Achttien
Maar Dundridge was niet te vinden in Worford. “Hij is er niet,” zei het meisje op de Regionale Planologische Dienst.
“Waar is hij dan?” zei lady Maud.
“Het traject aan het inspecteren,” zei het meisje.
“Nou, als hij terugkomt, wees dan zo vriendelijk hem te zeggen dat ik voor hem ook iets te inspecteren heb.”
Het meisje keek haar aan. “Ik zou echt niet weten wat u bedoelt,” zei ze onvriendelijk. Lady Maud onderdrukte de reactie om het kleine nest precies te vertellen wat ze dan wel bedoelde.
“Zeg meneer Dundridge maar dat ik een aantal foto’s heb waarvan ik zeker weet dat hij er grote belangstelling voor zal hebben. Je kunt het maar beter opschrijven voor je het vergeet. Zeg hem dat. Hij weet waar hij me kan vinden.”
Ze ging terug naar de kledingzaak waar Sneu een zalmkleurig pak van Harris tweed stond te passen. “Als je denkt dat ik me met jou in Londen vertoon met dat weerzinwekkende staaltje herenkleding aan dan heb je het toch mis,” snoof ze. Ze liet haar blik over een aantal minder opvallende kostuums gaan en koos uiteindelijk een donkergrijze pinstripe. “Dat kan er mee door.” Tegen de tijd dat ze de winkel verlieten was Sneu uitgerust met overhemden, sokken, ondergoed en dassen. Ze gingen bij een schoenenzaak langs en kochten een paar zwarte schoenen.
“Het enige dat we nu nog nodig hebben is een camera,” zei lady Maud terwijl ze Sneus nieuwe kleren achterin de Landrover borgen. Ze gingen een fotozaak binnen.
“Ik wil een camera met een uitstekende lens,” zei ze tegen de winkelier, “eentje die nog door een volslagen idioot bediend kan worden.”
“Dan heeft u een automatische camera nodig,” zei de man.
“Helemaal niet,” zei Sneu, gebelgd dat hij in de aanwezigheid van vreemden voor een idioot werd uitgemaakt. “Ze bedoelt een Leica.”
“Een Leica?” zei de man. “Maar dat is geen camera voor een beginneling. Dat is een…”
“Sneu,” zei lady Maud, die hem meenam naar buiten, “wil je soms zeggen dat je weet hoe je foto’s moet nemen?”
“In de Luft…voor de oorlog ben ik getraind in fotografie. Ik was…”
Lady Maud glimlachte verrukt tegen hem. “Oh Sneu,” zei ze, “je bent een mirakel. Een absoluut mirakel. Koop alles wat je nodig hebt om goede, duidelijke foto’s te nemen.”
“Waarvan?” vroeg Sneu. Lady Maud aarzelde. Nou ja, vroeg of laat zou hij het toch moeten weten. Ze nam de stap. “Van hem in bed met een andere vrouw.”
“Hem?”
“Ja.”
Nu was het de beurt van Sneu om verrukt te glimlachen. “We hebben een flits en een groothoeklens nodig.” Ze gingen de winkel weer binnen en kwamen naar buiten met een tweedehands Leica, een vergrotingsapparaat, een ontwikkelbak, een elektronenflitser en wat ze verder nog nodig hadden. Terwijl ze terugreden naar Handyman Hall was Sneu in zijn zevende hemel.
§
Dundridge bevond zich daarentegen in de tegenovergestelde plaats. Zodra lady Maud weg was had het meisje achter het schakelbord hem gebeld.
“Lady Maud is hier geweest,” zei ze. “Ze heeft een boodschap voor u achtergelaten.”
“Oh ja?” zei Dundridge. “Ik hoop dat je haar niet verteld hebt waar ik ben.”
“Nee,” zei het meisje. “Het is een afgrijselijke ouwe taart, vindt u ook niet? Ik zou mijn ergste vijand haar nog niet toewensen.”
“Zeg dat wel,” beaamde Dundridge. “Wat was die boodschap?”
“Ze zei ‘Zeg tegen meneer Dundridge dat ik een aantal foto’s heb waarvan ik zeker weet dat hij er grote belangstelling voor zal hebben’. Ik moest het van haar opschrijven. Hallo, bent u er nog? Meneer Dundridge. Hallo. Hallo. Meneer Dundridge, bent u er nog?” Maar er klonk geen antwoord. Ze hing op.
