***
Op weg
Laat in de ochtend kwam Harley langs om me te vertellen dat
hij naar de bank ging om reisgeld te halen.
ik heb het meeste van wat ik verdiend heb elke week opzij
gelegd voor collegegeld,' legde hij uit.
'Dan mag je dat er niet afhalen, Harley.'
'Dit is veel belangrijker voor me, Summer. Bovendien heb ik je
vaderen Roy horen praten over de levensverzekering van mijn moeder.
Ik krijg geld dat op een speciale rekening wordt vastgezet voor
mijn opleiding of wat dan ook. Ik wou dat ik dat geld nooit hoefde
aan te raken,' ging hij verder, ik zou dat geld willen bewaren tol
ik zelf kinderen heb en dan krijgen zij het. Als het goed gaat met
mijn echte vader...'
Zijn stem ebde weg met zijn droom. Diep in mijn hart voelde ik
een ijzige waarschuwing. Het was altijd gevaarlijk al je hoop te
richten op iets of iemand. Mama had me dat al lang geleden geleerd,
maar ik durfde niets ontmoedigends te zeggen. Harley had zijn
verschrikkelijke verdriet en depressie overwonnen dankzij die
ontdekking. Het zou wreed zijn iets te doen om hem tegen te houden
in zijn zojuist hervonden wereld van hoop en geluk.
'Roy gaal om een uur of kwart over elf naar bed. Ik vertrek om
halftwaalf,' ging hij verder, 'en loop met mijn motor naar de
garage, waar ik op je zal wachten. We lopen naar de weg met de
motor aan de hand, en starten hem dan pas, zodat we niet het risico
lopen dat iemand ons hoort. Neem één tas met wat kleren en
toiletartikelen mee, oké? Alles wal we nodig hebben kopen we later
wel. Ik heb genoeg geld.'
ik heb wat geld op mijn kamer,' zei ik. ik heb kleingeld en
dollars in een la gegooid. Ik denk dat het meer dan tweehonderd
dollar is.'
'Geweldig,' zei Harley. Toen keek hij me aan met een
ontzettend gelukkig gezicht.
'Je bent de liefste die ik ken, Summer. Dat je dit samen met
mij wilt doen, dat je de woede van iedereen wilt riskeren, dat is
veel meer dan ik verdien of van je mag verlangen.'
'ik doe het omdat ik het wil, Harley.'
ik weet het.' Hij knikte. 'Dank je,' zei hij, en hij ging weg
naaide bank.
Mama zei altijd tegen me dat ik een gezicht heb als een
etalage. Iemand hoefde me maar goed aan te kijken om elke gedachte,
elk gevoel geëtaleerd te zien. Ik was niet goed in bedrog; leugens
in mijn mond waren als vissen op het droge. Omdat ik dat wist,
vermeed ik haar en mevrouw Geary die dag zo veel mogelijk. Gelukkig
had ik pianoles, dus dat nam een groot deel van de tijd in beslag.
Toen ging ik naar mijn kamer en oefende op mijn klarinet. Papa had
veel werk op kantoor en belde om te zeggen dat hij laat zou zijn
voor het eten. Zelfs met alles wal ik te doen had en met alles wal
er gebeurde, ging de tijd voorbij als dikke stroop die uit een lies
met smalle hals wordt gegoten. Telkens als ik naar de klok keek,
leek het of de wijzers waren vastgeroest.
Mama had maar een commentaar toen ze me van het een naar het
ander zag gaan.
'Je bent zo nerveus vandaag, Summer. Is er iets?' vroeg
ze.
'Nee. Ik probeer alleen om bezig le blijven,' antwoordde
ik.
ik weel het. Ik ook,' zei ze. ik denk er nog steeds over je
vader te vragen met ons op vakantie te gaan. Nu heb ik dat
misschien meer nodig dan ooit,' vervolgde ze, en ging met mevrouw
Geary praten over het menu voor die avond.
Natuurlijk vond ik het verschrikkelijk om zelfs maar het
geringste bedrog te plegen. Ik stond voor een dilemma: een deel van
me wilde Harley een plezier doen en een deel van me deinsde terug
voor de gedachte wat ik mama en papa aan zou doen als ik er stiekem
vandoor ging. Ik besloot een hoop tijd te besteden aan het
briefjedat ik achter zou laten, om zeker te weten dat ik het hun op
de juiste manier uitlegde, en ik hun duidelijk maakte waarom ik
moest gaan en waarom ik hoopte dat ze me zouden vergeven.
Ik ging aan mijn bureau zitten en schreef de eerste zin. Die
beviel me niet en ik herschreef hem, en herschreef hem nog eens. Ik
verfrommelde hel papier vier keer voor ik besloot dat ik gewoon
alles eenvoudig en eerlijk op zou schrijven. Ik kon onmogelijk de
realiteit verbergen van wat ik ging doen.
Lieve mama en papa,
Gisteren heeft Harley een verrassende ontdekking gedaan. Hij
is te weten gekomen wie zijn echte vader is en waar hij woont. Hij
wil hem gaan bezoeken en heeft mij gevraagd met hem mee te gaan. Ik
weet dat hij er erg zenuwachtig over is en dat hij zelfs hang is om
te worden teleurgesteld. Hij heeft mij naast zich nodig. De
ontdekking en zijn nieuwe hoop helpen hem zijn grote verlies en
verdriet te verwerken, en ik hen zo blij voor hem dat ik heb
toegestemd om mee te gaan.
Ik weet dat jullie overstuur zullen zijn als jullie dit lezen.
Ik weet hoe bezorgd jullie om me zijn, maar ik geloof ook dat
jullie het zullen begrijpen en me zullen vergeven. Ik bel zodra we
zijn aangekomen en zal laten weten waar we zijn en wat we gaan
doen.
Ondanks je eigen moeilijkheden en ongeluk, mama, heb je altijd
voor anderen klaargestaan, en je hebt mij geleerd net zo te zijn.
