Twaalf

Dundridge werd wakker op een parkeerstrook langs de weg naar Londen. Hij had barstende hoofdpijn, hij bevroor zowat van de kou en het versnellingspookje stak hem in zijn ribben. Hij ging overeind zitten, ontwarde zijn benen van onder het stuur en vroeg zich af waar hij in godsnaam was, hoe hij er was gekomen en wat er in vredesnaam was gebeurd. Het feestje op de Golf Club stond hem nog haarscherp voor de geest. Hij kon zich herinneren dat hij op het terras met juffrouw Boles had gepraat. Hij kon zich zelfs nog herinneren dat hij met haar naar zijn auto was gelopen. En daarna niets meer.

Hij stapte uit om te proberen het bloed weer een beetje te laten stromen in zijn benen en ontdekte dat zijn broek open stond. Hij maakte hem haastig dicht en wilde werktuiglijk de knoop van zijn das aantrekken om zijn gêne te verbergen, maar bemerkte dat hij geen das om had. Hij voelde aan zijn openstaande kraag en het hemd daar onder. Het zat achterstevoren. Hij trok het hemd een beetje naar voren en keek omlaag naar het labeltje. St Michael Combed Cotton, stond er. Het zat onbetwistbaar achterstevoren. Nu hij er aan dacht voelde zijn onderbroek ook vreemd aan. Hij deed een stap en struikelde over een schoenveter. Zijn veters waren los. Nu echt geschrokken wankelde Dundridge tegen de auto aan. Hij bevond zich op een volkomen verlaten plaats om…Hij keek op zijn horloge. Om zes uur ‘s ochtends met zijn veters los, zijn hemd en onderbroek achterstevoren en zijn broek open, en het enige dat hij zich kon herinneren was dat hij in de auto was gestapt met een meisje met amandelvormige ogen en prachtige benen.

En plotseling had Dundridge een gruwelijk visioen van de gebeurtenissen van afgelopen nacht. Misschien had hij het meisje wel verkracht. Een plotselinge black-out. Dat zou zijn hoofdpijn verklaren. Al die jaren van toegeven aan zijn eigen genoegens met zijn samengestelde vrouw hadden zich gewroken. Hij was gek geworden en had juffrouw Boles verkracht en misschien wel vermoord. Hij keek naar zijn handen. Er zat in ieder geval geen bloed op. Hij zou haar gewurgd kunnen hebben. Die mogelijkheid bestond altijd nog. Er bestond een hele rits afschuwelijke mogelijkheden. Dundridge bukte zich pijnlijk en maakte zijn veters vast en, na in de greppel te hebben gekeken of daar geen lijk lag, stapte hij weer in en vroeg zich af wat hij moest doen. Het had duidelijk geen zin op die parkeerstrook te blijven staan. Dundridge startte en reed door tot hij bij een bord kwam waaruit bleek dat hij in de richting van Londen ging. Hij draaide en reed terug naar Worford, parkeerde op het terrein van de Handyman Arms en liep stilletjes naar zijn kamer. Hij lag in bed toen het meisje hem zijn thee bracht.

“Hoe laat is het?” vroeg hij slaperig. Het meisje keek hem met een valse glimlach aan.

“Dat zou je zelf wel moeten weten,” zei ze, “je bent net binnen. Ik zag je de trap op sluipen. Een nacht de hort op geweest, hè?”

Ze zette het blad neer en vertrok weer, terwijl Dundridge zich vervloekte om zijn stomheid. Hij dronk een kop thee en voelde zich nog rotter. Het had geen zin iets te doen voor hij zich beter voelde. Hij draaide zich op zijn zij en viel in slaap. Toen hij wakker werd was het twaalf uur. Hij waste en schoor zich en bestudeerde zijn gezicht in de spiegel op het een of andere teken van de seksuele manie die hij vermoedde. Het gezicht dat naar hem terugstaarde was een doodgewoon gezicht, maar dat stelde Dundridge niet gerust. Moordenaars hadden meestal doodgewone gezichten. Misschien had hij gewoon een black-out of een vlaag van geheugenverlies gehad. Maar dat verklaarde niet waarom zijn hemd en zijn onderbroek achterstevoren hadden gezeten. In de loop van de nacht had hij zich uitgekleed. En wat nog erger was, hij had zich zo haastig weer aangekleed dat hij niet had gemerkt wat hij deed. Dat wees op paniek, of in ieder geval op een buitengewone haast. Hij ging naar beneden om te lunchen. Na de lunch zou hij om een telefoonboek vragen en Boles opzoeken. Natuurlijk heette haar oom misschien geen Boles, maar het was het proberen waard. Als dat niet lukte zou hij Hoskins of de Golf Club proberen. Bij nader inzien was dat misschien niet zo’n best idee. Het had geen zin de aandacht te vestigen op het feit dat hij juffrouw Boles naar huis had gebracht. Of niet.

