***
Proloog
Op mijn zestiende verjaardag was er geen wolkje aan de lucht
te bekennen. Een ononderbroken zee van hemelsblauw strekte zich uit
van de ene horizon naar de andere, en de warme bries, die geurde
naar hyacinten, seringen en narcissen, was zo ijl als het trillen
van de lucht wanneer een musje voorbij vloog.
Het was magisch.
De vorige dag had ik mama in de schemering in haar rolstoel
over de glooiing naast de verandatrap naar buiten gereden in de
richting van het meer.
'Daar is er een!' riep mama zodra ze de eerste merci in het
omringende bos zag opvliegen van een boomtak en het vogeltje
wegzweefde over het water.
Zoals we vaak deden, hielden we elkaars hand vast,
sloten onze ogen en deden een wens. Het was onze eigen geheime
ceremonie, iets waarmee we begonnen waren toen ik vier was, omdat
ze zei dat zij het altijd gedaan had. Ze geloofde in de macht van
het meer.
'Ik ben ermee begonnen toen ik hier bij je overgrootmoeder
Hudson kwam wonen,' vertelde ze me. 'Daarvóór was de enige
wateroppervlakte die ik ooit gezien had die van mijn bad. Een plek
als deze was ideaal voor mijn dromen, en is dat nog steeds. Ik weet
dat het meer ook voor jou een magische kracht zal hebben,
Summer.'
We hadden allebei een heerlijke dag gewenst. Ik stelde me een
dag voor waarop een glimlach uit de hemel neer zou dalen en op de
gezichten zou schijnen van mijn familie en vrienden, zodat ze alle
droeve of angstige dagen, alle ongelukkige momenten zouden
vergelen. Dan zouden we allemaal vrolijk mijn volgende levensjaar
inluiden. Mama geloofde dat we zo af en toe een dosis magie nodig
hadden, die ons beschermde, ons beiden in het bijzonder.Ik kon het
er alleen maar mee eens zijn, want ik was nu allang de leeftijd
voorbij dat ik niets mocht horen over de tragedies en fouten die
onze familiegeschiedenis kenmerkten. Mama bekende dat ze soms -
misschien wel vaker dan soms - oprecht geloofde dat er een vloek op
haar rustte - bij elke ademhaling en zelfs elke gedachte.
'Anderen zouden waarschijnlijk allang een punt hebben bereikt
waarop ze niet meer in staat zouden zijn nog een besluit te nemen,
Summer. Mijn handen trilden altijd op het stuur van mijn speciaal
uitgeruste busje, zelfs als ik een gewoon kruispunt naderde en
alleen maar hoefde te besluiten of ik links- of rechtsaf zou slaan.
Er zou vast iets vreselijks gebeuren als ik de verkeerde keuze
maakte, dacht ik. De enige reden dat ik niet verstarde was dat ik
de stem van mijn adoptiemoeder bleef horen, die me aanspoorde en me
berispte omdat ik bang was,' zei mama. 'Die vrouw had zelfs het
Armageddon kunnen overwinnen.'
Ik kon mama's angst heel goed begrijpen en vroeg me vaak af of
zo'n vervloeking op mij zou kunnen overgaan. Dat was ook mama's
grootste zorg.
'Wat als het zwaarste, grootste dat ik jou geef eens mijn
eigen ongeluk was?' zei mama plotseling, alsof ze mijn gedachten
had geraden.
'Dat is onzin, mama.' zei ik, al was ik er niet van
overtuigd. 'Er bestaat niet zoiets als voorbestemd zijn voor
ongeluk. Het is allemaal gewoon toeval en niemand kan er iets aan
doen. Jij zou nooit de oorzaak kunnen zijn van iemands
moeilijkheden.' zei ik, zo fel en nadrukkelijk dat ze moest lachen
en me beloofde nooit meer zulke sombere dingen tegen me te
zeggen.
Maar dat zou ze toch doen. Ze kon het niet helpen. Ze
torste een zak vol schuldbesef op haar schouders.
Ze werd vooral achtervolgd door de herinneringen aan haar
stief zusje, Beneatha, die door bendeleden was vermoord in
Washington D.C. - waar mama vroeger woonde - en aan het
auto-ongeluk waarbij haar halfbroer om het leven was gekomen - mijn
oom Brody, die ik nooit gekend heb. Ik had wel een foto van hem
gezien en wist hoe knap en aantrekkelijk hij was geweest en wat een
veelbelovende toekomst hij had gehad. Hij was gestorven nadat hij
halsoverkop naar huis was gereden na een bezoek aan mama, toen ze
hier in haar eentje woonde. Oma Megan, mama's echte moeder, kreeg
een zware zenuwinzinking na het ongeluk van oom Brody. Ze had bijna
een eind aan haar leven gemaakt.
