Twintig

Tegen de tijd dat ze bij Handyman Hall arriveerden was het twee uur ‘s nachts, maar het park was goed verlicht. Onder de schijnwerpers waren mannen druk bezig met het oprichten van de hekpalen en een kant van het park was nu al omheind. Lady Maud keek rond om de boel eens te bekijken en feliciteerde meneer Firkin, de directeur, met de snelle vordering.

“Ik ben bang dat u die bonus zult moeten betalen,” zei hij.

“Met dit tempo zijn we over tien dagen klaar.”

“Maak er een week van,” zei lady Maud. “Geld is geen probleem.” Ze ging tevreden naar binnen en naar bed. Geld was nu geen bezwaar meer. Morgenochtend zou ze elke rooie cent opnemen van hun gezamenlijke rekening bij de Westland Bank in Worford en het storten op haar eigen privérekening bij de Northern. Sir Giles zou moord en brand schreeuwen, maar hij kon er niets aan doen. Hij had de overschrijvingscertificaten ondertekend, zo niet uit vrije wil, dan toch wel onder omstandigheden die het hem onmogelijk maakten om iets anders te beweren. En bovendien had ze nog één troef achter de hand, die foto’s van Dundridge. Ze zou bij die kleine gans langs gaan en hem dwingen toe te geven dat Giles hem gechanteerd had. Zodra ze daar het bewijs van had zou er geen sprake van zijn dat die snelweg doorging. Ze zou niet eens gebruik hoeven maken van haar eigen smerige foto’s. Giles zou in de gevangenis zitten, zijn parlementszetel zou onbezet zijn, er zouden tussentijdse verkiezingen komen en dat zou het einde zijn van de hele ellende.

Wat er nu verder ook gebeurde, zij was veilig en de Hall ook. “Je moet kwaad met kwaad bestrijden,” dacht ze, en ze peinsde over de vreemde reeks omstandigheden die haar van een gewone, eenvoudige, huiselijke vrouw, een vrederechter en een gerespecteerd lid van de gemeenschap, hadden veranderd in een chanteuse die handelde in obscene foto’s en die handtekeningen afdwong onder bedreiging met marteling. Blijkbaar had zij nog steeds het bloed van haar voorouders die de Gorge met alle middelen tegen iedereen hadden verdedigd in de aderen.

“Waar gehakt wordt vallen spaanders,” mompelde ze en ze viel in slaap.

§

In de flat van mevrouw Forthby probeerde een van de spaanders in kwestie met zijn kanten mutsje op wanhopig een uitweg te bedenken uit zijn beide hachelijke situaties terwijl hij zwoer dat hij zijn Sadistische Klotekindermeisje zou vermoorden zodra hij weer los was. Niet dat er veel kans op was dat dat voor de ochtend zou gebeuren. Het Sadistische Kindermeisje lag luid te snurken op de bank in de woonkamer. Eén blik op het paars aangelopen gezicht van sir Giles was voldoende geweest om haar er van te overtuigen dat de stoutheid van de Stoute Jongen er niet minder op was geworden tijdens haar afwezigheid. Een beleid van voortgezette vrijheidsbeperking scheen vereist. Het Sadistische Kindermeisje ging naar de keuken en deed zich tegoed aan de cognac die ze soms voor het eten gebruikte. “Een klein druppeltje om me moed in te drinken,” dacht ze, en ze schonk zichzelf een fors glas in. Tegen de tijd dat ze het op had was ze vergeten waar ze het voordronk. “Een beetje van wat je lekker vindt doet je goed,” mompelde ze, en ze viel neer op de bank.