En niemand is een barmhartiger mens dan jij, papa, dus jij hoort
het ook te kunnen begrijpen.
Liefs, Slimmer
Ik vouwde het briefje op en stopte het in een envelop die ik
op mijn plaats aan de ontbijttafel zou leggen. Daarna zocht ik uit
wal ik mee wilde nemen en stopte dat in mijn mooiste reistas. Toen
dat allemaal gebeurd was, kon ik niets anders doen dan wachten.
Mijn maag voelde of hij vol zal mei uiteenspattende bubbels. Ik
probeerde te lezen; ik probeerde televisie te kijken. Niets hielp.
Ik hoorde mama en papa zachtjes praten op weg naar hun slaapkamer.
Alleen al het horen van hun stemmen gaf me een nog schuldiger
gevoel over mijn heimelijke tocht met Harley. Ze gingen rustig
slapen en de volgende ochtend zouden ze hevig schrikken. Ging ik
iets afschuwelijks doen? Maar zou het niet nog afschuwelijker zijn
om nu terug te krabbelen? Harley zou wanhopig zijn.
Ik dacht niet dat ik heelhuids de trap af zou kunnen komen
toen ik naar beneden ging. Ik wist zeker dat ik zou struikelen en
lawaai zou maken. Op de een of andere manier wist ik de gang door
te sluipen en de trap af te komen, die nauwelijks kraakte. Het hele
huis scheen samen met mij zijn adem in te houden. Ik bleef in de
deuropening staan en keek achterom, alsof ik voorgoed afscheid nam,
en glipte toen de voordeur uit.
Het was een gedeeltelijk bewolkte lucht - één grote wolk
blokkeerde het licht van de maan, maar ik kon Harley zien staan bij
de garage. Hij leek zo doodstil te staan als in een droom. Ik
haalde diep adem en liep haastig naar hem toe.
'Hoi,' zei hij.
'Hoi.'
'Alles goed gegaan?'
ik geloof het wel,' zei ik met een blik achterom.
'Oké. Laten we gaan.' zei hij. Mijn hart begon zo snel te
kloppen als de motor van een racewagen.
We liepen door de schaduw naar de weg. Eenmaal daar
aangekomen, gaf hij me de extra helm en deed voor hoe ik die vast
moest maken. Toen bonden we mijn tas op de bagagedrager van de
motor.
'We gaan,' zei hij. 'Sla je armen om me heen, als je wilt, of
houd je aan de hendels vast. Ik zal langzaam rijden.'
Ik kon geen woord uitbrengen. Ik knikte, ook al zou hij het
niet zien; toen startte hij de motor en we waren op weg.
'Te veel wind?' riep hij achterom.
'Nee, het is goed.' zei ik, maar legde mijn hoofd toch tegen
hem aan. Ik deed mijn ogen dicht.
Meestal was deze weg zelfs overdag heel rustig. Zo laat op de
avond reed niemand er. Om de vijftien of twintig minuten vroeg
Harley hoe het met me ging.
Harleys plan was om een goede start te maken, zo'n vier of
vijf uur door te rijden, en dan in een motel te gaan slapen tot
halverwege de ochtend. We zouden de hele volgende dag rijden. Hij
geloofde dat we laat in de middag en vroeg op de avond in het dorp
in upstate New York zouden zijn. Maar het bleek dat hij zich te
bezorgd maakte over mij en hij besloot na drie uur al te
stoppen.
We vonden een betrekkelijk goedkoop motel bij de snelweg even
buiten Baltimore, Maryland. Een deel van het neonbord was gebroken
en het hout op de units zag eruit of het dringend vernieuwd moest
worden. Er waren maar twee andere units bezet, maar we waren bang
dat we te ver zouden moeten rijden voor wc een ander motel
vonden.
Toen ik afstapte draaide ik duizelig rond. Harley hield me in
evenwicht en lachte.
'Dat is wel iets anders dan paardrijden, hè?'
'Ik heb hel gevoel dat ik nog steeds in beweging ben; zei
ik.
Hij zorgde voor een kamer met twee eenpersoonsbedden. Het rook
er muf en de lampen waren zo zwak dat ze de muren nog valer deden
lijken. Het kleed tussen de twee bedden was versleten, de vloer
schemerde erdoorheen. Ik was bang dat het bed niet erg schoon zou
zijn, maar ik was zo moe dat ik, zodra ik mijn schoenen had
uitgetrokken en mijn hoofd op het kussen legde, bijna bewusteloos
raakte.
De spanning had me uitgeput. Tijdens de hele rit had ik
voortdurend achteromgekeken, half en half verwachtend dat papa mijn
briefje had gevonden en achter ons aan kwam. Natuurlijk had hij
geen idee in welke richting we reden; toch stond mijn hart even
stil zodra ik een auto achter ons hoorde of koplampen zag.
Toen ik ging liggen, verdween Harley naar de badkamer om een
douche te nemen. Het geluid van het stromende water was het laatste
wat ik hoorde tot de zon door het dunne, stoffige gordijn op mijn
gezicht viel en ik mijn ogen opendeed.
Even vergat ik waar ik was en wat we hadden gedaan. Ik bleef
liggen en dacht na, en toen ik me omdraaide, zag ik dat Harley al
was opgestaan en zich in de badkamer stond te scheren. Hij kwam
naar buiten met een handdoek rond zijn middel geslagen en lachte
naar me.
'Voel je je goed?'
'Hmm, weet ik niet. Hoe ver zijn we gekomen?'
'Hoogstens zo'n honderdtachtig kilometer,' zei hij. 'We hebben
een lange dag voor de boeg. We hebben nog meer dan vijfhonderd
kilometer voor de boeg.'
Ik kreunde en ging rechtop zitten. De binnenkant van mijn
dijen waren een beetje pijnlijk.
