Negen
Dundridge verliet Worford via de stadspoort, ging de brug over en nam de weg naar Ottertown. Links van hem kronkelde de Cleene door de weiden en rechts rezen de Cleene Hills steil op tot beboste toppen. Hij reed vijf kilometer en sloeg toen een zijweggetje in waareen bord stond met Guildstead Carbonell en merkte dat hij in blijkbaar vijandelijk gebied terecht was gekomen. Op elke schuur stond met kalk de leus ‘Red de Gorge’ geschreven en soortgelijke spreuken waren op de weg zelf geschilderd. Op een bepaald punt waren letters op een rij beuken langs de weg gekalkt die samen ‘Nee tegen de Snelweg’ spelden, zodat Dundridge terwijl hij reed duidelijk te verstaan kreeg dat de plaatselijke bevolking tegen het plan gekant was.
Zelfs zonder al die leuzen zou Dundridge nog verontrust zijn geweest. Het Cleene Forest was een stuk ongetemde natuur. Het vertoonde niets van die netheid die hij zo geruststellend vond in Middlesex. De heggen waren verwilderd, de paar boerderijen die hij passeerde zagen er middeleeuws uit en in het bos zelf stonden grote, bultige en knoestige bomen vlak op elkaar gedrongen terwijl de grond schuil ging onder een dicht kleed van varens. Hij was opgelucht toen de weg een open vallei bereikte met heggen en kleine akkertjes. Het was maar een kort respijt. Op de top van de volgende heuvel kwam hij bij een kruispunt dat door niets informatievers werd gemarkeerd dan een vervallen galg.
Dundridge stopte en raadpleegde zijn kaart. Volgens zijn berekeningen lag Guildstead Carbonell links terwijl zich voor hem de Gorge en Handyman Hall bevonden. Dundridge wilde dat dat niet zo was. Beneden strekte het woud zich dichter uit dan ooit en was de weg minder verhard. Mos en gras groeiden in het midden. Hij reed zo’n anderhalve kilometer verder en begon zich net af te vragen of de kaart hem misleid had toen het bos minder dicht werd en hij omlaag keek in de Gorge zelf.
Hij stopte en stapte uit. In de diepte bruiste de Cleene tussen rotswanden die begroeid waren met braamstruiken, klimop en kruipplanten. Recht vooruit lag Handyman Hall.
Het was een mengelmoes van steen en baksteen, hout en tegels en torentjes, een monument dat stond voor alles wat het meest eclectisch en het minst aantrekkelijk was in de Engelse architectuur. In de ogen van Dundridge, die zelf een aanbidder was van functionaliteit en voor wie eenvoud alles was, was het een nachtmerrie. Ruskin en Morris, Gilbert Scott, Vanbrugh, Inigo Jones en Wren, om er maareen paar te noemen, ze hadden allemaal hun invloed gehad op een gebouw dat de nuttigheid van een watertoren combineerde met de huiselijkheid van een gevangenis. Het werd omgeven door een flink park, een muur en achter de muur een dicht beboste ring van heuvels. Er hing een gevoel van afzondering over het hele tafereel. Ergens naar het westen bevonden zich waarschijnlijk steden en huizen, bussen en winkels, maar het scheen Dundridge dat hij aan de uiterste rand van de beschaving stond, als hij die niet al gepasseerd was. Met het beklemmende gevoel dat hij zich aan het onbekende toevertrouwde stapte hij weer in en reed verder, de heuvel af en de Gorge in. Even later kwam hij bij een kleine ijzeren hangbrug over de rivier die ratelde terwijl hij er overheen reed. Op de andere oever doemde iets groots en vreemds op tussen de bomen. Het was de portierswoning. Dundridge stopte en bekeek het gebouw met open mond door de voorruit.