Tante Alison, oom Brody's zus, koesterde nog steeds wrok tegen
mama, al wist ze het de laatste tijd goed te verbergen en was ze
redelijk beleefd als ze hier kwam, wat overigens niet al te vaak
was. Ze had een nare echtscheiding achter de rug, nog niet zo lang
geleden, waarbij haar man haar van overspel met meer dan een
minnaar had beschuldigd! Maar dat hadden ze me niet verteld. Dat
had ik toevallig gehoord.
In ons huis zijn de muren niet erg geschikt om geheimen tegen
te vertellen.
Iedereen zou denken dat tante Alison medelijden zou hebben met
mama. Niet lang na Brody's dood waren mama's benen verlamd geraakt
toen ze van haar paard was geworpen. Toen had ze verschrikkelijk
geleden door toedoen van haar bizarre en krankzinnige tante
Victoria, oma Megans zus. Een tijdlang was mama praktisch een
gevangene in dit huis. Ze wilde er aanvankelijk eigenlijk niet over
praten. Ze zei dat het oude nachtmerries oprakelde, en ze geloofde
dat ze gestraft werd omdat ze zo veel ongeluk had gebracht. Ze
dacht zelfs dat ze het verdiende, en als mijn vader, Austin, haar
voormalige fysiotherapeut, er niet was geweest, zou ze zich om het
leven hebben gebracht in hetzelfde meer waar we nu zo vredig naar
staarden.
We hadden dit meer met genoeg tranen gevuld, leek me. Het was
tijd om te glimlachen en te lachen, tijd voor zonneschijn, en als
mijn geboorte en mijn verjaardagen daartoe konden bijdragen, zou ik
daar erg trots op zijn.
Vanaf de plek waar we uilkeken over het meer en onze wensen
deden, konden we oom Roy zien, mama's stiefbroer, die bezig was een
luik te repareren van zijn huis. Toen hij uit het leger kwam, had
mama hem gevraagd voor haar en oma Megans landgoed en bouwbedrijf
te komen werken. Hij werd voorman en begon algauw afspraakjes te
maken met mijn kindermeisje, Glenda Robinson. een ongetrouwde
moeder met een kind dat maar een jaar ouder was dan ik. Het was een
jongetje, Harley genaamd. Toen oom Roy Glenda ten huwelijk vroeg en
zij ja zei, besloot mama dat ze hun huis op ons land moesten
bouwen.
ik heb zo veel land. Roy,' zei ze tegen hem, 'land dat ik niet
gebruik. Ik ga geen katoen of tabak verbouwen, het is Tara niet,'
grapte ze.
Naar wat ze me vertelde, voelde oom Roy er niet zo veel voor.
Ze moest mijn vader vragen hem over te halen. Oom Roy had er zijn
redenen voor, die volgens mama terug te voeren waren op zijn
koppigheid en trots. Later zou ik horen dat er nog andere redenen
waren, misschien belangrijker en diepgaander, van die gevoelens die
onder in je ziel beginnen en bijna elke dag de kop opsteken.
Mama hield ervan de dramatische scènes uit haar verleden voor
me te beschrijven. Ze liet haar stem dalen om oom Roy te imiteren.
Soms lachte ik; soms luisterde ik aandachtig en verwonderd,
gehypnotiseerd door haar vermogen om liet zich allemaal voor mijn
ogen te laten afspelen. Per slot had mama een vooraanstaande
toneelschool in Londen bezocht en was ze bijna actrice
geworden.
'Roy wilde zijn huis hier niet bouwen,' vertelde ze me. ik
beschuldigde hem ervan dat hij bang was om met een blanke vrouw te
trouwen en op hetzelfde landgoed te wonen met een blanke man die
getrouwd was met een Afro-Amerikaanse vrouw.
'"Je bent halfblank," bracht je oom Roy me in
herinnering.
"Hm." antwoordde ik, "honderdvijftig jaar geleden zou ik nog
een slavin zijn geweest, Roy Arnold. Probeer niet om me slechter of
beter af te schilderen dan jij bent. Als onze mama je zo hoorde
praten, zou je een Hink pak slaag van haar krijgen," en ik schudde
met mijn pink naar hem. Hij kon niet anders dan lachen. En toen
moest hij wel toegeven en het huis bouwen," vertelde ze me.