'De douche werkt, maar ook als je er al onder slaat, moet je
met de warme en koude kraan blijven spelen - waarschijnlijk als
iemand
anders in dit blok de douche aanzet. Sta jij maar op en maak
je klaar, dan ga ik verkennen of ik een behoorlijke gelegenheid kan
vinden waar we kunnen ontbijten.'
'Oké,' zei ik, en ik stond op. Ik voelde me nog steeds
duizelig.
Na mijn douche was ik klaarwakker. Ik haalde een borstel door
mijn haar en kleedde me snel aan, keek toen op mijn horloge en
besefte dat mama en papa uren geleden mijn briefje al moesten
hebben gevonden. Ik wilde er niet aan denken, maar ik wist nu
zekerdat ze Roy hadden gebeld en bij elkaar zaten om te overleggen
wat ze moesten doen. Harley kwam binnen toen ik mijn gympen
aantrok.
'Het eerste eetcafé is ongeveer vijftien kilometer verderop,'
zei hij. 'Het heeft geen zin hier terug te komen.'
'Wie zou dat willen?' klaagde ik.
Hij lachte.
'Ja, ze horen je eigenlijk minder te rekenen als je je kamer
moet delen met kakkerlakken.'
'Kakkerlakken?' Ik keek om me heen, pakte snel mijn tas en
liep de kamer uit.
Ik zette mijn helm op en we gingen weg. Hij had een
wegrestaurant gevonden. Tot mijn verbazing had ik enorme honger,
dus ik bestelde sap, bosbessenpannenkoekjes en koffie. Hij nam
alleen koffie en koude muesli.
'Ik reis beter op een niet al te volle maag,' legde hij
uit.
'Weet je vader wanneer hij ons kan verwachten?' vroeg
ik.
'Ja, ik heb hem verteld wanneer we ongeveer komen.' Hij pakte
zijn kaart en liet me de rest van de route zien die we nog moesten
afleggen. Overal waar dat mogelijk was, koos hij secundaire wegen.
'Dan vallen wc minder op.'
'Waarom denk je dat dat nodig is?'
Hij glimlachte. 'Je begrijpt toch wel datje vader en Roy de
politie allang hebben gebeld, hè?'
'De politie?'
'Ja, natuurlijk.'
'Weet Roy waar we naartoe gaan?'
'Nee, maar ze zullen een algemeen alarm laten uitgaan, in alle
richtingen. Vertrouw me maar,' zei hij, alsof hij het grootste deel
van zijn leven op de vlucht was geweest. 'Maar maak je niet
bezorgd, we komen er wel.'
'Heeft je vader je nog meer verteld over zichzelf?'
'Hij vertelde dat hij huisschilder is en dat hij het altijd
erg druk heeft gehad. Hij zei dat hij met een vrouw samenwoont. Ze
heet Suze en ze komt uit Haïti. Ik denk dat hij wilde dat ik dat
allemaal zou weten voor het geval we aankwamen als hij nog niet
thuis was van zijn werk.
'Het is een klein dorp, en hij zei dat we zijn huis niet
konden missen. Het is een octogonaal huis gebouwd in 1869, een
historisch monument.'
'Echt? Wat is een octogonaal huis?'
Hij glimlachte en pakte een pen. Toen spreidde hij een servet
tussen ons uit op tafel en maakte een ruwe schets.
'Het is een achtkantig huis. Dat van hem heeft twee
verdiepingen. Die zijn heel zeldzaam. Er zijn maar een paar duizend
van die originele gebouwen, voornamelijk in New York, Massachusetts
en het midwesten.'
'Je weet zo veel over architectuur, Harley. Je moet er echt
iets mee doen en je talent niet verspillen.'
Hij haalde zijn schouders op.
'Ik kan niet beweren dat ik dit allemaal al wist, Summer. Toen
ik met hem had gesproken, heb ik hel opgezocht in een van mijn
boeken en zo ben ik het te weten gekomen. Die bouwstijl is populair
gemaakt door een zekere Orson S. Fowler die beweerde dat de
achthoek meer vloerruimte omvatte per vierkante meter dan de
gebruikelijke vierkante of rechthoekige gebouwen. Hij zei dat de
bouwkosten minder waren en er geen hitte verloren ging, dat
zonlicht en ventilatie versterkt werden en donkere en nutteloze
hoeken geëlimineerd. Ik ben razend benieuwd om het te zien,' voegde
hij eraan toe.
Ik staarde hem aan. Zijn ogen glansden van belangstelling en
opwinding.
'Ik vind het geweldig dat je zo'n passie hebt voor
architectuur, Harley.'
Hij glimlachte.
'Ik ben een gepassioneerde jongen.'
De serveerster zette ons eten op tafel en we vielen erop aan.
Ik merkte pas hoeveel honger ik had toen het voor me stond. Harley
lachte om de manier waarop ik het naar binnen schrokte.
'Ik gedraag me als een varken, hè?'
'Nee,' zei hij. 'Ik vind het alleen heerlijk om naar je te
kijken, wat je ook doet, Summer.'
Ik voelde dat ik bloosde.
'Omdat jij bij me bent, ben ik voor niets bang,' ging hij
verder.
Ik knikte. 'Maar als we er zijn. Harley, moet ik mijn ouders
bellen.'
'Natuurlijk. Maar laten we eerst maar eens zorgen dat we er
komen.'
Toen we gegeten hadden, reden we naar de snelweg. Het was
buiten heel warm en vochtig, maar ik begon het algauw prettig te
vinden om achter op de motor te zitten toen ik eenmaal gewend was
aan de manier waarop Harley zijn lichaam bewoog als hij een bocht
nam of schakelde. Ik kreeg al snel het gevoel dat we met elkaar
verbonden waren; mijn lichaam reageerde op elke beweging van het
zijne.