Geconstrueerd in 1904 om het bezoek van Edward de Zevende te markeren was de portierswoning uit eerbied voor de francofilie van de koning naar de Are de Triomphe gemodelleerd. Er waren verschillen. De portierswoning was ietsje kleiner en op de fries stonden geen strijdtonelen afgebeeld, maar desondanks was de overeenkomst opmerkelijk en voor Dundridge was de aanwezigheid ervan in het hartje van Worfordshire het definitieve bewijs dat degeen die Handyman Hall had gebouwd een architectonische kleptomaan was geweest. Bovenal getuigde de portierswoning van een verheven arrogantie die, zo kort na de uitbarsting van lord Leakham, een tactvolle aanpak des te noodzakelijker maakte. Terwijl hij omhoog staarde naar het bouwwerk werd Dundridge herinnerd aan zijn taak. Er was duidelijk een of ander soort compromis nodig om te voorkomen dat hij in een uitermate onaangename situatie verwikkeld raakte. Als van de route door Ottertown geen sprake kon zijn, en hij wist uit de meest betrouwbare bron dat dat het geval was, en als de Gorge…Dundridge had genoeg gezien om hem er van te overtuigen dat de Gorge ook uitgesloten was, dus was een derde route noodzakelijk. Maar er was geen derde route. Dundridge stapte weer in en reed peinzend onder de enorme boog door en terwijl hij dat deed welde er een beeld van de derde route in hem op. Een tunnel. Een tunnel onder de Cleene Hills door. Een tunnel had de verdiensten dat hij eenvoudig was, recht en, het beste van allemaal, dat hij het afzichtelijke landschap dat zoveel woedende en invloedrijke mensen onverklaarbaar genoeg bewonderden onaangetast liet. Het betekende geen gekift meer over eigendomsrechten, geen schadevergoeding, geen moeilijkheden. Dundridge had de ideale oplossing ontdekt.
In de hal stond lady Maud, blikkerend van de steradent, verscholen tussen de varens. Hoog boven haar hoofd wierp de lichtkoepel van gebrandschilderd glas een roodachtige gloed op de marmeren trap en liet de blozende gezichten van haar voorouders die kwaad omlaag staarden van de muren nog sterker de indruk geven dat ze een gevaarlijke hoge bloeddruk hadden. Lady Maud schikte afwachtend haar haar. Ze had haar plannen gemaakt. Meneer Dundridge zou de hoffelijke behandeling krijgen, in ieder geval om mee te beginnen. Daarna zou ze kijken hoe hij reageerde. Terwijl zijn auto buiten over het grind knarste deed ze haar step-in goed en wierp een oefenglimlach op een vaas leeuwebekken. Toen stapte ze naar voren en opende de deur.
“Imbeciel? Imbeciel? Zei je imbeciel?” zei sir Giles. In het kantoor voor zijn kiesdistrict dat handig dicht bij de Regionale Planologische Dienst van Hoskins lag had het woord een geruststellende klank.
“Een volslagen imbeciel,” zei Hoskins.
“Weet je dat zeker?”
“Absoluut. Een onvervalste, eersteklas imbeciel.”
“Het klinkt te goed om waar te zijn,” zei sir Giles dubieus. “Je kunt niet altijd op uiterlijke schijn afgaan. Ik heb in mijn tijd hele linke jongens gekend die er uit zagen als idioten.”
“Ik ga niet op uiterlijke schijn af,” zei Hoskins. “Hij ziet er niet uit als een idioot. Het is er een. Hij zou het ene uiteinde van een snelweg nog niet van het andere kunnen onderscheiden.”
Sir Giles dacht over die bewering na. “Ik weet niet zeker of ik dat wel zou kunnen, wat dat aangaat,” zei hij.
“Je weet wel wat ik bedoel,” zei Hoskins. “Hij is net zo min een expert op het gebied van snelwegen als ik.”
Sir Giles tuitte zijn lippen. “Als het zo’n sukkel is, waarom heeft de minister hem dan gestuurd? Hij heeft hem volledig gemachtigd tot onderhandelen.”
“Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken.”
“Daar zit iets in, neem ik aan,” zei sir Giles. “Dus je denkt dat ik me nergens zorgen om hoef te maken?”