Het bleek echter onnodig in het telefoonboek te kijken. Toen hij langs de balie kwam overhandigde de receptionist hem een grote envelop. Hij was geadresseerd aan de heer Dundridge. Persoonlijk en Vertrouwelijk, stond er op. Dundridge nam hem mee naar zijn kamer alvorens hem open te maken en was dolblij dat hij hem niet in de lounge had geopend. Dundridge wist nu hoe hij de nacht had doorgebracht.

Hij liet de foto’s op bed vallen en plofte neer in een stoel. Een ogenblik later sprong hij weer op en deed de deur op slot. Toen draaide hij zich weer om en staarde naar de foto’s. Ze waren vijfentwintig bij twintig centimeter, op glanzend papier en uiterst weerzinwekkend. Ze waren met flitslicht genomen en waren haarscherp en Dundridge stond er met onmiskenbare duidelijkheid op afgebeeld terwijl hij zich overgaf aan een reeks monsterlijke handelingen met juffrouw Boles die zelfs zijn meest wilde verbeelding te boven gingen. Hij nam tenminste aan dat het juffrouw Boles was. Het feit dat ze een masker scheen…niet scheen, ze droeg inderdaad een masker, een soort kap waardoor het onmogelijk was te zien wie het nu werkelijk was. Hij bladerde de foto’s door en kwam bij de gemaskerde man. Dundridge stopte ze haastig terug in de envelop en bleef zwetend op de rand van het bed zitten. Ze wilden hem laten hangen. Het woord scheen niet erg toepasselijk. Niets maar dan ook niets zou hem er toe overhalen die foto’s op te hangen. Iemand probeerde hem te chanteren.

Probeerde? Het was ze verdomme gelukt, maar Dundridge had geen geld. Hij kon niets betalen. Dundridge opende de envelop weer en staarde naar de bewijzen van zijn verdorvenheid. Juffrouw Boles? Juffrouw Boles? Het was duidelijk niet haar echte naam. Sally Boles. Hij had die naam al eens eerder gehoord. Natuurlijk. Sally Bowles in Ik ben een Camera. Dat was Dundridge maar al te duidelijk. Ze hadden hem op meer dan één manier beet gehad. Op nog een heleboel andere manieren, als hij op de foto’s af mocht gaan.

Hij vroeg zich af wat hij nu moest doen toen de telefoon ging. Dundridge greep de hoorn. “Hallo?” zei hij.

“Met meneer Dundridge?” zei een vrouwenstem.

“Ja,” zei Dundridge onvast.

“Ik hoop dat het bewijsmateriaal je bevalt.”

“Bewijsmateriaal, smerig kreng?” snauwde Dundridge.

“Noem me maar Sally,” zei de stem. “Je hoeft nu niet meer zo formeel te doen.”

“Wat wil je?”

“Duizend pond…om mee te beginnen.”

“Duizend pond? Ik heb geen duizend pond.”

“Dan kun je maar beter zorgen dat je het krijgt, hè schatje?”

“Ik zal je zeggen wat jullie krijgen,” schreeuwde Dundridge. “Jullie krijgen de politie op je dak.”

“Als je dat doet,” zei een mannenstem ruw, “dan snijden we je gezicht aan repen. Je hebt niet met kleine jongens te maken, makker. Wij zijn professionals, begrepen.”

Dundridge begreep het maar al te goed. Hij kreeg de vrouw weer aan de lijn. “Als je toch naar de politie gaat, vergeet dan niet dat we daar ook een paar klanten hebben zitten. We komen het heus wel te weten. Begin jij maar je duizend pond te zoeken.”