Toen we van de hoofdweg af bogen, reden we langs veel mooie
boerderijen en door pittoreske dorpen. In sommige plaatsen vielen
we op en werden we met belangstelling bekeken; in andere bekeken ze
ons nauwelijks. Ik denk dat het afhing van het aantal motorrijders
dat hun dorpen of huizen passeerde. We reden uren achtereen, en
namen slechts een keer rust even buiten de staat New York. bij een
brede waterstroom. Harley vond een schaduwplek ondereen grote oude
eik. We hadden besloten wat sandwiches en frisdranken te kopen en
te picknicken.
'Grappig,' zei hij, terwijl hij languit op het gras ging
liggen en omhoogkeek naar de lucht. 'Thuis deden we dit bijna
nooit. Ik bedoel samen buiten lunchen, bij het meer bijvoorbeeld.
Het is prettig en ontspannend.'
Ik glimlachte, pakte onze sandwiches uit en gaf hem de zijne.
Zwijgend bleven we een tijdlang zitten, etend en starend naar het
water dat over de rotsen stroomde.
ik ben zo benieuwd wat ik zal voelen als ik voor het eerst
tegenover mijn vader sta. Denk jedat we op elkaar zullen
lijken?'
'Je zal wel een beetje op hem lijken.'
'Ja, maar sommige mensen lijken erg veel op hun moeder of op
hun vader. Amber bijvoorbeeld lijkt wel een kloon van haar
moeder.'
'En ik?
'Jij lijkt veel op je moeder, maar je hebt de ogen van je
vader en net zulke kleine sproetjes als hij,' ging hij lachend
verder. Even werd hij serieus en keek weer naar het water. 'Ik denk
dat als iemand van hetzelfde vlees en bloed is, je wel een beetje
op elkaar móét lijken. Het is niet of je een gewone vreemde
ontmoet, toch?'
'Nauwelijks,' zei ik, maar hij leek nog steeds erg
nerveus.
'Hij wilde dat ik kwam. Ik denk dat hij van tijd tot tijd wel
aan me gedacht zal hebben, hè? Waarschijnlijk raakte hij in een
heel nieuw leven verzeild en wist hij gewoon niet hoe hij terug
moest komen. Misschien heb ik een halfbroer of halfzus daar. Of
misschien wel meer!'
'Misschien,' zei ik. 'Maar hij heeft het niet over andere
kinderen gehad, hè?'
'Nee, maar misschien vond hij het beter om dat niet te
doen.'
'Je zei dat Suze zijn vrouw was, maar hij noemde haar niet
zijn echtgenote.'
'Nee, maar hij kan getrouwd zijn geweest en gescheiden... of
misschien heeft hij zijn vrouw verloren... Huisschilder.' mompelde
hij. 'Dat klopt wel, hè? Ik bedoel dat hij handenarbeid verricht,
met zijn handen werkt. Ik werk ook met mijn handen.'
'Je bent ook erg intelligent. Harley. Jij bent niet zomaar een
arbeider.'
Hij trok zijn wenkbrauwen op en keek me hoofdschuddend aan.
'Ik ben alleen maar geslaagd voor mijn eindexamen, omdat jij me
geholpen hebt, Summer.'
'Maar jij bent degene die het werk gedaan heeft, en je gaat
nog meer doen,' hield ik vol.
Hij lachte en al door. Hij keek omhoog naar een paar donkere
wolken aan de horizon.
ik hoop dat het onweer de andere kant op gaat,' zei hij. 'We
schieten nu goed op. Ik zou het jammer vinden als wc door slecht
weer tijd zouden verliezen.'
'Misschien moeten we dan maar niet te lang blijven rusten,'
zei ik toen hij weer op het gras ging liggen en zijn ogen
sloot.
'Nog even,' zei hij. 'Heel even...'
Ik bleef zitten, at mijn sandwich en dronk mijn blikje
frisdrank. Toen ik een merel meende te zien aan de andere kant van
de stroom, moest ik onwillekeurig aan mama denken en voelde ik me
weer schuldig.
'Harley?'
Hij reageerde niet, dus draaide ik me om en keek naar hem.
Zijn ademhaling ging regelmatig; zijn ogen waren gesloten. Ik dacht
erover mama te bellen, maar wat als ze begon te huilen'? Wat moest
ik dan doen'?
Ik stond op en liep naar het water. Het kabbelende geluid was
hypnotiserend en het water zelf zag er zo helder, fris en koel uit,
dat ik zin had erin rond te lopen, me te dopen in de natuurlijke
goedheid ervan en de duisternis weg te wassen die in me achter was
gebleven sinds Duncan Fields me in zijn auto had gelokt.
Misschien was dat ook wel een reden waarom ik deze tocht met
Harley had ondernomen. Misschien liep ik weg en probeerde ik het
onschuldige en emotioneel gekwetste meisje dat zich elke dag
wentelde in zelfmedelijden, achter te laten. Ik wist dat iedereen
probeerde me te helpen me een beter gevoel te geven, maar het was
onmogelijk om papa of mama of mevrouw Geary in de ogen te kijken
zonder het medeleven en verdriet erin te zien dat ze voor me
voelden. Het was of ik een gebrandmerkte vrouw was, voorgoed
bezoedeld. Ironisch genoeg was het alleen Alison geweest die me het
gevoel had gegeven dat het niet meer dan een krasje was geweest.
Maar haar benadering was ook geen remedie geweest.
Jaren geleden, leek het, beschouwden mannen en vrouwen seks en
liefde als de twee helften van dezelfde wonderbaarlijke belevenis,
de belangrijkste belevenis van je leven, misschien zelfs de reden
van het bestaan. Op de ene of andere manier was seks voor mensen
als Alison en Duncan Fields een spelletje geworden, een speeltje,
een genot dat je weggooide als je er genoeg van had. Mensen
gebruikten mensen alleen om zichzelf te bevredigen, en liefde werd
vergeten of beschouwd als iets tijdelijks dat er wel of niet voor
ons zou zijn. Waarom zou je erover nadenken en moeite doen om
liefde te vinden? Om te beginnen vereiste dat zelfopoffering en
moest je meer om een ander geven dan om jezelf. En verder betekende
het veel te veel vertrouwen en risico. Je moest je ziel aan iemand
blootgeven.