Een beetje van wat sir Giles lekker vond deed hem helemaal geen goed. Bovendien was acht uur geen beetje. Terwijl de klok op de schoorsteenmantel sloeg gingen de gedachten van sir Giles van moord over op de meer lugubere vormen van langzame marteling en daar tussendoor probeerde hij te bedenken wat hij in godsnaam aan Maud moest doen. Er scheen niets te zijn dat hij kon doen, behalve zijn parlementszetel opgeven, het lidmaatschap van al zijn clubs opzeggen, zijn bezittingen te gelde maken en de benen nemen naar Brazilië, dat geen uitleveringsverdrag had met Engeland. En dan wist hij nog niet eens zeker of hij wel bezittingen had die hij te gelde kon maken. Om ongeveer vier uur ‘s nachts was het tot hem doorgedrongen dat sommige van die papieren die hij had ondertekend opmerkelijk veel op overschrijvingscertificaten van aandelen hadden geleken. Hij was op dat moment niet in een toestand geweest om ze ook maar enigszins zorgvuldig te bekijken. Niet dat zijn toestand nu beter was, maar de dreiging Edward de Tweede te volgen in de marteldood was in ieder geval verdwenen. Uitgeput door zijn kwelling viel hij tenslotte in een soort semi-coma waaruit hij om de zoveel tijd ontwaakte om nieuwe en nog vreselijker eindes te bedenken voor die verstrooide ouwe zuiplap in de kamer ernaast.

Mevrouw Forthby werd met een kater wakker. Ze wankelde van de bank af en liet het bad vollopen en pas toen ze zich stond af te drogen herinnerde ze zich sir Giles.

“O jee, wat zal hij boos zijn,” dacht ze, en ze ging naar de keuken om thee te zetten. Ze nam het blad mee naar de slaapkamer en zette het op het nachtkastje. “Wakker worden en opstaan,” zei ze opgewekt en ze maakte de riempjes los. Sir Giles spuwde de fopspeen uit. Dit was het moment waar hij twaalf uur lang op had gewacht, maar opstaan was er voor sir Giles niet bij. Hij gleed zijdelings van het bed en kroop als een krab met reumatische arthritis op mevrouw Forthby af.

“Nee, nee, stoute jongen,” zei mevrouw Forthby, die zich doodschrok van zijn kleur. Ze rende de kamer uit en sloot zichzelf op in de badkamer. Ze had zich niet hoeven haasten. Achter haar zat sir Giles klem in de deuropening en een van zijn benen was onontwarbaar vastgeraakt in een schemerlamp.

§

In zijn kantoor op de Regionale Planologische Dienst had het Hoofd Snelwegen Midden-Engeland zijn bedenkingen over zijn plan om te bewijzen dat lady Maud hem chanteerde. Het rotmens had de administratie gebeld om te zeggen dat ze naar Worford kwam en hem onder vier ogen wilde spreken. Dundridge kon haar verlangen om met hem alleen te zijn heel goed begrijpen, maar hij deelde het niet. Hij had meer dan genoeg van lady Maud gezien terwijl hij met haar alleen was en hij was niet van plan om nog meer te zien. Aan de andere kant was het nauwelijks waarschijnlijk dat ze hem ten overstaan van een massa aanwezigen met chantage zou bedreigen. Dundridge ijsbeerde door zijn kantoor en probeerde een oplossing te bedenken voor het dilemma. Uiteindelijk besloot hij Hoskins te gebruiken als lijfwacht. Hij liet hem komen.

“We hebben die ouwe taart uit haar hol gejaagd met dat dynamiet,” zei hij.

“Wat hebben we gedaan?” zei Hoskins.

“Ze komt vanochtend bij me langs. Ik wil dat jij aanwezig bent.”

Hoskins had zijn twijfels. “Dat weet ik nog zo net niet,” mompelde hij. “En bovendien zijn we nog niet begonnen met dynamiet.”

“Maar de stoottroepen zijn toch opgerukt?”

“Ja, hoewel ik zou willen dat je het geen stoottroepen noemt. Al dat militaire jargon begint op mijn zenuwen te werken.”