“Ik kan niet – ”

“Belt u ons niet. Wij bellen u wel,” zei juffrouw Boles en ze hing op. Dundridge legde de hoorn langzamer op de haak. Toen boog hij zich voorover en legde zijn handen voor zijn gezicht.

§

Sir Giles keerde in een opperbest humeur terug uit Londen. Mevrouw Forthby had zichzelf overtroffen en hij tintelde nog steeds van tevredenheid. Het beste van alles was de cryptische telefonische boodschap van Hoskins geweest. “De vis is aan de haak geslagen,” had hij gezegd. Het enige dat nu nog nodig was, was zorgen voor een net waar Dundridge in kon spartelen. Sir Giles parkeerde zijn auto, ging naar zijn kantoor en liet Hoskins komen.

“Alsjeblieft. Een mooiere reeks plaatjes kun je je niet wensen,” zei Hoskins, die de foto’s uitspreidde op het bureau.

Sir Giles bestudeerde ze vol waardering. “Heel fraai,” zei hij uiteindelijk. “Werkelijk heel fraai. En wat heeft onze kleine Casanova nu te zeggen?”

“Ze hebben hem om duizend pond gevraagd. Hij zegt dat hij die niet heeft.”

“Hij krijgt ze wel, maak je maar niet ongerust,” zei sir Giles. “Hij krijgt zijn duizend pond in zijn zaken wij krijgen hem in de onze. En dan is het afgelopen met dat geleuter over tunnels. Van nu af aan wordt het Ottertown.”

“Ottertown?” zei Hoskins stomverbaasd. “Maar ik dacht dat je wilde dat hij door de Gorge zou komen. Ik dacht dat – ”

“De moeilijkheid met jou, Hoskins,” zei sir Giles, die de foto’s weer in de envelop stopte en de envelop in zijn aktentas, “is dat je niet verder kijkt dan je neus lang is. Je denkt toch niet echt dat ik mijn prachtige huis en mijn mooie vrouw kwijt wil raken? Je denkt toch niet dat ik de belangen van mijn kiezers zoals generaal Burnett en meneer Bullett-Boerelul-Finch niet behartig? Natuurlijk doe ik dat. Ik ben de eerlijke sir Giles, de vriend van de armen,” en hij ging naar beneden terwijl Hoskins volkomen verbijsterd door die vreemde verandering van tactiek achterbleef.

Er ging niets boven mensen op een dwaalspoor brengen. Twee vliegen slaan in één klap, dacht hij terwijl hij in de Bentley stapte. Het besluit om de route door Ottertown te nemen zou vast en zeker de dood van Puckerington betekenen. Sir Giles verheugde zich op zijn overlijden. Puckerington was geen vriend van hem. Snobistische hufter. Nou, hij was vlieg nummer één. Dan de tussentijdse verkiezingen in Ottertown en dan zouden ze de route moeten verleggen naar de Gorge en Handyman Hall zou verdwijnen. Vlieg nummer twee. Tegen die tijd zou hij zelfs nog meer schadevergoeding kunnen eisen en niemand, zeker Maud niet, zou kunnen zeggen dat hij niet zijn uiterste best had gedaan. Er was nog maar één obstakel. Die ouwe dwaas van een Leakham kon op de route door de Gorge blijven staan. Dat was nauwelijks een obstakel te noemen. Maud zou voor wat meer problemen zorgen. Hij zou misschien zijn parlementszetel kwijtraken, maar hij zou honderdvijftigduizend pond rijker zijn en mevrouw Forthby wachtte. Wat er ook gebeurde, sir Giles kon niet verliezen. De hoofdzaak was er voor zorgen dat dat tunnelplan werd verijdeld. Sir Giles parkeerde voor de Handyman Arms, ging naar binnen en stuurde iemand naar de kamer van Dundridge om te vertellen dat sir Giles Lynchwood zich verheugde op zijn gezelschap in de lounge.

