze soep klaar zijn en een draagbaar voor meneer Barlow gemaakt hebben.' 'Waarom een draagbaar? Kan hij niet lopen?' 'Nee.'
'Aha, hij is te slap.'
'Om juist te zijn, hij werd neergeschoten.' 'Zo. Een ongeluk.'
'Nee. Er werd door twee mannen op hem geschoten.' 'Wie zou er hier op hen schieten?' 'Hoe moet ik dat weten?'
Aan dit gesprek te horen leek het Ginger dat Gontermann, ofwel niets van het schieten af wist of, als hij dat wel deed, de kans waagde dat zijn metgezel niet herkend zou worden. Als dat zo was, had hij pech. Die schijn van onwetendheid was klaarblijkelijk meer dan Barlow verdragen kon. Hij kroop naar de tentopening toe en toen hij de man herkende als een van de twee die geschoten hadden, barstte hij los: 'Die man daar bij u schoot op me en hij weet het.' Gontermann keek verbaasd, gehuicheld of echt. 'Bent u er zeker van?'
'Natuurlijk ben ik er zeker van.' 'Maar waarom zou hij dat doen?' 'Vraag het hem.'
Gontermann wendde zich tot zijn metgezel. 'Heb jij op deze man geschoten?'
'Als ik dat deed was het per ongeluk. Ik vuurde inderdaad een of twee schoten af om hem weg te jagen.' 'Hem weg te jagen?' herhaalde Biggles ongelovig. 'Ik dacht dat hij ons misschien voor Indianen hield en op ons zou schieten.'
Biggles glimlachte spottend. 'Een beetje zenuwachtig, of niet?'
De man gaf geen antwoord.
Biggles wendde zich van hem af. 'Laten we maar verder gaan voordat een nieuwe bui ons overvalt. Ginger, Bertie ga naar dat bos daar en snijd een paar stokken voor de draagbaar. We kunnen er wat van dit zeildoek aan vastbinden om het geheel te voltooien.'
Gontermann mengde zich weer in het gesprek. 'Een ogenblik,' zei hij, 'heeft u er bezwaar tegen als ik even met meneer Carter en meneer Barlow spreek?' 'Gaat uw gang. Ik houd u niet tegen.' 'Ik bedoel... alléén.'
'Alleen? Wat een eigenaardig verzoek. Is er een geheim?'
'Geen geheim. Een privé kwestie.'
'Dat moeten zij dan maar beslissen. Ze zijn hun eigen baas.'
Carter antwoordde voor zichzelf. 'Ik weet niet waar hij het over heeft,' zei hij, terwijl hij Biggles aankeek. 'ik ken hem nauwelijks. Er kan niets privé's tussen ons zijn. Als hij iets te zeggen heeft, kan hij dat doen waar we allemaal bij zijn.'
Gontermann aarzelde, alsof hij niet goed wist hoe hij verder moest gaan. Toen gaf hij zijn metgezel een teken en ze liepen weg. Ze gingen niet ver, maar bleven even later staan en staken hun hoofden bij elkaar, klaarblijkelijk om de situatie te bespreken. 'Wat zijn ze nu weer aan het uitbroeden?' mompelde Ginger die er nog steeds was. 'Zouden ze soms van plan zijn ruw te worden?'
'Ik betwijfel het,' antwoordde Biggles. 'Niet hier. We zijn met te veel mensen. Ze hadden meneer Carter liever alleen getroffen om hem een paar vragen te stellen. We kunnen wel raden waarover. Het zijn niet het soort vragen welke ze in ons bijzijn kunnen stellen, omdat ze niet weten hoeveel wij weten.' Carter zei: 'Vindt u het niet vreemd dat hij die man hier naartoe meebracht terwijl ze toch geweten moeten hebben dat ik hem zou herkennen als een van de twee schurken die op ons geschoten hebben?' 'Op het eerste gezicht is het dat inderdaad,' beaamde Biggles. 'Maar u moet niet vergeten dat hij niet wist dat u hier was - in ieder geval niet levend. Je kunt de tent vanaf het strand niet zien. Bovendien zat u achter de rook. Hij zag u niet, voordat het te laat was om terug te keren. Hij bleef staan toen hij u zag, tenminste ik denk dat dat de reden was. Klaarblijkelijk besloot hij de kans te wagen dat u de man niet zou herkennen.'