“Dat doet er niet toe,” zei Dundridge. “Waar het om gaat is dat ze komt. Ik wil dat je je ergens verdekt opstelt waar je kunt horen wat ze te zeggen heeft en tevoorschijn kunt komen als ze onaangenaam wordt.”

“Onaangenaam wordt?” zei Hoskins. “Dat stomme mens is onaangenaam. Dat hoeft ze niet te worden.”

“Ik bedoel als ze gewelddadig wordt,” legde Dundridge uit. “Nou, dan moeten we iets verzinnen waar je je kan verbergen.” Hij keek hoopvol naar een dossierkast, maar Hoskins was onvermurwbaar.

“Waarom kan ik niet gewoon in de hoek zitten?” vroeg hij.

“Omdat ze me onder vier ogen wil spreken.”

“Godallemachtig, spreek haar dan onder vier ogen,” zei Hoskins. “Ze zal je heus niet naar je keel vliegen.”

“Dat denk jij,” zei Dundridge. “En bovendien wil ik jou als getuige. Ik heb reden om te geloven dat ze een poging zal doen me te chanteren.”

“Je chanteren?” zei Hoskins, die bleek werd. Dat ‘reden om te geloven’ stond hem niet aan. Het klonk als een politieman die getuigenis aflegde.

“Met foto’s,” zei Dundridge.

“Met foto’s?” echode Hoskins, nu zwaar ongerust.

“Obscene foto’s,” zei Dundridge met heel wat meer zelfverzekerdheid dan Hoskins wist dat gepast was.

“Wat ben je van plan?” vroeg hij.

“Haar zeggen dat ze dood kan vallen,” zei Dundridge.

Hoskins staarde hem vol ongeloof aan. En dan te bedenken dat hij deze buitengewone man ooit eens als een imbeciel had beschreven. Die rotzak was zo hard als een spijker.

“Ik zal je zeggen wat ik doe,” zei hij uiteindelijk. “Ik blijf vlak buiten de deur staan en dan luister ik naar wat ze zegt. Is dat goed?”

Dundridge zei dat dat dan maar moest en Hoskins ging haastig terug naar zijn kantoor en belde mevrouw Williams.

“Sally,” zei hij, “je spreekt met jeweetwel.”

“Dat weet ik echt niet, hoor,” zei mevrouw Williams, die een zware nacht achter de rug had.

“Ik ben het. Hossie, hossie kinskie,” snauwde Hoskins die wanhopig naar een pseudoniem zocht dat iedereen die meeluisterde aan het schakelbord zou misleiden.

“Hossie hossie kinskie?”

“Hoskins, God nog toe,” fluisterde Hoskins.

“Oh, Hoskins, waarom zei je dat niet meteen?”

Hoskins beheerste zijn zwaar beproefde humeur. “Luister goed,” zei hij. “Er is stront aan de knikker. Stront. S van smerige foto’s, t van tevergeefs, r van rotzak, o van overspel, n van nooit van gehoord en t van twintig jaar gevangenis.”

“Wat betekent dat?” viel mevrouw Williams hem in de rede.

“De politie,” zei Hoskins. “Het betekent dat de poppen aan het dansen zijn. Je verbrandt alles, begrepen? Negatieven, afdrukken, de hele reutemeteut. Je hebt nog nooit van me gehoord en ik nog nooit van jou. Gesnopen? Geen namen, geen narigheid. En je bent nog nooit in de buurt van de Golf Club geweest.”

Tegen de tijd dat hij ophing had mevrouw Williams de boodschap begrepen. En Hoskins ook. Als mevrouw Williams gegrepen werd kon hij er zeker van zijn dat hij naast haar zou zitten in het beklaagdenbankje. Daar had ze geen twijfel over laten bestaan.

Hij ging terug naar het kantoor van Dundridge en was aanwezig om de deur open te doen voor lady Maud toen ze arriveerde. Toen stelde hij zich buiten op en luisterde.