Dundridge ging somber naar beneden. Het plaatselijke parlementslid was wel de laatste die hij wilde zien. Hij kon hem moeilijk raadplegen over chantage. Sir Giles begroette hem met een hartelijkheid die, vond Dundridge, zijn positie niet meer rechtvaardigde. “M’n beste kerel, wat leuk je te zien,” zei hij terwijl hij de slappe hand van Dundridge krachtig schudde. “Ik was al een tijdje van plan eens langs te komen om over die snelwegnonsens te praten. Helaas moest ik naar Londen. Zorgen ze hier goed voor je? Het is een van onze hotels, weet je. Als je klachten hebt, laat het me dan weten en dan zorg ik er wel voor. Laten we thee drinken in de privélounge.” Hij ging Dundridge voor een trapje op naar een klein vertrek met een tv in de hoek. Sir Giles plofte neer in een stoel en pakte een sigaar. “Roken?”

Dundridge schudde zijn hoofd.

“Heel verstandig. Maar goed, ze zeggen dat sigaren geen kwaad doen en een mens heeft recht op een of twee kleine ondeugden, nietwaar?” zei sir Giles die het puntje van zijn sigaar afknipte met een zilveren schaartje. Het gezicht van Dundridge vertrok. De sigaar deed hem aan iets denken dat een wat al te grote rol had gespeeld in zijn activiteiten met juffrouw Boles en wat ondeugden betrof…

“Nou, wat die snelweg betreft,” zei sir Giles. “Ik geloof dat we maar het beste open kaart kunnen spelen. Ik kan je verzekeren dat ik niet iemand ben die om de zaak heen draait. Ik noem het kind bij de naam. Ik laat nooit ergens gras over groeien. Als ik dat wel deed zou ik niet zijn waar ik nu ben.” Hij zweeg even om Dundridge die stortvloed van beelspraak en de rondborstige oneerlijkheid van zijn benadering te laten verwerken. “En ik wil je wel zeggen dat dat idee van je om een snelweg aan te leggen over mijn land me geen centje bevalt.”

“Het was nauwelijks mijn idee,” zei Dundridge.

“Niet van jou persoonlijk,” zei sir Giles, “maar jullie op het ministerie zijn vastbesloten om dat rotding dwars door de Gorge te walsen. Zeg niet dat het niet zo is.”

“Nou, eerlijk gezegd…” begon Dundridge.

“Zie je wel? Wat heb ik je gezegd? Ik zei het toch. Mij hou je niet voor de gek.”

“Eerlijk gezegd ben ik tegen de route door de Gorge,” zei Dundridge toen hij de kans kreeg. Sir Giles keek hem dubieus aan.

“Oh ja?” zei hij. “Ik ben verdomd blij dat te horen. Je geeft zeker de voorkeur aan Ottertown. Kan ik je niet kwalijk nemen. Veruit de beste route.”

“Nee,” zei Dundridge, “niet door Ottertown. Een tunnel onder de Cleene Hills door…”

Sir Giles veinsde verbazing. “Wacht eens eventjes,” zei hij. “Cleene Forest is een officieel beschermd natuurgebied. Daar kan je niet in rond gaan klooien.” Zijn accent, zo veranderlijk als de wind, was omgeslagen in dat van een arbeider.

“Er is geen sprake van klooien met…” begon Dundridge, maar sir Giles boog zich over tafel met een heel onaangename uitdrukking op zijn gezicht.

“Dat wou ik toch ook zeggen,” zei hij terwijl hij Dundridge met zijn wijsvinger tegen zijn borst prikte. “Nou moet je eens goed horen, jongeman. Zet die ideeën over tunnels en zo maar uit je hoofd. Ik wil een snelle beslissing voor ‘t een of voor ‘t ander. Ik hou er niet van om aan ‘t lijntje gehouden te worden terwijl jongens zoals jij een beetje in de ruimte lullen over tunnels. Misschien dat m’n vrouw dat slikt, want dat is een goedgelovig mens, maar ik trap daar niet in. Ik wil een duidelijk antwoord. Ja of Nee. Ja voor Ottertown en Nee tegen de Gorge.” Hij leunde achterover en pafte aan zijn sigaar.

“In dat geval kunt u maar beter eens praten met lord Leakham,” zei Dundridge stijfjes. “Dat is degene die de definitieve beslissing neemt.”