De Duncans van deze wereld vonden zichzelf vast erg slim. Ze
liepen elke dag trots als een pauw heen en weer, op zoek naar
veroveringen, een bankrekening opbouwend van bevredigde wellust,
met de gedachte dat dit het was wat ze rijk, bijzonder en zelfs
begeerlijk maakte. Maar ze zouden later in hun leven wakker worden
en om zich heen kijken om dan te ontdekken dat ze helemaal alleen
waren en dat hun leven niets voorstelde - dat het een droom was
geweest, die voorbijgleed als dit water.
Ik keek naar de plek waar de beek een bocht maakte en
verdween, en vroeg me af waar hij zou eindigen. Wachtte ergens een
mooi meer? Moest hij eerst over hoge watervallen? Zou hij zich
afsplitsen, zich verdelen in steeds kleinere beekjes, die ten
slotte opdroogden? Hij zou hier niet worden ingedamd en in stand
worden gehouden. Hij zou er een weg omheen vinden en zijn
bestemming bereiken.
Het was wat ik moest doen, wat Harley moest doen.
Diep in mijn hart wist ik zeker dat mama het zou
begrijpen.
'Hé,' zei Harley, die naast me kwam staan. 'Waarom heb je me
laten slapen? Als er niet een zenuwachtig eekhoorntje naar me toe
was gekomen...'
'Ik dacht dat je je rust nodig had,' zei ik.
'Ja, maar ik heb nu genoeg rust gehad. Kom mee, we moeten
verder.' Hij keek even naar het water.
'Het is zo mooi en vredig,' zei ik.
'Dat weet ik. Misschien wacht ons iets dergelijks.'
'Misschien.'
Ik volgde hem naar de motor. We zetten onze helmen op en even
later vlogen we over de snelweg. De wind floot om onze oren en de
wereld gleed zo snel langs ons heen dat het uitzicht leek op het
snel stromende water van de beek die we net hadden verlaten.
Toen we een uur gereden hadden, verscheen er een auto van de
staatspolitie op de weg die achter ons aan bleef rijden. Harley zag
het in zijn spiegeltje. Ik voelde hem verstijven.
'Kijk niet achterom,' schreeuwde hij. ik neem de volgende
afslag.'
Hij deed het, en ik hield mijn adem in. Zou de politiewagen
ons volgen? Hadden papa en Roy gedaan wat Harley dacht en de
politie gebeld? Wat een teleurstelling zou het zijn als we terug
moesten keren voordat Harley zijn echte vader zelfs maar ontmoet
had, dacht ik. Ik keek niet achterom. We volgden de afslag naar een
kruising en sloegen toen snel linksaf, alsof we precies wisten waar
we naartoe gingen. Toen keken we snel achterom en zagen dat de
patrouillewagen ons niet was gevolgd. We lieten allebei onze adem
ontsnappen en Harley ging langzamer rijden en stopte toen.
'Ik was bang dat we gepakt zouden worden,' bekende hij. 'Ik
was niet van plan om te stoppen als hij zijn zwaailicht had
aangezet. Ik zou geprobeerd hebben hem af te schudden.'
'Wat moeten we doen? Als hij nou eens verderop staat te
wachten, omdat hij beseft wie we kunnen zijn?'
Hij haalde zijn kaart te voorschijn en bestudeerde die even.
'We rijden nog een paar kilometer verder op deze zijweg. Ik zou
zeggen dat we er over een paar uur zijn, zelfs met al die omwegen,'
besloot hij.
Hij reed weer verder. De huizen die we passeerden zagen er
kleiner, ouder uit dan die in de dorpen waar we totnogtoe doorheen
waren gereden. We kwamen ook niet door een echt dorp. maar
passeerden zo nu en dan slechts een garage, een winkel of een klein
restaurant. Na nog een kwartier of zo kwam een rode pickuptruck
vlak voor ons van een grindweg gereden, en Harley moest snel vaart
minderen. Hij vloekte zachtjes. Ik kon twee mannen in de truck
onderscheiden, degene op de passagiersplaats droeg een baseballpet.
Ze reden nu heel langzaam, dus Harley accelereerde om te passeren.
Toen we langsreden leunde de bestuurder uit het raam en schreeuwde
iets. Hij was een magere man, begin dertig, voortijdig kaal. Toen
hij breed begon te lachen kon ik zien dat hij aan beide kanten een
paar tanden miste.
Ik verstond niet wal hij schreeuwde, maar Harley negeerde hem
en ging nog sneller rijden. Ik dacht dat het daarmee afgelopen was,
maar even later reed de truck vlak achter ons, gevaarlijk dichtbij
zelfs. De bestuurder begon te toeteren.
'Harley!'
'Ik weet het. Een stel idioten.' Plotseling week hij uit naar
rechts en ging langzamer rijden, zodat de truck er wel voorbij
moest.
'Wat wilden ze nou?'
'Hun idee van een geintje, denk ik.'
Hij bleef langzaam rijden. Maar toen we de bocht om waren zag
ik de truck niet voor ons.
'Waar zijn ze?'
Harley gaf geen antwoord, maar ging weer sneller rijden. Ik
hield me stevig aan hem vast. Toen schoot de truck uit een maïsveld
de weg op en kwam weer vlak achter ons rijden. Weer kwamen ze
gevaarlijk dichtbij en toeterden. Een paar tegenliggers passeerden,
maar niemand lette op wat er met ons gebeurde. We kwamen nu op een
lang recht stuk weg dat onbevolkt leek - ik zag alleen maar
maïsvelden en bos.
Mijn hart bonsde en aan Harleys houding kon ik merken dat
Harley ook ongerust was. Toen Harley weer probeerde een
linkerzijweg in te slaan en langzamer te gaan rijden, deden zij
hetzelfde.
'Ze veroorzaken nog een ongeluk,' gilde ik.
