HOOFDSTUK 10
Misdaad bij
maanlicht
'Luister hier eens naar.' Inspecteur
Bigglesworth van de luchtpolitie keek op van zijn bureau in de
commandopost waar hij de morgenpost aan het openen was. Vervolgens
las hij voor van een stuk papier:
'Five Elms Farm, Shingleton, Suffolk. Geachte
heer,
Misschien herinnert u zich mij nog, korporaal
Norden, benzinechauffeur, die in de oorlog in uw eskader diende. Ik
ben nu terug op de familieboerderij op het bovenstaande
adres.
In de krant zag ik gisteren dat u nu hoofd van
de luchtpolitie bent. Ik meende daarom u een tip te moeten geven
dat er hier op mijn land iets vreemds gebeurt op vlieggebied. Het
is een lang verhaal en u kunt beter zelf eens komen kijken. Kom per
vliegtuig als u wilt, er is voldoende ruimte om te landen, zoals
iemand anders ook al ontdekt heeft. Ik zou wel naar u toe willen
komen, maar ik ben op het ogenblik alleen en ik heb het druk met de
lammeren.
Hoogachtend, John Norden, ex-RAF. P.S.
Bijgaand een schets van mijn terrein en de plaats om te
landen.'
'Ik herinner mij Norden,' zei Ginger. 'Aardige
vent. Intelligent type.'
Biggles knikte. 'Zijn vliegervaring zou hem op
het spoor kunnen brengen van iets dat een gewoon mens zou missen.
Het is een mooie dag. Laten we eens bij hem gaan kijken wat er aan
de hand is. Haal de Auster naar buiten.' Ongeveer een half uur
later landde de Auster van de politie, na gecirkeld te hebben boven
een opvallende groep olmen, waaraan de boerderij kennelijk zijn
naam ontleende, op de weide die Norden op zijn tekening had
aangegeven; en tegen dat de inzittenden waren uitgestapt kwam de
vroegere luchtmachtman al aanstappen om hen te verwelkomen.
Nadat zij elkaar begroet hadden, vroeg Biggles: 'Wat is er aan de
hand?'
'Kom eens mee,' zei Norden, en hij ging hen
voor naar de andere kant van het veld. Voor hen strekte het vlakke
land zich nu ongeveer een kilometer ver uit naar het oosten. Voor
de helft van die afstand was de grond bedekt met mooi weidegras,
maar dan ging het over in ruw gras, moeras en riet. Daarachter
schitterde de Noordzee in het heldere lentezonnetje. Het enige
gebouw in zicht was een verwaarloosde windmolen, met een gehavende
wiek in de lucht. Norden zei: 'Zie je die stok die in één lijn
staat met de oude molen bij de grens van de biezen? Ik heb hem daar
een paar dagen geleden neergezet om de plaats aan te geven waar 's
nachts een vliegtuig was geland. Dat was niet de eerste keer ook.
Maar ik kan beter bij het begin beginnen. Op een dag in februari,
het was nog dag, nam ik mijn geweer en liep naar de moerassen in de
hoop een eend te verschalken voor de pot. De grond was wit van de
vorst en elk spoor van konijnen en dergelijke was duidelijk te
zien. Toen vond ik de wielsporen van een vliegtuig.'
'Weet je zeker dat het een vliegtuig was?'
vroeg Biggles. 'Het kan niets anders geweest zijn,' verklaarde
Norden. 'De sporen begonnen en eindigden in het veld, en wat ze
veroorzaakt heeft moet dus uit de lucht gekomen zijn. Ik zocht er
niet veel achter. De lucht zit per slot van rekening tegenwoordig
vol met vliegtuigen. Ik dacht dat er een vliegtuig was geland met
motorstoring, of dat een instructeur een leerling misschien les had
gegeven in het maken van een noodlanding. Er zijn volop vliegvelden
in de streek.' 'Heb je nooit een vliegtuig op je grond zien
landen?' vroeg Biggles.
'Nee. Ze vliegen vaak wel erg laag, maar dit
is een eenzame plaats en het enige kwaad dat ze kunnen doen is mijn
vee bang maken. Dus, zoals gezegd, ik zocht er niets achter; maar
een maand later gebeurde hetzelfde. Evenals de vorige keer kon ik
door de vorst de sporen op de grond zien.' 'Bedoel je dat het
precies een maand was?' vroeg Biggles. 'Ja. Ik weet het omdat het
volle maan was. Maar het kan zijn dat het vliegtuig andere keren is
geland zonder dat ik het gemerkt heb.'