Een jaar nadat hij met Glenda getrouwd was, kregen ze een
dochtertje, dat ze Latisha noemden - naar Roys moeder en mama's
adoptiefmoeder. Hel was een mooi kindje, maar toen ze net drie was
geworden, kreeg ze leukemie. Het ging zo snel. dat de dokters bijna
geen tijd hadden om ze te waarschuwen dat er weinig hoop
was.
Hel betekende bijna het einde van tante Glenda. Ze stond op
het punt haar geloof te verliezen, maar toen, in plaats van God
erom te haten, werd ze heel religieus. Harley vertelde me eens dat
zijn moeder geloofde dat kinderen werden gestraft voor de zonden
van hun ouders. Na de dood van de kleine Latisha geloofde tante
Glenda dat als zij niet heel deugdzaam en rechtschapen werd,
haar dochter nog meer te lijden zou krijgen in het hiernamaals. Het
nam nu haar hele wezen in beslag en aan de manier waarop hij hel
zei, wist ik dat hij ook rouwde, maar niet alleen om zijn zusje.
Hij rouwde, omdat hij ook zijn moeder had verloren aan die
tragedie; vanaf dat moment liet ze zijn opvoeding min of meer over
aan mijn oom Roy.
'Je zou nooit geloven dat ik nu enig kind ben,' vertelde hij
me. 'Mijn moeder gedraagt zich alsof Latisha nog steeds bij ons is,
builen, slapend onder de sterren. Soms doet ze net of ze haar
hoort. Ze houdt al haar spullen op orde, wast en strijkt zelfs haar
kleren. Het maakt mij en Roy wanhopig.'
De ergste soort wedijver tussen broers en zussen, dacht ik,
was om met je dode zusje te moeten concurreren om de aandacht van
je moeder.
Ze begroeven Latisha op het landgoed, dicht bij hun huis. Oom
Roy timmerde een mooi hek rond haar graf en grafsteen. Tante Glenda
had er een soort heiligdom van gemaakt en er ging geen dag voorbij
dat ze niet bij het graf van haar dochtertje zat te bidden. Als ik
's avonds uit mijn raam keek, zag ik vaak een eenzame kaars branden
en Glenda's silhouet onder de sterren of een bewolkte lucht. Eén
keer zag ik haar daar zelfs buiten in regen en onweer, haar paraplu
stevig vastgeklemd, zonder zich te bekommeren om de bliksem die om
haar heen flitste.
'Een moeder laat nooit los,' zei mama toen we spraken over wal
Harley me verteld had, 'zelfs al moet ze haar hand daarvoor in het
vuur houden.'
Ik was nog te jong toen Latisha stierf, maar jaren later
hoorde ik mama bij zichzelf mompelen dat ze alweer iemand ongeluk
had gebracht.
ik had Roy ver bij me vandaan moeten laten wonen, zoals hij
gewild had.'
Niemand werd kwader als ze zoiets zei dan oom Roy. Zijn ogen
werden zo rood als een keramische kookplaat; hij spande zijn
schouders, waardoor hij nog breder en langer leek, en dan bestrafte
hij haar met diepe, donkere stem en verbood haar dergelijke dingen
te
zeggen.
'Jij bent degene die een pak slaag van mama zou krijgen omdat
je dat zei,' verzekerde hij haar en wees naar haar met zijn
lange, dikke rechterwijsvinger.
Niemand wilde in de buurt blijven van oom Roy als hij kwaad
was, zeker niet zijn stiefzoon Harley. De laatste tijd
verkeerdeHarley zo vaak in moeilijkheden op school en met zijn
vrienden, dat de rimpels in oom Roys voorhoofd bijna bevroren leken
door zijn voortdurende gefrons.
'De Heer heeft me een vreemde last laten dragen,' hoorde ik
oom Roy meer dan eens tegen mama zeggen. 'Hij heeft me de kans om
vader te zijn ontnomen toen Hij Latisha wegnam, maar me met de
verantwoordelijkheden van een vader opgezadeld voor een jongen die
ik nooit verwekt heb. Jij praat over een vloek die over jou is
uitgesproken. Ik geloof niet dat ik iels heb gedaan om deze last te
verdienen, maar ik zit ermee.'
'Mama zei altijd dat het niet aan ons is om te beslissen of
wal de Heer doet goed of slecht is, Roy.'
'Ja. Dat lijkt me ook niet juist,' antwoordde hij.
Het deed me pijn om zulke dingen te horen. Ik moest
onwillekeurig aan Harley denken. Het is hard, dacht ik, om
ongewenst te zijn. Ik wist dat het mama ook bedroefd maakte.
Niemand wist beter dan zij wat dat betekende.
En ik hoopte en bad dat ik dat nooit zou hoeven
meemaken.