Ik wist dat Harley bang was om te stoppen. Hij probeerde
harder te gaan rijden, maar ze wisten ons bij te houden, en omdat
wc de weg niet goed kenden, dacht ik dat het te gevaarlijk zou zijn
om harder te rijden. De wind schrijnde tegen mijn huid. Onze tassen
flapperden wild in de wind.
'Harley!'
'Houd je vast!' schreeuwde hij. We kwamen bij een scherpere
bocht. Ze drukten nu constant op hun claxon. Ik wilde mijn handen
voor mijn oren houden, het lawaai was oorverdovend.
'Ze zijn dronken of gek,' schreeuwde Harley.
Aan het eind van de bocht was een grindweg die rechtsaf de
akker in liep. Harley nam onmiddellijk een besluit. Zonder te
remmen, omdat hij bang was dat hun truck op ons in zou rijden,
zwenkte hij naar rechts, het grindpad op. De truck schoot voorbij,
maar Harley verloor de macht over zijn stuur en we tolden en vielen
voorover, gelukkig allebei op het gras, waar geen stenen lagen.
Maar toen ik omrolde kwam mijn voet vast te zitten en draaide om.
De pijn schoot omhoog door mijn been. Ik had nauwelijks de tijd om
te gillen.
De motor sloeg af. Harley stond zo snel hij kon op en ik liet
me op mijn rug vallen en greep naar mijn enkel.
'Summer, is alles in orde met je?' riep hij uit, terwijl hij
zich op zijn knieën naast me liet vallen.
Ik wachtte even, wachtte of ik nog ergens anders pijn voelde.
Niets. Maar mijn enkel was al erg genoeg. Ik kreunde en de tranen
sprongen in mijn ogen.
'Mijn enkel,' zei ik.
Hij drukte zachtjes rond het enkelbot.
'Hij voelt niet gebroken,' zei hij. 'Waarschijnlijk heb je hem
verstuikt.'
'Wie waren die mannen?'
'Gewoon twee idioten die een grap wilden uithalen ten koste
van ons,' zei hij en keek weer naar de weg. We luisterden allebei
even, maar hoorden gelukkig geen auto terugkomen. 'We moeten zo
gauw mogelijk wat ijs op die enkel doen,' zei Harley. 'Heb je nog
ergens anders pijn ?'
'Ik geloof het niet.'
'Het spijt me, Summer. Verdomme, ik dacht dat dit de beste
oplossing was.'
'Dat was het waarschijnlijk ook. Ik denk niet dat je de kans
had gekregen om ze op een andere manier kwijt te raken.'
Ik ging rechtop zitten en hij hield me vast.
'Hoe is het nietje motor?'
'Ik weet het niet.'
Hij liep erheen, zette hem overeind en controleerde hem zo
goed mogelijk.
Hij probeerde te starten en na een paar pogingen sloeg de
motor weer aan en leek normaal te lopen.
ik kan hulp gaan halen,' stelde hij voor.
'O nee, Harley. Laat me niet hier achter,' riep ik. ik ga weer
achterop zitten.'
'Weetje het zeker?'
'Heel zeker.'
'Oké.'
Hij hielp me overeind. Ik steunde niet op mijn enkel en klom
weer op de motor.
'Misschien is er verderop een ziekenhuis of zo,' zei
hij.
'Het gaat best zo, Harley. Ik moet alleen wat ijs hebben en we
kopen wel een zwachtel om mijn enkel te verbinden.'
'Oké, dok. Ik vergat dat je een expert bent in eerste
hulp.'
We gingen weer op weg, beiden angstig over wat ons nog te
wachten stond. Wachtten die mannen in die truck op een andere
zijweg om ons te blijven pesten ? Die angst leidde mijn aandacht af
van het voortdurende kloppen van mijn enkel, en de pijn die door
mijn hele been schoot. Ik haalde diep adem en hield me vast aan
Harley. Hij ging iets sneller rijden toen hij wat meer vertrouwen
kreeg. Eindelijk zagen we links van ons een garage.
We reden erheen. Er was een frisdrankautomaat, maar geen ijs-
machine. Harley zette de motor op de standaard en zei dat ik moest
blijven zitten. Hij ging naar binnen. Na een paar minuten kwam hij
terug met een doek vol ijsblokjes.
'De man had een ijskast en gaf me dit toen ik hem vertelde wat
er gebeurd was. Hij zegt dat hij denkt te weten wie die idioten
zijn.'
Een forsgebouwde man van een jaar of veertig, vijfenveertig,
in een grijze overall, kwam naar buiten, veegde de smeer van zijn
handen en keek naar ons.
Harley zocht in zijn gereedschapskistje en haalde er een rol
plakband uit. Hij zei dat ik het ijs tegen mijn enkel moest houden
terwijl hij het plakband om mijn enkel en mijn been wikkelde tot
het vanzelf bleef zitten.
'Hoe voelt het?'
'Wie is nu de eerste hulparts?' vroeg ik, en ik forceerde een
glimlach.
'Dat moet voorkomen datje enkel te veel gaat zwellen.'
'Goed. Ik denk dat ik mijn enkelbanden verrekt heb.'
Harley ging terug om de monteur van de garage te bedanken en
wat informatie te vragen over de weg en onze bestemming.
'Hij zei dat we maar een uur en tien minuten van Centerville
verwijderd zijn, maar ik moet terug naar de snelweg. We zullen de
wegenpolitie moeten riskeren.'
'Dat is beter dan dat stel idioten weer tegen te komen.'
'Je hebt gelijk. Sorry,' zei hij weer.
'Het was jouw schuld niet. Je hebt het fantastisch
gedaan.'
Toen we op weg gingen, begon het ijs mijn hele been te
bevriezen. Ik hield het zo lang mogelijk uit en toen moest ik hem
vragen te stoppen zodat ik het eraf kon halen.
'Het is flink gezwollen,' zei hij, mijn enkel bestuderend.
'Misschien is het toch gebroken.'