Hoskins glimlachte. “Totaal niet. Hij zal een beetje rondsnuffelen en dan doet hij precies wat we willen. Ik zeg je, die kerel spant de kroon. Hij ziet eruit alsof hij van de prins geen kwaad weet.”
Een toepasselijk vorstelijke beeldspraak, vond sir Giles, die zichzelf als een koning te rijk voelde. “Ik heb gehoord dat lord Leakham nog steeds ligt te schuimbekken.”
“Hij brandt van ongeduld om het onderzoek te heropenen. Hij zegt dat hij die weg door de Gorge zal laten gaan, al is het het laatste wat hij doet.”
“Dat is het waarschijnlijk ook als het aan Maud ligt,” zei sir Giles. “Ze is in een verdomd onaangename stemming.”
“Als de beslissing eenmaal is genomen kan ze er niet veel meer aan veranderen,” zei Hoskins.
“Daar zou ik maar niet al te zeker van zijn.”
Sir Giles stond op en staarde uit het raam eh overwoog zijn alternatieve plan. “Je denkt niet dat die Dundridge tegen de Gorge zal adviseren?” vroeg hij uiteindelijk.
“Zelfs al deed hij dat, dan zou lord Leakham nog niet naar hem luisteren. Hij is er van overtuigd dat jij hebt geprobeerd hem te vergiftigen,” zei Hoskins en hij ging terug naar zijn kantoor terwijl sir Giles achterbleef om het feit te overpeinzen dat zelfs de beste plannen vaak de mist in gingen. Hoskins had makkelijk praten over imbecielen van het ministerie. Hij had niets te verliezen. Sir Giles wel. Zijn zetel in het parlement, bij voorbeeld. In het allerergste geval, als Maud haar dreigement uitvoerde, dan kon hij altijd nog een andere krijgen. Het was het risico waard. Gerustgesteld door de gedachte dat lord Leakham vastbesloten was de weg door de Gorge te laten lopen ging sir Giles lunchen.
§
In Handyman Hall had lady Mauds hoffelijke aanpak wonderen gedaan. Dundridge was opgebloeid als de een of andere tere plant die water nodig had. Hij was gearriveerd in de verwachting dat hij sir Giles zou ontmoeten, maar nadat de eerste schok die hij had gekregen toen hij merkte dat hij alleen was in een groot huis met een grote vrouw was afgenomen, begon Dundridge er van te genieten. Voor het eerst sinds zijn aankomst in Worford werd hij serieus genomen. Lady Maud behandelde hem als iemand van gewicht.
“Het is zo prettig te weten dat u het over bent komen nemen van lord Leakham,” zei lady Maud terwijl ze hem door een gang voorging naar de salon.
Dundridge zei dat hij het niet echt over kwam nemen. “Ik ben hier gewoon in een adviserende functie,” zei hij bescheiden.
Lady Maud glimlachte veelbetekenend. “Oh, natuurlijk, en we weten allemaal wat dat betekent, nietwaar?” prevelde ze, Dundridge betrekkend in een warme medeplichtigheid die hij verrukkelijk vond.
Dundridge ontspande zich op de bank. “De minister is er op gebrand dat de geplande snelweg zoveel mogelijk aansluit bij de behoeften van de plaatselijke inwoners.”
Maud smoorde een snauw met nog een glimlach. Het idee dat zij een plaatselijke inwoonster was deed haar bloed koken, maar ze had zich ten doel gesteld die zanikende ambtenaar tactvol aan te pakken en dat zou ze doen ook. “En we moeten ook het landschap in overweging nemen,” zei ze. “Het Cleene Forest is een van de weinig overgebleven voorbeelden van ongerept bosland in Engeland. Het zou verschrikkelijk zonde zijn om dat te bederven door een snelweg, vindt u ook niet?”