Binnen staalde Dundridge zich voor de beproeving. Met Hoskins vlak in de buurt kon hij in ieder geval altijd om hulp roepen en bovendien scheen lady Maud hem nogal wat beter gezind te zijn dan hij had verwacht.

“Meneer Dundridge,” zei ze, terwijl ze voor zijn bureau plaatsnam. “Ik zou graag duidelijk willen maken dat ik hier vanochtend niet in een vijandige stemming ben gekomen. Ik weet dat we in het verleden onze kleine contretemps hebben gehad, maar wat mij betreft is alles vergeten en vergeven.”

Dundridge keek haar boosaardig aan en zei niets. Wat hem betrof zou er nooit iets vergeten worden en hij was beslist niet in een vergevingsgezinde stemming.

“Nee, ik ben gekomen om om uw medewerking te vragen,” ging ze verder, “en ik wil u er van verzekeren dat wat ik op het punt sta te zeggen verder niemand ter ore zal komen.”

Dundridge wierp een blik op de deur en zei dat hij blij was dat te horen.

“Ja, dat verwachtte ik eigenlijk wel,” zei lady Maud. “Ziet u, ik heb reden om aan te nemen dat u het slachtoffer bent geweest van een poging tot chantage.”

Dundridge staarde haar aan. Ze wist maar al te goed dat hij het slachtoffer was geweest van chantage.

“Waarom denkt u dat?”

“Vanwege deze foto’s,” zei lady Maud. Ze haalde een envelop uit haar tas en spreidde de verscheurde en verkoolde snippers van de foto’s uit op het bureau. Dundridge bestudeerde ze zorgvuldig. Waarom waren ze in vredesnaam versnipperd en verkoold? Hij keek ze door, op zoek naar zijn gezicht. Het was nergens te zien. Als ze dacht dat ze hem hiermee kon chanteren dan had ze het toch heel erg mis.

“Wat is ermee?” vroeg hij.

“Weet u hier niets van af?”

“Zeer zeker niet,” zei Dundridge, die nu vol zelfvertrouwen was. Hij wist wat er was gebeurd. Hij had deze foto’s op het bureau van meneer Ganglion laten liggen. Ganglion had ze verscheurd en in het vuur gegooid maar was toen van gedachten veranderd. Hij had ze er weer uitgehaald en was naar lady Maud gegaan en had uitgelegd dat hij, Dundridge, haar van chantage had beschuldigd. En nu zat ze hier om te proberen zich er onderuit te werken. Haar volgende opmerking bevestigde die theorie.

“Dan heeft mijn man nooit geprobeerd u bij een van uw beslissingen te beïnvloeden door gebruik te maken van die foto’s?” zei ze.

“Uw man? Uw man?” zei Dundridge verontwaardigd. “Wilt u soms suggereren dat uw man getracht heeft me te chanteren met die…obscene foto’s?”

“Ja,” zei lady Maud. “Dat is precies wat ik suggereer.”

“Dan kan ik alleen maar zeggen dat u zich vergist. Sir Giles heeft me altijd met de grootste achtingen hoffelijkheid behandeld, wat ik,” hij keek even naar de deur alvorens moedig verder te gaan, “van u niet bepaald kan zeggen.”

Lady Maud keek hem verbijsterd aan. “Is dat alles wat u te zeggen heeft?”

“Ja,” zei Dundridge, “behalve dit nog. Waarom stapt u niet met die foto’s naar de politie?”

Lady Maud aarzelde. Op deze houding van Dundridge had ze niet gerekend. “Ik geloof niet dat dat erg verstandig zou zijn, vindt u wel?”

“Ja,” zei Dundridge, “eerlijk gezegd vind ik dat wel. Nou, ik ben een drukbezet man en u verspilt mijn tijd. U weet hoe u er uit moet komen.”

Lady Maud rees verbolgen op uit haar stoel. “Hoe waag je het zo tegen me te spreken?” schreeuwde ze.