'Laten we gewoon maar zorgen dat we er komen, Harley. Het komt
wel goed als ik kan rusten.'
Hij knikte bezorgd en we reden verder. Het laatste kwartier
leek eeuwig te duren, maar eindelijk zagen we een bord dat het dorp
aankondigde en we reden van de snelweg af, in de richting van Main
Street.
'Weetje waar je moet zoeken?'
'Ja,' zei hij.
Hel was zo'n dorp met een lange hoofdstraat en een paar
zijstraten. Alle winkels zaten in de hoofdstraat, en er waren een
paar restaurants en kleine winkeltjes in sommige zijstraten.
Ongeveer halverwege was een brandweerkazerne en daartegenover was
het politiebureau en het stadhuis. Blijkbaar stopte er vroeger nog
een trein in Centerville. De rails waren verdwenen, maar de strook
waar ze hadden gelegen was er nog, ongeveer halverwege de
hoofdstraat.
Hier en daar zagen we een paar voetgangers; er was bijna geen
verkeer. Een paar winkels leken op het punt van sluiten te staan of
waren al dicht. Uit een van de ramen in de straat kwam helder
licht; het was een grillbar, genaamd The Pit Stop.
'Voornamelijk huizen uit het eind van de vorige eeuw,' zei
Harley, knikkend naar de vermoeid uitziende en scheefstaande
huizen. 'Er is hier in honderd jaar niet veel bij gebouwd behalve
een paar van de huizen waar we langs zijn gereden.'
Centerville was een slaperig dorpje, een plaats die door de
wereld was vergeten. Snelwegen waren eromheen gebouwd en hielden de
mensen weg. Toen we het dorp binnen kwamen rijden hadden we een
houthandel gezien, verder was er geen belangrijke zaak of industrie
te bekennen. Spoken stonden waarschijnlijk te trappelen van
ongeduld om het dorp over te nemen, dacht ik. Het was beslist geen
dorp waar jonge mensen terug zouden komen als ze hun school of
opleiding hadden afgemaakt. Als de eigenaars van deze kleine
winkels en familiezaken kwamen te overlijden, zouden ze stuk voor
stuk verdwijnen als een bliepje op een radarscherm. Zelfs de
herinneringen zouden zich verspreiden in de wind.
Eigenlijk leek het de juiste plaats voor Harleys echte vader,
een plaats waarheen je kon ontsnappen, je verleden kon ontvluchten
door je te voegen bij de bewoners van het dorpje. Toen we aan het
eind van de hoofdstraat kwamen, ging Harley langzamer rijden en
sloeg rechtsaf een zijstraat in. Ik dacht dat hij naar het huis van
zijn vader ging, maar hij stopte voor een bordje waarop stond: IJK.
RICHARDS, HUISARTS. Het leek niet op de praktijk van een arts. Het
leek meer op een woonhuis: een woning in Queen Anne-stijl van twee
verdiepingen met een brede veranda aan de voorkant, een betonnen
trap en een smal betonnen pad. Ik zag een klein grasveld, een paar
aantrekkelijke struiken en bloemen, en rechts een
schommelbank.
'We kunnen later terugkomen, Harley,' zei ik.
'Nee. We moeten eerst naar die enkel van je laten kijken,
Slimmer,' drong hij aan,
'Het zou ons in moeilijkheden kunnen brengen,' kermde
ik.
'Niks aan de hand. We zijn er nu. Een beetje langer wachten
kan geen kwaad. Leun op mij en niet op je voet,' zei hij, en hij
hielp me afstappen van de motor.
Hij sloeg zijn rechterarm om mijn middel, tilde me op en droeg
me over het pad, de trap op naar de voordeur. Die was niet op slot,
dus gingen we naar binnen en bleven in de hal staan. Rechts was een
kleine wachtkamer, maar we zagen niemand. Een ogenblik later kwam
er een kleine vrouw aan van een jaar of vijftig, met een bos
krullend grijs haar, en grote, ronde donkerbruine ogen. Ze droeg
een witte jurk. Het was geen verpleegstersuniform, maar het kwam er
in de buurt.
'O, wat is er met jou gebeurd?' riep ze uit, alsof ze ons al
jaren kende. «
'Motorongeluk,' zei Harley. 'Ze heeft haar enkel bezeerd en we
willen zeker weten dat hij niet gebroken is.'
'Natuurlijk, natuurlijk. Hierheen,' zei ze, en ze deed een
deur rechts van haar open, die toegang gaf tot de spreekkamer.
'Breng haar maar naar binnen en help haar op de onderzoekstafel. Ik
ga de dokter halen.'
'Dat is bijzonder,' zei ik toen Harley me naar binnen hielp.
'Ze vroeg niet eens of we verzekerd waren.'
Hij lachte en hielp me op de onderzoekstafel te gaan zitten.
We keken om ons heen naar de diploma's die aan de muren hingen. De
arts had aan de medische faculteit van New York City
gestudeerd.
'Zo, wal hebben we hier?' vroeg een kleine grijsharige man bij
de open deur. Hij kauwde op iets, en zijn zachte, volle wangen
trilden bij elke hap. Hoewel zijn haar helemaal grijs was,
kortgeknipt met een wijkende haargrens die een witte schedel begon
te tonen, waren zijn wenkbrauwen donkerbruin gebleven. Hij had een
dikke neus en een kleine mond, maar een vriendelijk, innemend
gezicht, en zijn ogen keken ons een beetje geamuseerd aan.
De vrouw die ons had begroet kwam naast hem staan en volgde
hem de kamer in.
ik ben dokter Richards en dit is mijn vrouw, Anna,' zei hij.
'Wat is er gebeurd?'
'We hebben een ongeluk gehad,' begon Harley. 'Twee kerels in
een truck vielen ons lastig toen we op de motor zaten en ik ben
gevallen op een grindpad toen ik probeerde aan ze te
ontkomen.'