'Dat is begrijpelijk,' gaf Carter toe. 'Toen ik hem de laatste keer zag, leek hij niet zo erg op een schipbreukeling.'
'Ik denk dat het volgende gebeurd is,' hernam Biggles. 'Gontermann doet met die twee mannen samen. Dat is duidelijk. Ze zijn op zoek naar het goud. We kunnen aannemen dat ze daar van afweten. Hoe doet er niet toe, alhoewel het feit dat de vader van Gontermann op de Dresden diende, daar misschien de verklaring van is. Zijn werkwijze was de twee mannen op een eiland te zetten en hen daar achter te laten om te zoeken, terwijl hij hen van voedsel voorzag. Als het ene eiland niets opleverde, gingen ze naar een volgend.'
'Dat betekent dat Gontermann niet zeker weet op welk eiland het goud werd achtergelaten.' 'Zo schijnt het. Hij weet alleen globaal de ligging ervan. Hij neemt de eilanden om de beurt, zoals wij vanuit de lucht gedaan hebben. Het was zuiver toeval dat u en meneer Barlow tegelijk met hen op hetzelfde eiland waren. Waarom ze u zouden aanvallen is niet zo duidelijk, maar het ziet ernaar uit alsof ze iets zagen wat een aanduiding voor hen was dat ze ten-slotte op het goede eiland waren - wat in werkelijkheid ook zo was. Vertelt u me eens. Heeft u, toen u daar was, toevallig opgemerkt of het mogelijk was van daaruit de twee bergen Sarmiento en Italia te zien liggen?'
'Ja, ze waren duidelijk te zien en met de een achter de ander leverden ze zo'n prachtig schouwspel op, dat ik er een foto van nam.'
Biggles knikte. 'Dat is het. Dat was de leidraad die wij hadden. Laten we nu nog eens wat meer raden. Toen Gontermann vervolgens de twee mannen weer opzocht, vertelden ze hem dat ze op het goede eiland waren, maar dat ze tot dan toe er nog niet in geslaagd waren het goud te ontdekken. Ze vertelden hem natuurlijk ook over u en hij heeft misschien aangenomen dat u er iets van wist. Sindsdien hebben ze naar u gezocht of naar het wrak van uw boot, denkend dat het goud er misschien in lag. Gontermann weet dat ook ik naar u zocht en ik twijfel er niet aan of hij heeft me in het oog gehouden. Toen hij me eerder op de dag zag cirkelen en daarna naar beneden gaan, haastte hij zich hierheen om te zien wat ik gevonden had.' Carter knikte ten teken van instemming. 'Zo zal het ongeveer wel zijn.'
'Als we gelijk hebben, kan het goudeiland niet ver hier vandaan zijn.'
'Dat is het ook niet. Het ligt in die richting.' Carter wees. 'Ik zal u er een beschrijving van geven.' 'Ze komen terug,' waarschuwde Ginger. De twee mannen keerden terug. 'Bent u er zeker van dat we niets kunnen doen?' vroeg Gontermann. 'Nee, maar in elk geval bedankt,' vertelde Biggles hem. 'We spelen het wel klaar.'
Met een korte knik liep Gontermann verder, terwijl zijn metgezel volgde.
Biggles fronste het voorhoofd, toen hij hen zag verdwijnen.
'Waar maak je je zorgen over?' vroeg Ginger. 'Met zoveel op het spel zou ik dat stel nog geen meter vertrouwen. Vergeet niet dat ze een boot hebben. Als ze onze machine vernielden, zouden we hier vastzitten en ik ben er zeker van dat hun dat goed zou uitkomen. Ze moeten weten dat als Carter en Barlow ervan op de hoogte zijn waar het goud is en naar Engeland gaan, zij er wel gedag tegen kunnen zeggen, of wij nu wel of niet ingelicht zijn. Iets anders dat bij me opkomt is dat Gontermann, gezien zijn baan en de mogelijkheid dat hij bij de Luftwaffe diende, misschien in staat is te vliegen. We zouden dwaas staan te kijken, als hij er met ons toestel vandoor ging. Die kans wil ik niet lopen. Laten we eens gaan kijken wat ze doen. Bertie, jij snijdt de stokken. Ginger, jij komt met me mee. We kunnen Algy daar beneden niet alleen laten, met twee van die gevaarlijke klanten in de buurt. Omdat hij natuurlijk niet weet wat wij weten, verwacht hij geen smerige streken.' Ze gingen er in een flinke pas vandoor, de heuvel af, met Gontermann misschien een tweehonderd meter voor hen uit. Terwijl hij met de man naast zich sprak, draaide hij zich niet één keer om en kon er zich dus niet van bewust zijn dat hij gevolgd werd. Het vliegtuig kwam in zicht en hij maakte een lichte zwenking in de richting van het toestel. Of zo leek het. Hij ging zeker niet rechtstreeks naar zijn boot, want die lag een goede tweehonderd meter hogerop op het strand gemeerd. Een roeiboot was uit het water getrokken, terwijl de man die ze daar gebracht had, ernaast stond. Eerst konden ze Algy niet zien, die vermoedelijk in het toestel was om uit de wind te zijn, maar toen de twee mannen naderden kwam hij naar buiten en bleef staan alsof hij op hen wachtte. Biggles versnelde zijn pas. Op het laatste ogenblik keek Gontermann achterom naar de heuvel en toen hij Biggles en Ginger zag komen, bleef hij staan.