Dundridge sprong uit zijn stoel en deed de deur open. “Hoskins,” zei hij, “laat lady Maud Lynchwood uit.”

“Ik vind het zelf wel,” zei lady Maud en ze stormde langs hen heen en de gang uit. Dundridge ging zijn kantoor weer binnen en plofte neer in zijn stoel. Hij had aangetoond dat ze blufte. Hij had haar de deur gewezen. Niemand kon zeggen dat het Hoofd Snelwegen Midden-Engeland niet de baas was in zijn eigen huis. Hij was verbijsterd door zijn eigen optreden.

Dat was Hoskins ook. Hij staarde Dundridge een ogenblik aan en wankelde toen geschokt door wat hij net had gehoord terug naar zijn eigen kantoor. Ze had Dundridge met die vreselijke foto’s geconfronteerd en hij had de moed gehad haar te zeggen dat ze er mee naar de politie moest gaan. Mijn God, een man die dat kon doen was tot alles in staat. Nu waren de poppen echt aan het dansen. Aan de andere kant had ze gezegd dat dat niet verstandig zou zijn. Dat was Hoskins honderd procent met haar eens. “Ze moet het doen om sir Giles te beschermen,” dacht hij, en hij vroeg zich af hoe ze die foto’s om te beginnen te pakken had gekregen. Hij dacht er even over om sir Giles te bellen, maar besloot dat niet te doen. Hij kon zich maar het beste gedeisd houden, zijn mond dicht houden en hopen dat alles over zou waaien.

Hij was net tot die geruststellende conclusie gekomen toen de bel ging. Het was Dundridge weer. Hoskins liep de gang weer uit en trof het Hoofd in een opgetogen stemming aan.

“Nou, daarmee is dat kleine plannetje ook weer getorpedeerd,” zei hij. “Je hoorde hoe ze me bedreigde met smerige foto’s. Ze dacht dat ze mij zou kunnen dwingen mijn invloed aan te wenden om de route van de snelweg te veranderen. Nou, ik heb gezegd waar het op stond.”

“Dat heb je zeker,” zei Hoskins eerbiedig.

“Juist,” zei Dundridge, die zich naar een kaart wendde die hij aan de muur had geprikt. “We moeten het ijzer smeden als het heet is. Operatie Overland gaat meteen van start. Zijn de onteigeningsbevelen afgegeven?”

“Ja,” zei Hoskins.

“En zijn de stoottroepen begonnen met het opruimingswerk in de Gorge?”

“Opruimingswerk?”

“Met het opblazen.”

“Nog niet. Ze zijn er pas.”

“Ze moeten ogenblikkelijk beginnen,” zei Dundridge. “We moeten het initiatief in de hand houden en de druk handhaven. Ik ben van plan hier een mobiel hoofdkwartier te vestigen.” Hij wees op de kaart een plek drie kilometer ten oosten van Guildstead Carbonell aan.

“Een mobiel hoofdkwartier?” zei Hoskins.

“Zorg ervoor dat daar een caravan wordt neergezet. Ik ben van plan deze operatie persoonlijk te leiden. Jij en ik verplaatsen ons kantoor daar naartoe.”

“Dat wordt wel erg lastig,” wees Hoskins hem erop.

“Het kan me niet verdommen of het lastig is of niet,” zei Dundridge. “Ik wil dat kreng koste wat het kost voor Kerstmis uit Handyman Hall hebben. Ze blaast nu al de aftocht en ik ben van plan er voor te zorgen dat dat zo blijft.”

“Oh, goed dan,” zei Hoskins somber. Hij was nu wel zo verstandig Dundridge niet meer tegen te spreken.