In zijn flat verkeerde Dundridge in shocktoestand. Hij klemde de telefoon nog steeds in zijn hand, maar hij luisterde niet meer. Zijn gedachten waren op één vreselijk feit geconcentreerd. Lady Maud had die verschrikkelijke foto’s.
Ze kon hem ruïneren. Er was niets dat hij er aan kon doen. Ze zou ze gebruiken als de snelweg doorging en het was volstrekt onmogelijk die nu nog tegen te houden. Dat vuile kreng had de hele zaak geregeld. Eerst die foto’s, toen de steekpenningen, en tenslotte de poging om hem te vermoorden. Ze was krankzinnig. Daar kon nu geen twijfel meer over bestaan. Dundridge legde de hoorn op de haak en probeerde wanhopig te bedenken wat hij moest doen. Hij kon niet eens naar de politie gaan. Om te beginnen zouden ze hem nooit geloven. Lady Maud was vrederechter, een gerespecteerd iemand in deze gemeenschap en wat had die juffrouw Boles ook weer tegen hem gezegd? “We komen het heus wel te weten als je naar de politie gaat. We hebben ook klanten gehad onder de politie.” En bovendien had hij geen bewijs dat zij er bij betrokken was. Enkel het woord van het meisje van de Planologische Dienst en dan zou lady Maud beweren dat ze het over foto’s van de Hall of iets dergelijks had gehad. Hij had bewijzen nodig, maar bovenal juridisch advies. Een goede advocaat.
Hij pakte de Gouden Gids en keek onder Advocaten. “Ganglion, Turnbull en Shrine.” Dundridge draaide hun nummer en vroeg of hij meneer Ganglion kon spreken. Meneer Ganglion zou hem morgenochtend om tien uur ontvangen. Dundridge bracht de avond en een groot deel van de nacht ijsberend door, op van de spanning en twijfels. Hij pakte verscheidene keren de telefoon om lady Maud te bellen, maar legde hem steeds weer neer. Er was niets dat hij kon zeggen dat ook maar het minste effect zou hebben en hij zag als een berg op tegen wat zij hem te zeggen zou hebben. Tegen zonsopgang viel hij in een rusteloze slaap en werd om zeven uur uitgeput wakker.
§
In Handyman Hall sliepen lady Maud en Sneu ook slecht; Sneu omdat hij wakker werd gehouden door het gerommel van vrachtwagens die onder de boog passeerden; lady Maud omdat ze toezicht hield op de hele operatie en uitlegde waar alles moest komen.
“Uw mensen kunnen in de dienstbodenvertrekken slapen,” zei ze tegen de directeur. “Ik moet een week weg. Hier heeft u de sleutel van de achterdeur.”
Toen ze uiteindelijk in de kleine uurtjes in bed stapte vertoonde Handyman Hall de aanblik van een bouwterrein. Cementmolens, palen, vrachtwagens, ijzerdraad, zakken cement en grind stonden her en der in het park en het werk was al begonnen in het licht van lampen en een draagbare generator.
Ze lag in bed en luisterde naar de stemmen en het gerommel van de machines en was heel tevreden. Als geld geen bezwaar was kon je zelfs in Engeland nog steeds snel dingen laten doen. “Geld geen bezwaar,” dacht ze, en ze glimlachte om de vreemdheid van die uitdrukking. Ze zou binnen afzienbare tijd stappen moeten ondernemen om aan geld te komen. Daar zou ze morgenochtend wel over nadenken.
Om zeven uur was ze op en had ze al ontbeten. Tot haar genoegen zag ze door het keukenraam dat er al verscheidene betonnen palen waren geplaatst en dat een vreemde machine die er uitzag als een reusachtige kurketrekker gaten aan het boren was voor nog meer. Ze ging naar de studeerkamer en bracht een uur door met het doorzoeken van Giles’ dossierkasten. Ze besteedde speciaal aandacht aan een dossier getiteld Investeringen en schreef de bijzonderheden over zijn aandelen en de correspondentie met zijn effectenmakelaar op. Toen doorzocht ze zijn privécorrespondentie zorgvuldig, maar daar viel geen enkele aanduiding te ontdekken die wees op een meesteres met een voorliefde voor zwepen en handboeien.