Dat vond Dundridge helemaal niet, maar hij was wel zo verstandig dat niet te zeggen en bovendien scheen dit een geschikte gelegenheid om zijn tunneltheorie uit te testen. “Ik geloof dat ik een oplossing heb gevonden voor het probleem,” zei hij. “Het is natuurlijk nog maar een idee, begrijpt u, en het heeft geen officiële status, maar het zou mogelijk moeten zijn een tunnel aan te leggen onder de Cleene Hills door.” Hij zweeg. Lady Maud zat hem aandachtig aan te staren. “Zoals ik zeg, het is nog maar een idee…”
Lady Maud was opgestaan en één verschrikkelijk moment dacht Dundridge dat ze op het punt stond hem aan te vliegen. Ze waggelde op hem af en greep zijn hand beet. “Oh, wat geweldig,” zei ze. “Wat briljant. Jij lieve schat van een man,” en ze ging naast hem zitten op de banken staarde hem vol vervoering aan. Dundridge bloosde en keek naar zijn schoenen. Hij was helemaal niet gewend aan getrouwde vrouwen die zijn hand beetgrepen, hem vol vervoering aanstaarden en hem hun lieve schat noemden. “Het is niets. Alleen maar een idee.”
“Een magnifiek idee,” zei lady Maud, die hem overspoelde met een walm van Lavendelwater. Uit zijn ooghoek zag Dundridge haar boezem trillen onder een klein ruikertje goudsbloemen. Hij perste zich tegen de bank.
“Er zou natuurlijk een onderzoek naar de haalbaarheid moeten komen…” begon hij, maar lady Maud besteedde weinig aandacht aan zijn opmerking.
“Natuurlijk, maar dat zou tijd kosten, niet?”
“Maanden,” zei Dundridge.
“Maanden!”
“Minstens een halfjaar.”
“Een halfjaar!” Lady Maud liet zijn hand met een zucht los en dacht aan een respijt van een halfjaar. In een half jaar kon er zoveel gebeuren en als het aan haar lag zou dat ook gebeuren. Giles zou de tunnel de volle steun geven of anders kreeg hij een appeltje met haar te schillen. Ze zou de steun optrommelen van milieubeschermers uit het hele land. In een half jaar kon ze bergen verzetten. En dat had ze allemaal te danken aan dat onbeduidende kleine mannetje met zijn plastic schoenen. Nu ze hem eens goed bekeek besefte ze dat ze hem verkeerd had beoordeeld. Zijn kwetsbaarheid had iets aantrekkelijks. “U blijft lunchen,” zei ze.
“Nou…eh…ik zou eigenlijk…”
“Natuurlijk doet u dat,” zei lady Maud. “Ik sta erop. En dan kunt u Giles alles over die tunnel vertellen als hij vanmiddag terugkomt.” Ze stond op en schreed de kamer uit terwijl Dundridge zich afvroeg hoe het kwam dat sir Giles, die om elf uur terug zou komen, zijn terugkeer nu tot vanmiddag had uitgesteld. Dundridge, alleen achtergebleven, was verbijsterd door het enthousiasme dat zijn suggestie had losgemaakt. Als de reactie van sir Giles even positief was als die van zijn vrouw zou hij een paar invloedrijke vrienden hebben gemaakt. En rijke vrienden ook. Vol waardering streek hij met zijn vingers over het snijwerk van een tafel van palissanderhout. Dus zo leefde de andere helft, dacht hij, voor hij besefte dat het cliché niet toepasselijk was. De andere twee procent. Nuttige mensen om te kennen.
§
Toen sir Giles om vier uur terugkwam uit Worford trof hij lady Maud in een opmerkelijk goed humeur aan.
“Ik heb bezoek gehad van een heel vreemde jongeman,” zei ze toen hij vroeg wat er was.
“Oh ja?”
“Hij heette Dundridge. Hij was van het ministerie van…”
“Dundridge? Zei je Dundridge?”
“Ja. Zo’n interessante man…”
“Interessant? Ik had gehoord dat hij een imbe…Nou ja, laat maar zitten. Wat had hij te zeggen?”
“Oh, van alles en nog wat,” zei lady Maud, in haar schik met de agitatie van haar man.
“Hoe bedoel je, ‘van alles en nog wat’?”
“We hebben het er over gehad hoe absurd het is een snelweg aan te leggen door de Gorge,” zei lady Maud.
“Hij is zeker voor de route door Ottertown.”