“Leakham? Leakham? Hij de definitieve beslissing nemen?” zei sir Giles. “Probeer me niet voor de gek te houden, jongen. De minister heeft jou niet hierheen gestuurd zodat die droge ouwe sok beslissingen kan nemen. Hij heeft jou gestuurd om hem te vertellen wat hij moet zeggen. Mij hou je niet voor de gek. Ik herken een expert als ik er een zie. Hij doet wat jij hem zegt.”

Dundridge voelde zich beter. Dit was de erkenning waar hij op had gewacht. “Nou ja, ik neem aan dat ik inderdaad wel enige invloed heb,” gaf hij toe.

Sir Giles glimlachte breed. “Wat zei ik? Topmensen liggen niet voor het opscheppen en ik heb een neus voor talent. Nou, je zult merken dat ik niet krenterig ben. Kom maar even langs als je je praatje met lord Leakham hebt gehouden. Ik zal het je de moeite waard maken.”

Dundridge gaapte hem aan. “U bedoelt toch niet – ”

“Voor een liefdadig doel naar keuze,” zei sir Giles met een kolossale knipoog. “Let wel, ik zeg altijd ‘Liefdadigheid begint bij jezelf’. Niet? Ik ben geen gierig man. Ik betaal voor bewezen diensten.” Hij nam een trek van zijn sigaar en keek Dundridge door een wolk van rook aan. Dit was het moment van de waarheid. Dundridge slikte nerveus.

“Dat is heel vriendelijk van u…” begon hij.

“Al goed. Al goed,” zei sir Giles. “Als je me wilt spreken ben ik of op kantoor of thuis in de Hall. ‘s Ochtends op kantoor maak je de meeste kans om me te treffen.”

“Maar wat moet ik tegen lord Leakham zeggen?” zei Dundridge. “Hij is onvermurwbaar wat de route door de Gorge betreft.”

“Zeg hem maar uit mijn naam dat mijn lieve vrouwtje van plan is elke cent die hij bezit aan schadevergoeding te eisen wegens wederrechtelijke vrijheidsberoving tenzij hij voor Ottertown kiest. Zeg hem dat maar.”

“Ik denk niet dat lord Leakham dat erg op prijs zal stellen,” zei Dundridge zenuwachtig. Hij verheugde zich niet erg op het vooruitzicht dreigementen te uiten tegen de oude rechter.

“Zeg hem maar dat ik hem tot de bedelstaf zal brengen. En ik heb getuigen, denk eraan. Invloedrijke getuigen die voor de rechter zullen zweren dat hij tijdens dat onderzoek dronken was, en beledigend ook. Zeg hem maar dat hij tegen de tijd dat wij met hem klaar zijn geen reputatie meer zal hebben en geen rooie cent ook. Daar zal ik wel voor zorgen.”

“Ik betwijfel of hij dat leuk zal vinden,” zei Dundridge, die dat zelf zeker niet vond.

“Waarschijnlijk niet,” zei sir Giles. “Ik ben niet iemand die je dwars moet zitten.”

Dat zag Dundridge ook. Toen sir Giles vertrok twijfelde Dundridge daar totaal niet meer aan. Terwijl sir Giles wegreed ging Dundridge naar zijn kamer en bekeek de foto’s nog eens. Aangespoord door hun obsceniteit nam hij een aspirientje in en wandelde langzaam naar het ziekenhuis. Hij zou lord Leakham dwingen van gedachten te veranderen wat de Gorge betrof. Sir Giles had gezegd dat hij zou betalen voor bereikte resultaten en Dundridge was van plan er voor te zorgen dat hij ook resultaten bereikte. Hij had geen keus meer. Het was óf dat óf geruïneerd worden.

§

Op de terugweg naar Handyman Hall stopte sir Giles, maakte zijn aktentas open en haalde de foto’s tevoorschijn. Ze waren echt heel interessant. Mevrouw Williams was een vrouw met verbeelding. Dat stond buiten kijf. En aantrekkelijk. Heel aantrekkelijk. Misschien dat hij een dezer dagen eens bij haar op bezoek ging. Hij stopte de foto’s terug en reed door naar de Hall.