'Je bent niet opgebleven om te kijken wat er
gebeurde?' 'Ik niet. Ik kan mijn tijd beter gebruiken. Maar twee
nachten geleden, toen de maan weer vol was, hoorde ik het vliegtuig
landen. Ik ben opgestaan in de hoop er iets van te zien te krijgen,
maar tegen de tijd dat ik daar was, was het vertrokken. Zodra het
dag werd, heb ik rondgekeken, maar het enige wat ik kon vinden was
een olievlek die van de motor gedrupt moet zijn. Ik heb mijn stok
erin gestoken, en daar staat hij nu nog. Het gaat mij vervelen dat
mensen mijn grond als vliegveld gebruiken zonder landingsrechten te
betalen en dus heb ik je een hint gegeven.' Biggles knikte.
'Uitstekend. Er is kennelijk iets vuils aan de gang. Het komt nog
steeds van tijd tot tijd voor dat vliegtuigen noodlandingen maken,
maar dat dat drie keer achter elkaar op dezelfde plaats gebeurt,
kan volgens mij geen toeval zijn.'
'Volgens mij ook niet,' zei Norden. 'Ik heb
eraan gedacht een draad over het veld te spannen om de man erin te
laten lopen, maar ik heb toen bedacht dat ik misschien iemand zou
doden die een echte noodlanding wilde maken.' 'Ik denk dat je de
lengte van de landingssporen niet opgemeten hebt? Daaruit zou het
soort vliegtuig afgeleid kunnen worden.'
'Nee, dat heb ik nagelaten,' gaf Norden rouwig
toe. Ze liepen naar de plaats waar de stok rechtop in de grond
stond. De olievlek kon nog gezien worden, maar wind en regen hadden
alle andere sporen weggewist die er geweest konden zijn.
'Wat denkt u ervan, mijnheer?' vroeg Norden,
toen Biggles het omliggende landschap nadenkend opnam. 'Niet veel.
Als hier landingen worden uitgevoerd, betekent dat dat er iemand of
iets wordt afgeleverd of meegenomen. Het kan van alles zijn, van
vijandelijke agenten tot contrabande. We weten dat het gebeurt.
Daarom is er een luchtpolitie.'
Terwijl Biggles sprak had Ginger zijn ogen
over het gras laten dwalen. Plotseling bukte hij zich en raapte een
voorwerp op, zo klein, dat Biggles hem moest vragen wat het was.
'Dat raad je nooit,' antwoordde Ginger, met verbazing in zijn stem.
'Het is een postzegel, een gebruikte oude Australische. Hij heeft
in een album gezeten ook. Er zit nog steeds een plakkertje aan. Hoe
is die in 's hemelsnaam hier gekomen?' 'Het is niet precies de
plaats om een album mee te nemen,' antwoordde Biggles met een
merkwaardige uitdrukking op zijn gezicht. 'Misschien heeft een
schooljongen hem verloren.' Hij nam de postzegel, keek ernaar, en
stopte hem voorzichtig in zijn portefeuille. Toen, terwijl hij zich
tot Norden richtte, zei hij: 'Gebruik je die oude molen daar nog
wel eens?'
'Nee. Hij staat op instorten. Ik ben er niet
in geweest sinds mijn kinderjaren. De Home Guard heeft hem, geloof
ik, tijdens de oorlog als een uitkijkpost gebruikt, dat heeft mijn
moeder me althans verteld.'
'Laten we er eens gaan kijken,' stelde Biggles
voor. Ze liepen erheen en troffen het oude gebouw in een nog
verdere staat van verval aan dan van een afstand was gebleken. Een
overgroeid pad gaf hun toegang. Toen hij naar binnen ging, keek
Biggles wantrouwend naar de afgebrokkelde trap die naar boven
leidde, vervolgens ging hij, voorzichtig lopend, de anderen voor
naar een achthoekige kamer die onder de spinnewebben zat.