'Hmm,' zei dr. Richards knikkend, alsof' hij zo'n antwoord
verwacht had of het minstens één keer per dag meemaakte.
'Ze heeft haar enkel bezeerd,' ging Harley verder.
Dr. Richards stond voor me en keek van mijn enkel naar mij.
'Valt niet mee om op de grond terecht te komen, hè?'
'Nee, dokter,' zei ik.
'Oké, ga liggen, zodat je voet wat hoger komt en ik hem kan
onderzoeken,' zei hij glimlachend. Harley hielp me te gaan liggen
met mijn voet omhoog. Heel voorzichtig maakte de arts de veters van
mijn schoen los en trok hem uit. Hij schoof mijn sok behoedzaam van
mijn voet; zijn vingers raakten nauwelijks mijn huid aan.
'Beweeg je tenen eens,' zei hij, en ik deed het.
'Pijn?'
'Een beetje,' zei ik.
Hij bestudeerde mijn enkel.
'Ben je er bovenop gevallen?'
'Nee, ik geloof dat ik hem verdraaid heb.'
'Aha,' zei hij.
'We hebben er zo gauw we konden wat ijs op gelegd,' legde
Harley uit.
'Echt? Goed gedaan,' zei de dokter.
Heel zachtjes begon hij mijn enkel te onderzoeken, bewoog hem
naar alle kanten en keek aandachtig naar mijn gezicht. Hij betastte
de plaatsen om de enkel heen.
'Er zou een klein breukje in kunnen zitten, maar ik betwijfel
het,' zei hij. 'Het lijkt er meer op dat je je enkelbanden verrekt
hebt.'
'Dat dacht ze al,' merkte Harley op.
'O, beoefen je ook geneeskunde?' vroeg de dokter met een
glimlach.
'Nee, dokter.'
'Haar vader is fysiotherapeut,' zei Harley. 'Ze weet veel van
eerste hulp en zo.'
'Goed zo,' zei dr. Richards knikkend. 'Het is goed om het een
en ander te weten, zolang je er natuurlijk geen misbruik van maakt.
Een beetje kennis kan wel gevaarlijk zijn. Te veel mensen denken
tegenwoordig dat ze net zo'n bordje kunnen ophangen als ik op mijn
deur heb. Slecht voor de zaken,' voegde hij er met een stil lachje
aan toe. 'Goed, we zullen er nog een paar koude kompressen op doen
en je enkel verbinden. Je moet hem een tijdje ontzien, misschien
een week, misschien wat langer.
'Logeren jullie bij iemand hier in het dorp?' vroeg hij.
Harley keek even snel naar mij. Dr. Richards ving zijn blik
op.
'Of zijn jullie alleen maar passanten op weg naar de
beschaving?' ging hij verder.
'Nee, dokter. We gaan bij iemand op bezoek. Fletchcr Victor,'
zei Harley.
'Fletcher?' vroeg zijn vrouw Anna.
'Dat moet Buzz' echte naam zijn,' merkte dokter Richards
op.
Ze grinnikte, alsof hij iets heel mals had gezegd.
'Ik dachtdat hij Ed heette. Wc kennen iedereen hier
natuurlijk, maar de Victors zijn erg eenkennig. Nu ik eraan denk
kan ik me niet herinneren dat ik Buzz ooit gevraagd heb wat zijn
echte naam is.'
'Hij zal het niet uit zichzelf hebben gezegd,' mompelde Anna.
'Het verbaast me dat hij jullie hiernaartoe heeft gestuurd,' ging
ze verder. 'Waarom liet hij die vrouw haar toverkunst niet
gebruiken?'
'Vrouw?' zei Harley.
'Zijn jullie er nog niet geweest?' vroeg dokter
Richards.
'Nee, dokter. We zijn hier afgestapt zodra ik uw bordje zag.
We zijn net aangekomen.'
'Geen betere reclame voor een dokter dan een uithangbord,' zei
dokter Richards schertsend. Zijn vrouw trok haar schouders op.
waardoor haar smalle boezem omhoogging.
'Goed, we zullen je helpen,' zei hij.
Toen hij mijn enkel verbonden had, gaf hij me een paar pillen
tegen de pijn en een kruk.
'Je kunt hem lenen tot jullie weggaan,' zei hij. 'Hoe lang
zijn jullie van plan om te blijven?'
Ik keek naar Harley.
'We weten het nog niet zeker,' zei hij.
'Oké. Geen probleem.'
'Wat voor ziektekostenverzekering heb je? vroeg Anna aan
mij.
Ik had het kaartje van onze gezinsverzekering bij me. Papa
stond erop dat ik het altijd in mijn portefeuille bewaarde. Ze
draaide het rond in haar handen, alsof ze zich ervan wilde
overtuigen dat het niet vals was.
'Moeten wc ook nog betalen?' vroeg Harley.
'Nee, dit is prima,' zei ze. 'Ik kom zo terug.' Ze liep de
spreekkamer uit.
'Laat me er morgen nog even naar kijken,' zei dokter
Richards.
Harley en ik bedankten hem. Toen Anna terugkwam, gaf ze me een
papier om te ondertekenen, en ik kreeg mijn kaart terug.
'Gebruik die kruk,' adviseerde dokter Richards toen we naar
buiten gingen, terwijl Harley me ondersteunde. We liepen terug naar
de motor en Harley legde de kruk over de hendel en zei dat ik het
andere uiteinde onder mijn arm moest houden.
ik zal heel langzaam rijden - het is niet ver,' zei hij.
'Mooi gezicht zal dat zijn. Wat een manier om je familie voor
het eerst te begroeten,' kermde ik, hevig ongerust nu we er over
een paar ogenblikken zouden zijn. 'Wat denk jedat Anna bedoelde
toen ze het had over de toverkracht van die vrouw?' vroeg ik.
'Joost mag het weten, maar een beetje toverkracht zouden we nu
wel kunnen gebruiken,' mompelde Harley.
Daarmee kon ik het moeilijk oneens zijn.