Om negen uur tekende ze het contract en ging toen naar haar kamer om te pakken en om tien uur vertrok zij met Sneu, nu gekleed in zijn pinstripe kostuum en een blauwe das met stippen, in de Landrover naar Hereford en met de trein naar Londen. Achter hen, in de studeerkamer, lag de telefoon van de haak. Er zou door sir Giles niet met Handyman Hall worden gebeld.
§
Dundridge arriveerde stipt op tijd op het kantoor van Ganglion, Turnbull en Shrine en moest tien minuten wachten. Hij zat in het personeelskantoor met zijn aktentas in zijn handen geklemd en keek vol ellende naar de sportprenten aan de wanden. Ze wezen niet op die gesofisticeerde moderne benadering van het leven die volgens hem voor een juist begrip van zijn geval vereist was. Ook meneer Ganglion gaf die indruk niet, toen hij zich uiteindelijk verwaardigde hem te ontvangen. Het was een man op leeftijd met een bril met gouden montuur waarover hij Dundridge kritisch aankeek. Dundridge nam voor zijn bureau plaats en vroeg zich af hoe hij moest beginnen.
“En waar wilde u mij over raadplegen, meneer Dundridge?” vroeg meneer Ganglion. “Ik vind dat u vooraf moet weten dat wij niet bereid zijn onze diensten te verlenen als het iets te maken heeft met de snelweg.”
Dundridge schudde zijn hoofd. “Het heeft niets met de snelweg te maken, nou ja, niet precies,” zei hij. “Het geval wil dat ik gechanteerd word.”
Meneer Ganglion tikte met zijn vingertoppen tegen elkaar. “Gechanteerd? Wel wel. Een ongebruikelijk misdrijf in deze contreien. Ik kan me niet herinneren wanneer we voor het laatst een geval van chantage hebben gehad. Maar goed, het is weer eens iets anders, moet ik zeggen. Ja, chantage. Heel interessant, meneer Dundridge. Gaat u verder.”
Dundridge slikte zenuwachtig. Hij was niet gekomen om de interesse van meneer Ganglion op te wekken, of in ieder geval niet op de manier die zijn glimlach suggereerde. “Het zit zo,” zei hij. “Ik ging laatst naar een feestje op de Golf Club en daar ontmoette ik dat meisje…”
“Een meisje, hè?” zei meneer Ganglion, en hij schoof zijn stoel dichter naar zijn bureau. “Een aantrekkelijk meisje, waarschijnlijk?”
“Ja,” zei Dundridge.
“En u bent met haar mee naar huis gegaan, neem ik aan,” zei meneer Ganglion wiens ogen nu blonken van echt gemeende belangstelling.
“Nee,” zei Dundridge. “Tenminste, dat geloof ik niet.”
“Dat gelooft u niet?” zei meneer Ganglion. “U weet toch zeker wel wat u gedaan heeft?”
“Dat is nou juist het punt,” zei Dundridge. “Ik weet niet wat ik gedaan heb.” Hij zweeg. Hij wist wel wat hij had gedaan. Die foto’s gaven een maar al te duidelijk beeld van zijn handelingen. “Nou ja, eerlijk gezegd…ik weet wel wat ik gedaan heb en zo…”
“Ja,” zei meneer Ganglion bemoedigend.
“Het punt is dat ik niet weet waar ik het heb gedaan.”
“In een veld, misschien?”
Dundridge schudde zijn hoofd. “Niet in een veld.”
“Achterin een auto?”
“Nee,” zei Dundridge. “Het punt is dat ik bewusteloos was.”
“Werkelijk? Buitengewoon. Bewusteloos?”
“Ziet u, voor we weggingen had ik een Campari gedronken. Hij smaakte bitter, maar dat doet Campari altijd, niet?”
“Ik heb er geen flauw idee van hoe Campari smaakt,” zei meneer Ganglion, “maar als u het zegt zal het ongetwijfeld zo zijn.”
“Heel bitter,” zei Dundridge, “en toen stapten we in de auto en dat is het laatste dat ik me kan herinneren.”