Ginger keek in het rond. Er was niet veel te
zien. Hij zag in elk geval niets dat speciaal van belang was. Er
waren twee ramen. Over het ene, dat aan de landzijde, hing een stuk
zwart materiaal waarvan hij aannam dat het een
verduisteringsgordijn uit de oorlogstijd was. Het andere raam keek
uit op zee. Het glas was vuil. De middelste ruit ontbrak. 'Niet
veel te zien,' merkte hij op.
'Ik had niet verwacht iets erg opwindends te
vinden,' antwoordde Biggles. 'Een moderne smokkelaar is wel zo
verstandig zijn visitekaartje niet achter te laten,' mompelde hij.
'Als er hier niets meer te doen valt, kunnen we net zo goed
teruggaan naar het hoofdkwartier. Zouden er nog meer landingen
plaatsvinden voor je iets van mij hoort, Norden, bel me dan op op
Scotland Yard.'
'Dat zal ik doen,' beloofde de boer, terwijl
ze naar beneden gingen.
'Tussen twee haakjes,' besloot Biggles,
terwijl hij op het pad wees, 'gebruik je dat wel eens?' 'Nee. Het
is voor zover mij bekend, niet meer gebruikt sinds de molen
gesloten werd,' antwoordde Norden toen ze naar de Auster
liepen.
'Wat gaan we nu doen?' vroeg Ginger toen ze
kort na de lunch naar Biggles' kantoor terugkeerden. 'Het volgende
punt op ons programma is uitvinden hoeveel die postzegel die jij
gevonden hebt, waard is.' Biggles legde de postzegel op zijn
vloeiblad.
'Dat hoeft niet lang te duren,' verzekerde
Ginger, een bekende catalogus pakkend en hem snel doorbladerend.
Hij floot zachtjes. 'Wel, wel... ik heb wat gevonden,' kondigde hij
met grote ogen aan. 'De cataloguswaarde is zevenduizend gulden. Er
bestaan maar een paar exemplaren van.' 'Dat is heel interessant,'
bevestigde Biggles droog. 'Bel inspecteur Gaskin eens en vraag hem
of hij zo vriendelijk wil zijn hier te komen.'
Even later stapte de inspecteur binnen. 'Wat
is er aan de hand?' vroeg hij.
'Heb je een aangifte binnengekregen van
waardevolle postzegels die kort geleden verdwenen zijn?' vroeg
Biggles. 'Nou en of. Een aantal ter waarde van vijftigduizend
gulden is pas met het familiezilver en juwelen verdwenen uit
Nutsford Grange. Goed werk. Geen spoor te vinden. Kan geen houvast
krijgen ook. Kolonel Rushby, die op dat buiten woont, speelt er
nogal over op.' 'Ken je hem?'
'Ik ben er geweest in verband met deze zaak.'
'Zou je hem even willen opbellen en vragen of in zijn verzameling
een vroege olijfgroene Australische postzegel voorkwam met een
cataloguswaarde van zevenduizend gulden of zo en, zo ja, of hij wil
beschrijven wat voor plakkertjes hij gebruikt in zijn
albums?'
De inspecteur keek Biggles wat bevreemd aan
maar, hem kennende, voerde hij het gevraagde telefoongesprek. De
anderen wachtten. Biggles stak een sigaret op en lette op het
gezicht van de inspecteur terwijl hij sprak. 'Dank u wel, kolonel,'
zei de inspecteur ten slotte en legde de hoorn op de haak. Hij keek
in het rond. 'Ja, hij had een van die postzegels,' deelde hij mee,
'en hij gebruikt ovale plakkertjes, die hij zelf knipt.'
Biggles wees naar de postzegel op zijn bureau.
'Dan moet die van hem zijn.'
Gaskin sprong overeind. 'Waar voor de duivel
heb je die gehaald?'
Biggles grinnikte. 'Je kunt het geloven of
niet, maar Ginger heeft hem vanmorgen opgeraapt op een veld in
Suffolk.' 'Waar is de rest van de verzameling?'