§

Lady Maud reed bedachtzaam terug naar de Hall. Ze had kunnen zweren dat die magere benen op de foto’s de benen waren die ze over de marmeren vloer had zien flitsen, maar blijkbaar vergiste ze zich. Dundridges rechtschapen verontwaardiging was volkomen overtuigend geweest. Ze had verwacht dat het miserabele kleine mannetje zou blozen en stotteren en excuses zou maken maar in plaats daarvan had hij haar het hoofd geboden en haar zijn kantoor uit gestuurd. Hij had zelfs gesuggereerd dat ze met de foto’s naar de politie moest stappen en, gezien zijn lafhartigheid in andere, minder dreigende omstandigheden, was het onmogelijk om te veronderstellen dat hij had zitten bluffen.

Nee, ze had zich vergist. Het was jammer. Ze had sir Giles graag voor de rechter gezien, maar eigenlijk deed het er nauwelijks toe. Ze had voorlopig toch wel voldoende. Sir Giles zou nu hemel en aarde bewegen om er voor te zorgen dat de snelweg werd tegengehouden en als hem dat niet lukte zou ze hem dwingen zijn parlementszetel op te geven. Dan zouden er nogmaals tussentijdse verkiezingen moeten komen en wat in het geval van Ottertown gewerkt had zou in het geval van de Gorge weer werken. De regering zou de snelweg schrappen. En als dat tenslotte ook nog mislukte had ze altijd het Safaripark nog. Het slopen van een half dozijn huizen en het op straat zetten van de gezinnen die daar woonden was één ding, maar het was heel iets anders om tien leeuwen, vier giraffen, een neushoorn en een dozijn struisvogels het bestaan te ontnemen. Het Britse publiek zou nooit dierenmishandeling tolereren. Toen ze bij de Hall arriveerde was Sneu bezig zijn filmpjes af te spoelen in de keuken.

“Ik heb de stookkelder omgebouwd tot donkere kamer,” legde hij uit, en hij hield een filmpje omhoog zodat ze het kon bekijken. Lady Maud bestudeerde hef met ondeskundige blik.

“Zijn ze goed gelukt?” vroeg ze.

“Uitstekend,” zei Sneu. “Echt prachtig.”

“Ik betwijfel of Gilesje mening zou delen,” zei lady Maud, en ze liep de tuin in om een krop sla te plukken voor de lunch. Sneu ging verder met het afspoelen van de filmpjes in de gootsteen en nam ze toen mee naar beneden naar de stookkelder waar hij ze ophing om te drogen. Toen hij terugkwam stond de lunch klaar op de keukentafel.

“Je eet hier met mij,” zei lady Maud. “Ik ben heel tevreden over je, Sneu, en bovendien is het prettig om een man in huis te hebben.”

Sneu aarzelde. Het leek een onlogische opmerking. Het huis scheen vol te zijn met mannen die de dienstbodentrap op en af stampten naar hun slaapkamers en dag en nacht werkten aan de omheining. Maar goed, als lady Maud wilde dat hij met haar at was hij niet van plan om haar tegen te spreken. De zaken begonnen beter te gaan. Ze ging scheiden van haar man. Hij was verliefd, en alhoewel hij niet de hoop koesterde dat het ooit iets zou worden maakte het hem gelukkig om hier gewoon te zitten en samen met haar te eten. En dan had je ook de omheining nog. Sneu was verrukt over de omheining. Het riep herinneringen op aan de oorlog en hoe gelukkig hij was geweest als gevangene. Het zou de rest van de wereld buitensluiten en hij en lady Maud zouden ongetrouwd maar nog lang en gelukkig leven.

Ze waren net klaar met eten en stonden af te wassen toen er in de verte een doffe knal klonk en de vensters rammelden.

“Wat zou dat zijn?” vroeg lady Maud.

“Het klonk alsof ze aan het opblazen waren,” zei Sneu.

“Opblazen?”

“In een steengroeve.”

“Maar er zijn hier in de buurt geen steengroeves,” zei lady Maud. Ze liepen het gazon op en keken naar een stofwolk die een kilometer of drie naar het oosten langzaam oprees in de lucht.

Operatie Overland was begonnen.