“Wat vreselijk vervelend,” zei meneer Ganglion, duidelijk teleurgesteld dat hij de meer intieme details van de ontmoeting niet te horen zou krijgen.
“En toen ik weer bijkwam zat ik in mijn auto op een invoegstrook.”
“Een invoegstrook. Heel toepasselijk. En wat gebeurde er toen?”
Dundridge schoof zenuwachtig heen en weer in zijn stoel. Dit was waar hij het meest tegenop had gezien. “Ik kreeg een stel foto’s.”
Meneer Ganglions verflauwende belangstelling leefde onmiddellijk weer op. “Werkelijk? Uitstekend. Foto’s, hè?”
“En een eis om duizend pond.”
“Duizend pond? Heeft u betaald?”
“Nee,” zei Dundridge. “Nee, ik heb niet betaald.”
“Bedoelt u dat ze dat niet waard waren?”
Dundridge kauwde op zijn lip. “Ik weet niet wat ze waard zijn,” mompelde hij verbitterd.
“Dus dan heeft u ze nog steeds,” zei meneer Ganglion. “Prima. Prima. Nou, ik zal u gauw vertellen wat ik van ze vind.”
“Ik zou liever…” begon Dundridge, maar meneer Ganglion stond erop.
“De bewijzen,” zei hij, “laten we de bewijzen van chantage eens even bekijken. Heel belangrijk.”
“Ze zijn nogal erg,” zei Dundridge.
“Dat kan moeilijk anders,” zei meneer Ganglion. “Voor duizend pond moeten ze echt weerzinwekkend zijn.”
“Dat zijn ze ook,” zei Dundridge. Bemoedigd door de ruimdenkendheid van meneer Ganglion maakte hij zijn aktentas open en haalde de envelop tevoorschijn. “U moet vooral niet vergeten dat ik bewusteloos was toen ze werden gemaakt.”
Meneer Ganglion knikte vol begrip. “Natuurlijk, beste kerel, natuurlijk.” Hij pakte de envelop en maakte hem open. “Lieve God,” mompelde hij terwijl hij naar de eerste foto keek. Dundridge schoof heen en weer in zijn stoel, staarde naar het plafond en luisterde terwijl meneer Ganglion de foto’s doorkeek, grommend in een extase van walging en verbijstering.
“Nou?” vroeg hij toen meneer Ganglion uitgeput achterover leunde in zijn stoel. De advocaat staarde hem ongelovig aan.
“Duizend pond? Is dat echt alles wat ze hebben gevraagd?” zei hij. Dundridge knikte. “Nou, dan kan ik alleen maar zeggen dat u er verdomd goedkoop vanaf bent gekomen.”
“Maar ik heb niet betaald,” herinnerde Dundridge hem eraan. Meneer Ganglion gaapte hem met grote ogen aan.
“Niet betaald? Wilt u zeggen dat u een luttele duizend pond teveel vond nadat u dit…” hij zweeg, sprakeloos, terwijl zijn vinger boven een bijzonder weerzinwekkende foto trilde.
“Dat kon ik niet,” zei Dundridge, die zich onrechtvaardig bejegend voelde.
“Kon u dat niet?”
“Ze hebben me nooit teruggebeld. Ik heb één telefoontje gehad en ik heb op een tweede zitten wachten.”
“Aha,” zei meneer Ganglion. Hij keek weer naar de foto. “En u heeft er geen idee van wie die opmerkelijke vrouw is?”
“Geen flauw idee. Ik heb haar maar één keer ontmoet.”
“Eén keer is zo te zien ook meer dan genoeg,” zei meneer Ganglion. “En verder geen telefoontjes meer? Geen brieven?”
“Tot aan gisteravond niets,” zei Dundridge, “en toen kreeg ik een boodschap van het meisje op de administratie van de Regionale Planologische Dienst.”
“Het meisje op de administratie van de Regionale Planologische Dienst,” zei meneer Ganglion, die gretig een potlood pakte. “En hoe heet ze?”
“Zij heeft er niets mee te maken,” zei Dundridge, “ze belde me alleen om me die boodschap te geven, namelijk dat lady Maud Lynchwood langs was geweest om me te zeggen dat ze een stel foto’s bezat waar ik grote belangstelling voor zou hebben…” Hij zweeg. Meneer Ganglion was half overeind gekomen uit zijn stoel en staarde hem ziedend aan.