'Ik dacht dat u op weg naar huis was,' zei Biggles. 'Dat ben ik ook. Ik bleef alleen maar staan om nog eens naar uw toestel te kijken.'
'Waarom nu?' vroeg Biggles zorgeloos. 'U heeft op het vliegveld toch voldoende gelegenheid gehad.' 'Mijn vriend heeft het nooit gezien.' 'Is hij vlieger?' 'Nee.'
'Dan kan hij er toch nauwelijks belang in stellen. Hoewel, als hij het graag van binnen zou willen zien, dan zal ik hem met alle plezier rondleiden. We hebben geen geheimen te verbergen.' 'Dank u.'
Daarna volgde er in de ogen van Ginger een klucht, toen de man het inwendige van het vliegtuig werd getoond. Toen dit gebeurd was, liepen de beide mannen met een nors bedankje naar hun boot. 'Wat betekende al die onzin?' vroeg Ginger. 'Het is misschien geen onzin geweest.' 'Hoezo?'
Gontermann wenste zich misschien ervan te overtuigen dat we geen goud aan boord hadden. We blijven hier totdat ze verdwenen zijn.'
'Waar gaat het toch allemaal over?' vroeg Algy die verbaasd keek.
Met zo weinig mogelijk woorden vertelde Biggles het hem.
Algy trok een gezicht. 'Dus uit die hoek waait de wind.'
'Daar gaan ze,' merkte Ginger op, toen de Wesp de zeilen hees.
Biggles keek ernstig en zei: 'Dat is wat ik graag zou geloven. Maar ik wil er mijn maandsalaris onder verwedden dat we hen niet voor de laatste maal gezien hebben. Ik ken dat soort. Ze geven het niet gemakkelijk op - niet wanneer er een fortuin op het spel staat.'
'Wat zullen ze doen?'
Biggles haalde diep adem. 'Ik weet het niet,' antwoordde hij langzaam. 'Ze weten dat wij het goud niet hebben. Ze hebben kunnen zien dat het niet in de tent was. De mogelijkheid bestaat daarom dat het nog op het eiland is waar het opgeslagen werd. Als je me vroeg ernaar te raden zou ik zeggen dat ze daar nu naar toe gaan om nog eens rond te kijken. De grote vraag is of ze zullen wachten totdat wij daar terugkeren.'
'Waarom zouden ze?'
'Dat zullen ze, als ze geloven dat wij weten waar het spul ligt.'
'Waarom zouden ze dat geloven?' 'Ze vermoeden misschien, en terecht, dat Carter en Barlow het goud vonden, in welk geval ze ons, als ze naar huis gaan, verteld zullen hebben waar het is.' 'Hebben ze je dat verteld?'
'Nog niet. Maar ze zullen het doen. We kunnen beter naar hen teruggaan om hen daar weg te krijgen, zolang het weer zich goed houdt. Eén ding waar je op kunt rekenen is dat als we naar dat eiland terugkeren, Gontermann zal weten waarom. Er zou maar één reden kunnen zijn, een klein woord van vier letters.' 'Het bevalt me niet,' mompelde Algy die bezorgd keek.
'Wat bevalt je niet?'
'Het idee om het toestel op dat vliegveld te laten waar Gontermann, als hij zo'n smeerlap is, eraan kan prutsen.'