Biggles schudde zijn hoofd bedroefd. 'Ja, wist
ik dat maar. Maar ik heb reden aan te nemen dat ze ergens in Europa
is, waarschijnlijk in gedeelten.' 'Maar hoe kwam die postzegel in
het veld?' 'Ga zitten, dan zal ik het je vertellen,' antwoordde
Biggles en vertelde de gebeurtenissen van die ochtend. 'Wat ik
vermoed is dit,' besloot hij, 'je hebt met een nieuw soort helers
te maken, die zich de mogelijkheden gerealiseerd hebben gebruik te
maken van een vliegtuig oom goederen naar het buitenland te
vervoeren zonder lastige douaneformaliteiten. Kortom, er werkt een
pendeldienst over de Noordzee. Het eindpunt aan deze kant is de
boerderij van Norden in Suffolk. Die is ideaal hiervoor. Wat deze
speciale postzegel betreft, het enige wat ik kan bedenken is dat
hij losgeraakt is en op de een of andere manier uit de zak
gevallen, of waarin de buit ook werd vervoerd.'
'Hoe wil je deze bende oprollen?' vroeg de
inspecteur. 'We zullen kennelijk ter plaatse moeten zijn de
volgende keer dat het vliegtuig landt.' 'En wanneer is
dat?'
Biggles liep naar de kalender. 'Zeven mei,
denk ik. Zou je met ons mee willen gaan, en een of twee van je
sterke mannen meebrengen? Ik weet niet met hoeveel mensen we te
maken krijgen. Waarschijnlijk niet meer dan een of twee, maar
misschien meer. We kunnen dan allemaal samen naar de boerderij
gaan.'
'Jij legt de hinderlaag en ik zorg voor de
mensen,' beloofde de inspecteur, terwijl hij de kamer
verliet.
Nadat hij vertrokken was, keek Ginger verbaasd
naar Biggles.
'Hoe ben je dat allemaal te weten
gekomen?'
Biggles haalde zijn schouders op. 'Jij hebt
gezien wat ik zag en gehoord wat ik hoorde.'
'En wat was dat dan?'
'Volgens Norden was het volle maan toen het
eerste vliegtuig kwam. De tweede keer was precies een maand later.
Je zult je herinneren dat ik dat bevestigde. Kennelijk was de maan
toen weer vol. De laatste keer, twee nachten terug, was de maan ook
vol. Daaruit krijg ik de indruk dat het vliegtuig een keer per
maand komt, altijd in de nacht dat het volle maan is. Zo'n vaste
afspraak zou begrijpelijk zijn. Het zou brieven, telegrammen en
telefoongesprekken overbodig maken, die alleen maar gevaarlijk
kunnen zijn.' Ginger knikte. 'Ik begrijp het. En de volgende volle
maan valt op zeven mei.' Biggles grinnikte. 'Precies.'
'En hoe staat het met de molen?' vroeg Ginger
argwanend. 'Het eerste wat mij opviel toen wij bij die olievlek
stonden, was dat zij precies in een lijn lag met de molen en de
vijf olmen bij de boerderij, allebei gemakkelijke herkenningstekens
voor een vlieger die uit zee zou naderen. De olmen tekenen zich af
tegen de horizon.' 'Maar de molen niet.'
'De piloot moet daar een medeplichtige gehad
hebben, die een licht het zien en mogelijk seinde of alles veilig
was. Daar het glas bijna ondoorschijnend was geworden van het vuil
heeft hij de middelste ruit eruit geslagen, zoals je gezien moet
hebben. Het andere raam, dat vanaf de boerderij gezien kon worden,
was om begrijpelijke redenen verduisterd. Verduisteringsmateriaal
uit de oorlogstijd zou het in zo'n plaats geen tien jaar
uitgehouden hebben. En tenslotte het pad naar de molen was
kennelijk kortgeleden gebruikt door een voertuig, waarschijnlijk
een auto. Sommige van de struiken waren opzij gedrukt en de
bladeren afgescheurd. Norden gebruikt het pad niet. Hij zei dat.'
'Zijn schapen kunnen de struiken beschadigd hebben.' 'Dan zouden we
wol aan de doorns gezien hebben.' 'Jij hebt altijd een antwoord
klaar,' zei Ginger bedroefd. 'We worden betaald om ze te vinden,'
legde Biggles lachend uit.
Er valt weinig meer te vertellen, behalve dat
de gebeurtenissen bewezen dat Biggles' conclusies juist waren
geweest. De nacht van de zevende mei, een nacht met een
mooie, heldere volle maan, hadden Biggles, Ginger en
inspecteur Gaskin gemakkelijke schuilplaatsen betrokken, terwijl de
mannen van de inspecteur op strategische punten waren
geplaatst.