“Lady Maud?” schreeuwde hij. “U komt hier binnen met de meest walgelijke foto’s die ik ooit onder ogen heb gehad en u heeft de gore moed me te zeggen dat lady Maud Lynchwood er iets mee te maken heeft? Allemachtig, meneer, ik voel er veel voor om u een flink pak ransel te geven. Lady Maud Lynchwood is een van onze meest gerespecteerde cliëntes, een beste, lieve dame, een uiterst hoogstaande vrouw, iemand uit een van de beste families…” Hij plofte sprakeloos terug in zijn stoel.
“Maar – ” begon Dundridge.
“Geen gemaar,” zei meneer Ganglion trillend van woede. “Mijn kantoor uit. Nog één woord van u, meneer, en ik span onmiddellijk een proces tegen u aan wegens laster. Hoort u? Nog één woord, hier of waar dan ook. Het minste of geringste gerucht van u en ik zal niet aarzelen, hoort u?”
Dundridge kon hem nog steeds horen razen terwijl hij met zijn aktentas in zijn handen geklemd de trap af en de straat op sprintte. Pas toen hij weer terug was in zijn appartement besefte hij dat hij zijn foto’s op het bureau van meneer Ganglion had laten liggen. Daar konden ze wat hem betrof blijven. Hij was niet van plan terug te gaan om die rotdingen te halen.
Achter hem kalmeerde meneer Ganglion weer wat. Op het bureau voor hem lagen Dundridge en de gemaskerde vrouw verstijfd in tweedimensionale kronkelingen. Meneer Ganglion zette zijn dubbelfocusbril goed en bestudeerde ze vol belangstelling. Toen deed hij de foto’s terug in de envelop en de envelop in zijn safe. De goede naam van de Handymans was veilig bij hem. Let wel, nu hij erover nadacht zou het hem helemaal niets verbazen van Maud. Een opmerkelijke vrouw, echt opmerkelijk.
§
Tegen de tijd dat ze Londen bereikten had lady Maud aan Sneu zijn nieuwe plichten uitgelegd.
“Je huurt een taxi en blijft voor zijn flat staan wachten tot hij naar buiten komt en dan volg je hem overal heen. Vooral ‘s avonds. Ik wil weten waar hij zijn nachten doorbrengt. Als hij een flatgebouw binnengaat dan volg je hem en noteer je de verdieping waar de lift stopt. Begrepen?”
Sneu zei dat hij het begreep.
“En laat je in geen geval zien.” Ze bestudeerde hem kritisch. In zijn donkergrijze pak was Sneu al haast onherkenbaar. Toch kon je maar het beste voorzichtig zijn. Ze zou een bolhoed voor hem kopen bij Harrods. “Als je hem samen met een vrouw ziet dan volg je ze waar ze ook heen gaan en als ze uit elkaar gaan volg je de vrouw. We moeten er achter zien te komen wie ze is en waar ze woont.”
“En dan breken we in en nemen we foto’s van ze?” zei Sneu gretig.
“Geen sprake van,” zei lady Maud. “Als we er achter zijn wie die vrouw is besluiten we wel wat we doen.”
Ze namen een taxi naar een hotel in Kensington en stopten onderweg even om Sneus bolhoed te kopen, en om vijf uur zat Sneu in een taxi voor de flat van sir Giles in Victoria.
“Je zal wel weten wat je doet,” zei de chauffeur toen ze daar een uur gestaan hadden terwijl de meter liep. “Dit kost je een fortuin.” Sneu, met honderd pond in zijn zak, zei dat hij wist wat hij deed. Hij genoot van het kijken naar het voorbijstromende verkeer en het bestuderen van de voetgangers. Hij was in Londen, de hoofdstad van Groot-Brittannië, de residentie van al die grote koningen en koninginnen waar hij zoveel over had gelezen, en die gedachte deed alle romantiek in Sneus gemoed ontvlammen. En wat zelfs nog beter was, hij was hem aan het opsporen – Sneu had zich nooit verwaardigd hem anders te noemen – hemen zijn maïtresse. Hij bewees lady Maud toch nog een dienst.