'Hij zou er niet te goed voor zijn,' verzekerde Biggles. 'Het antwoord is dat we het toestel niet onbewaakt moeten laten zolang het daar is, alhoewel dat misschien moeilijkheden met zich meebrengt. Maar laten we naar de tent teruggaan. We kunnen daar straks over praten.'
Ze bereikten het kamp en merkten dat Bertie twee jonge boompjes gesneden had en met de hulp van Carter druk bezig was er zeildoek aan vast te maken met stukjes van hetzelfde materiaal. 'Hier, neem dit,' zei Carter, terwijl hij opstond en Biggles een klein stukje papier overhandigde, wat een schetskaart van het goudeiland bleek te zijn. 'Het is een beetje ruw getekend, maar dat zijn schatkaarten gewoonlijk. De tekening moet goed genoeg zijn. Het eiland ligt ergens in die richting.' Hij wees. 'Heeft min of meer de vorm van een hoefijzer en ik geloof niet dat u zich vergissen kunt. Het ligt noord en zuid. Het is klein; niet meer dan achthonderd meter lang en de grootste breedte, in het midden, is vierhonderd meter. Dat is ook het hoogste gedeelte, zoals u ook verwachten zou. Zoals ik heb aangegeven, ligt langs de baai die de binnenkant van het hoefijzer vormt, een strand. Oorspronkelijk lag het goud aan de noordkant, in een tamelijk natte zandbank. We hebben het naar de zuidkant overgebracht, waar het zand de rotsen raakt. Daar is een grote vierkante alleen liggende rolsteen, en het goud ligt dichtbij de voet van de kant die naar de zee is toegekeerd.'
'Bedankt, zei Biggles. 'Dat schijnt duidelijk genoeg. Nu we het er toch over hebben, zou u me misschien kunnen vertellen waar u schipbreuk geleden heeft.' Weer wees Carter. 'Daar beneden. Na verschillende stormen betwijfel ik of u nog veel kunt zien van wat er van onze boot over is, behalve misschien bij eb. Zijn die mannen weg?'
'Ja. Wij kunnen ook beter op weg gaan. Hoe bent u hierheen gekomen, via Chili of via Argentinië?' 'Argentinië. Waarom?'
'Geeft u er de voorkeur aan ook weer langs die route naar huis te gaan?'
'De route kan me eigenlijk niets schelen, als ik er maar kom.'
'Ik vroeg dat omdat, als het u hetzelfde is, ik erover denk u rechtstreeks naar Rio Gallegos te vliegen in plaats van naar Punta Arenas. Door de lucht is dat niet veel verder.' 'Wat is de bedoeling hiervan?'
'Als ik u in Punta Arenas achterlaat, zou u wel eens last van Gontermann kunnen krijgen. Rio Gallegos zou op uw weg naar huis liggen. Als u eenmaal in Argentinië bent, is het voor Gontermann niet zo gemakkelijk u te pakken te krijgen.' 'Ik begrijp wat u bedoelt. Maar hoe moet het dan met de spullen die we in ons hotel in Punta achterlieten?' 'Die zou ik onderweg kunnen oppikken. We zullen daar lang voor Gontermann aankomen. Ik raad u sterk aan naar Gallegos te gaan. Daar zou u veiliger zijn.'
'Hoe zit dat met een bezoek aan meneer Scott om hem schadeloos te stellen voor het verlies van zijn boot?'
'Dat zou ik voor u kunnen behandelen. Ik ben er zeker van dat hij uw redenen om zo vlug mogelijk naar huis te willen, weet te waarderen.' 'Zeer goed. Ik neem uw raad aan. U bent erg vriendelijk. Maar u praat over mijn veiligheid. Hoe zit dat met u? Als u in Punta Arenas blijft, nadat wij naar huis zijn, zal Gontermann weten waarom.' Biggles glimlachte. 'Natuurlijk zal hij dat. Maar dat zal onze zorg zijn. Ik moet toch in ieder geval hief blijven om op orders van mijn chef in Londen te wachten. Ik zal hem zo vlug mogelijk de toestand laten weten.'
Zo werd het geregeld. Meneer Barlow werd op de geimproviseerde draagbaar gelegd. Het geweer en een paar stukken en brokken, die meneer Carter wilde behouden, werden ook op de draagbaar gelegd, en de groep ging op weg naar het strand.