Om elf uur kwam een auto zonder lichten
langzaam het pad afrijden om dicht bij de oude molen te stoppen. De
chauffeur, die alleen was, keerde de auto en haalde er een zware
tas uit die hij meenam de molen in. Er viel een stilte. Het enige
geluid dat men hoorde was zo nu en dan de kreet van een wilde vogel
in het moeras.
'Ik denk dat hij alleen is,' fluisterde
Biggles, nadat een half uur was verstreken. 'Het moet interessant
zijn te zien wat er in die tas zit.'
Even later kwam het geluid waarop ze wachtten:
het verre dreunen van een laagvliegend vliegtuig. De man in de
molen moest het gehoord hebben, want bijna meteen begon de
lichtbundel van een zaklantaarn te wenken uit het bovenraam aan de
zeekant. Het vliegtuig naderde. Het voerde geen lichten en het kon
dus niet gezien worden, maar zijn motor maakte duidelijk dat het
naar zijn gewone landingsterrein ging. De zaklantaarn in het raam
werd uitgedaan. Ze hoorden in de toren voetstappen naar beneden
gaan, welk geluid spoedig werd overstemd door dat van het vliegtuig
dat met zijn motor op verminderde kracht overkwam. 'Het lijkt wel
een helikopter,' mompelde Ginger. Toen de man uit de molen kwam,
wachtten Biggles en de inspecteur hem op. Biggles legde van achter
een hand over zijn mond en voordat de smokkelaar zich had kunnen
realiseren wat er gebeurde, waren de handboeien om zijn polsen.
'Hou je kalm,' gromde de inspecteur. Vervolgens, de zaklantaarn op
het gezicht van de gevangene richtend, riep hij uit: 'Hé, Charlie,
leuk jou hier te ontmoeten. Ik dacht dat je na je laatste straf
uitgezeten te hebben je verstand zou hebben gekregen.'
Charlie vloekte. 'Waarom kun je niet uit mijn
buurt blijven?' zei hij klagend.
Biggles liep met Ginger naast zich naar het
vliegtuig, dat intussen geland was. De piloot was juist bezig er
met zijn rug naar hen toe uit te klimmen toen zij er aankwamen. 'Ik
geloof dat ik even een sigaret opsteek . . .' begon hij; maar toen
hij zich omdraaide zag hij Biggles. Zijn hand vloog naar zijn zak,
maar Biggles had zijn pistool eerder te pakken. 'Dat zou ik niet
proberen,' waarschuwde hij grimmig. Verscheidene van de mensen van
de inspecteur kwamen aanrennen. De piloot keek naar hen en haalde
zijn schouders op. 'Goed dan,' zei hij, 'ik weet wanneer ik
verslagen ben.' Inspecteur Gaskin had het druk. 'In orde,' zei hij
tegen zijn mannen. 'Voer ze weg.' Tegen Biggles zei hij: 'Wat moet
er met het vliegtuig gebeuren?'
'Het kan blijven staan waar het staat, dan
kunnen we morgenochtend zien wat we gevangen hebben,' besliste
Biggles, terwijl hij in de cockpit klom en de motor die nog liep,
afzette. Norden arriveerde in looppas, roepende: 'Je hebt ze dus te
pakken gekregen?'
'Inderdaad, dank zij jou,' bevestigde Biggles.
Zo eindigde de zaak in Five Elms Farm. Er was alleen nog een
verrassing. Charlie, de man die inspecteur Gaskin herkend had, was
een bij de politie welbekende heler. Zijn tas bevatte de buit van
verscheidene diefstallen, die hij kennelijk had gedacht op het
vasteland beter kwijt te kunnen raken dan in Engeland. Maar de
piloot bleek een deserteur van de Amerikaanse luchtmacht te zijn,
die met behulp van twee leden van zijn eskader dat in Duitsland
gestationeerd was, de brutaliteit had een diensttoestel voor zijn
misdadige doeleinden te gebruiken. Had hij niet de wanbof gehad als
landingsterrein het eigendom van een ex-luchtvaartman te kiezen,
dan had zijn schema lang kunnen werken. Hij ging naar de
gevangenis.
Het zou, zoals Biggles na afloop tegen de
oud-korporaal zei, een goed ding zijn als meer boeren een poosje
bij de luchtmacht dienden.