Om zeven uur kwam sir Giles naar buiten en hij reed naar zijn club om te dineren. Achter hem volgde de taxi van Sneu meedogenloos. Om acht uur kwam hij weer naar buiten en reed hij naar St John’s Wood, nog steeds met de taxi van Sneu achter zich aan. Hij parkeerde zijn wagen in Elm Road en ging een huis binnen terwijl Sneu uit de taxi staarde en merkte dat hij op de tweede bel drukte. Zodra sir Giles naar binnen was stapte Sneu uit, stak de weg over en noteerde de naam op de bel, mevrouw Forthby. Sneu liep terug naar de taxi.
“Mevrouw Forthby, mevrouw Forthby,” zei lady Maud toen Sneu bij haar rapport uitbracht. “Elm Road.” Ze zocht mevrouw Forthby op in het telefoonboek. “Dat was heel slim van je, Sneu. Werkelijk heel slim. Enje zegt dat hij niet meer naar buiten kwam?”
“Nee. Maar de taxichauffeur wilde niet langer wachten. Hij zei dat het zijn etenstijd was.”
“Dat geeft niet. Je hebt je heel goed van je taak gekweten. Nu moeten we er alleen nog achter zien te komen wat voor soort vrouw het is. Ik zou mevrouw Forthby graag een beetje beter leren kennen. Ik vraag me af hoe ik dat kan bereiken.”
“Ik kan haar volgen,” zei Sneu.
“Ik zie niet in wat dat voor nut zou hebben,” zei lady Maud, “en hoe moet je bovendien weten wie je moet volgen?”
“Het is de enige vrouw die daar woont,” zei Sneu. “Op de bovenste verdieping woont een meneer Sykes en op de benedenverdieping een meneer Billington.”
“Uitstekend,” zei lady Maud. “Je bent heel opmerkzaam. Hoe kan ik nu met haar in contact komen? Er moet toch de een of andere manier zijn om voor een ontmoeting te zorgen?”
“Ik zou haar kunnen bellen,” zei Sneu, die de stem van sir Giles imiteerde, “en doen alsof ik hem was en haar vragen me ergens te ontmoeten…”
Lady Maud staarde hem aan. “Natuurlijk. Oh, Sneu, wat zou ik zonder jou aan moeten?” Sneu bloosde. “Maar nee, dat zou niet lukken,” ging lady Maud verder. “Ze zou het aan hem vertellen. Ik zal iets anders moeten bedenken.”
Sneu ging naar zijn kamer en naar bed. Hij was moe en viel om van de honger, maar die kleine ongemakken waren volkomen onbelangrijk vergeleken met de wetenschap dat lady Maud met hem in haar schik was. Sneu viel gelukzalig in slaap.
Dat deed lady Maud ook, hoewel haar geluk meer praktisch was en draaide om de oplossing van een probleem dat haar dwars had gezeten. Geld. Het hek voor het Safaripark zou minstens dertigduizend pond kosten en de dieren die ze had besteld kwamen op nog eens twintigduizend. Vijftigduizend pond was een hoop geld om de Hall te redden en bovendien was het niet gegarandeerd dat het zou lukken. Als er iemand betaalde zou het Giles moeten zijn, die verantwoordelijk was voor de hele ellendige zaak. En ze had een manier gevonden om hem te laten dokken. Ze zou hem nog ruïneren.
§
De volgende ochtend om acht uur zat ze met Sneu in een taxi aan het uiteinde van Elm Road. Om negen uur zagen ze sir Giles vertrekken. Lady Maud betaalde de taxichauffeur en met Sneu achter zich aan beende ze naar nummer zes.
“Denk aan wat je moet zeggen,” zei lady Maud tegen Sneu terwijl ze aanbelde. Er klonk een gezoem.
“Wie is daar?” vroeg mevrouw Forthby.
“Ik. Ik ben mijn autosleuteltjes vergeten,” zei Sneu met de stem van sir Giles.
“En ik dacht nog wel dat ik vergeetachtig was,” zei mevrouw Forthby.
De deur ging open. Sneu en lady Maud gingen naar boven. Mevrouw Forthby deed de deur van haar flat open. Ze had een duster aan en hield een gele stofdoek in haar hand.