Lady Maud schudde haar hoofd. “Eerlijk gezegd niet.”
“Niet?” zei sir Giles, nu zwaar ongerust. “Waar is hij dan verdomme wel voor?”
Lady Maud genoot van zijn bezorgdheid. “Hij heeft een derde route in gedachten,” zei ze. “Eentje waardoor zowel Ottertown als de Gorge worden gespaard.”
Sir Giles werd bleek. “Een derde route? Maar er is geen derde route. Dat is onmogelijk. Hij is toch zeker niet van plan door het bos te gaan? Dat is een officieel beschermd natuurgebied.”
“Niet erdoor. Er onderdoor,” zei lady Maud triomfantelijk.
“Er onderdoor?”
“Een tunnel. Een tunnel onder de Cleene Hills door. Vind je dat geen fantastisch idee?”
Sir Giles ging met een plof zitten. Hij zag er heel onwel uit.
“Ik zei ‘Vind je dat geen fantastisch idee’,” zei lady Maud.
Sir Giles vermande zich. “Eh…Wat…o ja…geweldig,” mompelde hij. “Echt geweldig.”
“Je klinkt niet erg enthousiast,” zei lady Maud.
“Het is alleen dat ik niet gedacht zou hebben dat het financieel haalbaar is,” zei sir Giles. “De kosten zouden enorm zijn. Ik zie het ministerie nog niet een twee drie weglopen met dat idee.”
“Ik wel,” zei lady Maud, “met enige aansporing.” Ze liep door de openslaande deuren het terras op en keek liefdevol uit over het park. Met behulp van Dundridge had ze één probleem opgelost. Het huis was gered. Dan bleef nog over het vraagstuk van een erfgenaam, en de gedachte was net bij haar opgekomen dat Dundridge ook wat dat betrof van onschatbare waarde zou kunnen blijken. Tijdens de lunch had hij honderduit gepraat over zijn werk. Een of twee keer had hij het over nummering gehad. Dat woord had een snaar in haar geroerd. Terwijl ze over de balustrade gebogen stond en in de diepten van de naaldbomentuin staarde drong het zich steeds weer bij haar op. “Nummering,” mompelde ze, “nummering.” Het was een nieuw woord voor haar, en het leek een beetje erg wiskundig voor zo’n intieme daad, maar lady Maud was niet in de stemming voor haarkloverijen.
§
Dat was sir Giles wel. Hij waggelde naar zijn studeerkamer en belde Hoskins. “Wat is dat voor gelul dat die rotzak van een Dundridge een imbeciel zou zijn?” snauwde hij. “Weet je waar hij nu mee aan is komen dragen? Een tunnel. Ja, je hebt me goed verstaan. Een verdomde tunnel onder de Cleene Hills door.”
“Een tunnel?” zei Hoskins. “Daar kan geen sprake van zijn. Ze kunnen geen tunnel onder Cleene Forest door aanleggen.”
“Waarom niet? Ze leggen er ook eentje aan onder het Kanaal door. Tegenwoordig kunnen ze tunnels aanleggen waar ze verdomme maar willen.”
“Dat weet ik, maar het zou financieel onhaalbaar zijn,” zei Hoskins.
“Financieel onhaalbaar, m’n reet. Als die klootzak over tunnels gaat lopen mekkeren dan krijgt hij de steun van elke milieufreak in het land. Hij moet tegengehouden worden.”
“Ik zal m’n best doen,” zei Hoskins twijfelachtig.
“Je doet meer dan dat,” beet sir Giles hem toe. “Je zorgt ervoor dat hij voor de route door Ottertown kiest.”
“Maar die vijfenzeventig woningwetwoningen dan – ”
“Naar de hel met die vijfenzeventig woningwetwoningen. Zorg er voor dat hij van het idee van die verdomde tunnel afstapt.” Sir Giles hing op en staarde wraakzuchtig uit het raam. Als hij geen drastische stappen ondernam zou hij opgescheept zitten met Handyman Hall. En ook met lady Maud. Hij stond op en schopte de prullemand in een hoek.