“Goedemorgen,” zei lady Maud en ze liep langs haar heen naar binnen.
“Maar ik dacht…” begon mevrouw Forthby.
“Laat ik me even voorstellen,” zei lady Maud. “Ik ben lady Maud Lynchwood en u moet mevrouw Forthby zijn.” Ze pakte de hand van mevrouw Forthby. “Ik heb me op onze kennismaking verheugd. Giles heeft me zoveel over u verteld.”
“Oh jee,” zei mevrouw Forthby. “Wat vreselijk gênant.” Achter haar deed Sneu de deur dicht. Lady Maud nam het meubilair en tegelijk ook mevrouw Forthby in ogenschouw en ging toen in een fauteuil zitten.
“Echt een knus klein nestje,” zei ze uiteindelijk. Mevrouw Forthby stond mollig de stofdoek te kneden.
“Oh, dit is vreselijk,” zei ze, “echt vreselijk.”
“Onzin. Dat is het helemaal niet. En hou alsjeblieft op met die stofdoek te draaien. U maakt me nerveus.”
“Het spijt me,” zei mevrouw Forthby. “Het is alleen dat ik vind…nou…dat ik u mijn excuses verschuldigd ben.”
“Excuses? Waarom in vredesnaam?” zei lady Maud.
“Nou…u weet wel…” Mevrouw Forthby schudde hulpeloos haar hoofd.
“Als u ook maar één seconde denkt dat ik iets tegen u heb, dan vergist u zich deerlijk. Wat mij betreft bent u niet minder dan een geschenk uit de hemel.”
“Een geschenk uit de hemel?” mompelde mevrouw Forthby, en ze ging op de bank zitten.
“Natuurlijk,” zei lady Maud. “Ik heb mijn man altijd een uitgesproken weerzinwekkend iemand gevonden met de meest walgelijke gewoontes. Het feit dat u, waarschijnlijk uit de goedheid van uw hart, bereid schijnt te zijn om zijn obscene verlangens te bevredigen doet me diep bij u in de schuld staan.”
“Ja?” zei mevrouw Forthby, wier hele wereld op zijn kop werd gezet door die buitengewone vrouw die in haar fauteuil zat en haar in haar eigen flat toesprak alsof ze een bediende was.
“Heel diep,” ging lady Maud verder. “En waar vinden die absurditeiten plaats? In de slaapkamer, neem ik aan.” Mevrouw Forthby knikte. “Sneu, kijk eens even in de slaapkamer.”
“Ja mevrouw,” zei Sneu, en hij ging eerst een kamer binnen en toen een andere. Mevrouw Forthby staarde lady Maud gehypnotiseerd aan.
“En nu moeten jij en ik eens even babbelen,” ging lady Maud verder. “Je schijnt me een verstandig soort vrouw met voldoende hersens. Ik ben er van overtuigd dat we tot de een of andere wederzijds voordelige regeling kunnen komen.”
“Regeling?”
“Ja,” zei lady Maud, “regeling. Vertel eens, ben je ooit wel eens als medeplichtige gedaagd bij een echtscheidingsproces?”
“Nee, nooit,” zei mevrouw Forthby.
“Nou, liefje,” ging lady Maud verder, “tenzij je bereid bent precies te doen wat ik je zeg, tot in de kleinste details, ben ik bang dat je betrokken zult raken bij werkelijk de meest onsmakelijke echtscheidingszaak die dit land sinds lang heeft meegemaakt.”
“Oh jee,” jammerde mevrouw Forthby, “wat verschrikkelijk. Wat zou Cedric niet van me denken?”
“Cedric?”
“Mijn eerste man. Wijlen mijn man, zou ik moeten zeggen. Die arme schat zou werkelijk witheet zijn. Hij zou nooit meer een woord tegen me zeggen. Hij was heel erg precies, weet u. Dat moeten dokters zijn.”
“Nou, we willen Cedric niet van streek maken, hè?” zei lady Maud. “En dat is ook volstrekt niet nodig als je doet wat ik zeg. Om te beginnen wil ik dat je vertelt wat je van Giles moet doen.”
“Nou…” begon mevrouw Forthby, maar ze werd onderbroken door Sneu die uit de slaapkamer tevoorschijn kwam met het kostuum van de Vrouwelijke Dracula, de Wrede Meesteresse.
“Ik heb dit gevonden,” kondigde hij aan.
“Oh jee, wat vreselijk gênant,” zei mevrouw Forthby.
“Nog niet half zo gênant als het zal zijn als we dat in de rechtbank als bewijsstuk tonen, liefje. Nou, vooruit, de details.”
Mevrouw Forthby stond op. “Het staat allemaal op schrift,” zei ze. “Hij schrijft het allemaal voor me op. Ik ben zo verschrikkelijk vergeetachtig, ziet u, en ik heb inderdaad de neiging de dingen door elkaar te halen. Ik zal het spelschema voor u halen.” Ze ging naarde slaapkamer en kwam terug met een aantekenboekje. “Hier staat het allemaal in.”
Lady Maud pakte het boekje en bestudeerde een pagina. “En wat was je gisteravond?” vroeg ze uiteindelijk. “Juffrouw Catheter, de Valse Verpleegster of Zuster Florinda, de Nymfomane Non?”
Mevrouw Forthby bloosde. “Doris, de Seksy Schoolmeid,” giechelde ze.
Lady Maud keek haar dubieus aan. “Mijn man moet een waarlijk opmerkelijke verbeelding hebben,” zei ze, “maar ik vind zijn literaire stijl nogal beperkt. En wat ben je vanavond?”
“Oh, vanavond komt hij niet. Hij moest voor een zakenconferentie naar Plymouth. Hij komt overmorgen weer. Dat is de avond van het Sadistische Kindermeisje.”
Lady Maud legde het boekje neer. “Nou, dit is onze regeling,” zei ze. “In ruil voor jouw medewerking zal ik genoegen nemen met een echtscheiding op grond van onverenigbaarheid. Jij zult helemaal niet worden genoemd en sir Giles hoeft niets te weten van de hulp die je me hebt gegeven. Het enige dat ik van je wil is dat je donderdagavond een tijdje het huis verlaat zodat ik even met hem kan babbelen.”
Mevrouw Forthby aarzelde. “Hij zal ontzettend boos zijn,” zei ze.
“Op mij,” verzekerde lady Maud haar. “Tegen de tijd dat ik mijn zegje heb gezegd denk ik niet dat hij zich nog zorgen zal maken om jou. Dan heeft hij wel andere dingen aan zijn hoofd.”
“U doet toch niets akeligs met hem, hè?” zei mevrouw Forthby. “Ik zou niet willen dat hij gewond wordt of zo. Ik weet dat hij niet erg aardig is, maar ik ben echt op hem gesteld.”
“Ik zal hem niet aanraken,” zei lady Maud. “Ik beloof plechtig dat ik nog geen pink naar hem zal uitsteken. En laat ik even zeggen dat je gevoelens je tot grote eer strekken.”
Mevrouw Forthby begon te huilen. “U bent heel vriendelijk,” zei ze.
Lady Maud stond op. “Helemaal niet,” zei ze waarheidsgetrouw. “En als je nu zo goed zou willen zijn me de sleutel van de flat te geven, dan stuur ik Sneu om een duplicaat te laten maken.”
Tegen de tijd dat ze de flat verlieten voelde mevrouw Forthby zich beter. “Het was heel prettig u te ontmoeten en de zaken recht te zetten,” zei ze. “Ik voel me geweldig opgelucht. Ik heb zo’n hekel aan bedrog.”
“Inderdaad,” zei lady Maud. “Helaas schijnen mannen in een fantasiewereld te leven en als het zwakkere geslacht zijn wij gedwongen hun voorbeeld te volgen.”
“Dat zeg ik ook steeds tegen mezelf,” zei mevrouw Forthby. “Felicia, zeg ik, jij vindt het misschien merkwaardig, maar als het hem gelukkig maakt kun je je niet veroorloven kieskeurig te zijn.”
“Zo denk ik er ook precies over,” zei lady Maud. Zij ging met Sneu naar beneden. Ze reden met een taxi door Londen naar de flat van sir Giles in Victoria. Onderweg trainde lady Maud Sneu in zijn nieuwe rol.