Acht
Dundridge bracht een ronduit verschrikkelijke nacht door in de Handyman Arms. Zijn kamer had een scheve vloer, een vergeeld plafond, een okerkleurige ladenkast en een kleerkast waarvan de deur tien minuten nadat hij hem had dicht gedaan uit zichzelf weer open ging. Dat gebeurde met een afgrijselijk gepiep en dan bleef hij zachtjes kraken tot hij opstond en hem weer dicht deed. Hij bracht de helft van de nacht door met het proberen bedenken van een methode om hem dicht te houden en de andere helft met het luisteren naar de geluiden die uit de kamer naast hem klonken. Ze waren bijzonder verontrustend en deden aan een onverenigbaarheid van formaat en temperament denken die zijn verbeelding danig over z’n toeren bracht. Om twee uur wist hij in slaap te vallen, maar om drie uur werd hij weer gewekt door een plotseling opboeren van de afvoerpijp van zijn wasbak die op bijzonder onhygiënische wijze met de wasbak in de kamer ernaast verbonden scheen te zijn. Om half vier liet een vroege ochtendbries het uithangbord buiten zijn raam rammelen. Om vier uur vroeg de man in de kamer naast hem aan iemand of ze nog een keer wilde. “Godallemachtig,” mompelde Dundridge en hij begroef zijn hoofd onder zijn kussen om die blijken van seksuele onmatigheid buiten te sluiten. Om tien over vier ging de deur van de kleerkast, die reageerde op de aardbevingachtige trillingen uit de kamer daarnaast, weer open en kraakte zachtjes. Dundridge liet hem kraken en zocht zijn toevlucht in zijn samengestelde vrouw. Met haar hulp wist hij weer in slaap te komen. Om zeven uur werd hij gewekt door een afstotelijk uitziend meisje met een dienblad met thee.
“Wilt u soms nog iets anders?” vroeg ze schalks.
“Zeer zeker niet,” zei Dundridge die zich afvroeg wat het toch aan hem was dat alleen de meest weerzinwekkende vrouwspersonen er toe verleidde hem hun lichamelijke diensten aan te bieden. Hij stond op en ging naar de badkamer waar hij worstelde met de ingewikkeldheden van een gasgeiser die er blijkbaar op uit was hem óf op te blazen óf te laten stikken. Uiteindelijk waste hij zich maar met koud water.
Tegen de tijd dat hij zijn ontbijt achter zijn kiezen had, was hij in een door en door slecht humeur. Het was hem niet gelukt een samenhangende strategie te bedenken en hij had er geen idee van wat hij als volgende stap moest doen. Hoskins had hem aangeraden eens een praatje te maken met sir Giles Lynchwood en Dundridge besloot dat later op de dag te doen. Om te beginnen zou hij bij lord Leakham in het paviljoensziekenhuis langsgaan.
Na door smalle steegjes te zijn gezworven en een trap achter het Worfords museum te hebben beklommen vond hij het ziekenhuis, een naargeestig gebouw van grijze steen dat er uitzag alsof het vroeger ooit het armenhuis was geweest. Het lag tegenover de abdij en in het kleine voortuintje zat een aantal geriatrische patiënten in kamerjassen. Zijn walging onderdrukkend ging Dundridge naar binnen en vroeg naar lord Leakham.
“Het bezoekuur is van twee tot drie,” zei de opnamezuster.
“Ik ben hier voor overheidszaken,” zei Dundridge die vond dat het tijd werd dat de mensen begrepen dat hij niet met zich liet spotten.
“Ik moet het aan de directrice vragen,” zei de verpleegster. Dundridge ging naar buiten om te wachten in de zon. Hij hield niet van ziekenhuizen. Ze waren niet zijn sterke punt, vond hij, vooral niet ziekenhuizen die uitkeken over een kerkhof, naar desinfecterende middelen stonken en de euvele moed hadden zich paviljoensziekenhuizen te noemen terwijl ze in het hartje van de stad lagen. Hij stond net na te denken over het afgrijselijke vooruitzicht voor een ernstige kwaal behandeld te worden in zo’n dood gat toen de directrice verscheen. Ze was broodmager, grijs en grimmig.
“Ik heb begrepen dat u lord Leakham wilt spreken,” zei ze.
“Vanwege overheidsaangelegenheden,” zei Dundridge gewichtig.
“Ik geef u vijf minuten,” zei de directrice, die hem voorging door de gang naar een privékamer. “Hij lijdt nog steeds aan een shock en een hersenschudding.” Ze deed de deur open en Dundridge ging naar binnen. “En geen controversiële zaken,” zei de directrice. “We willen niet dat hij een nieuwe inzinking krijgt, nietwaar?”
Lord Leakham, met een asgrauw gezicht en zijn hoofd dik in het verband, keek haar giftig aan uit bed. “Er mankeert me niks, behalve voedselvergiftiging,” zei hij. Dundridge ging aan het bed zitten.
“Mijn naam is Dundridge,” zei hij. “De ministervan Milieuzaken heeft me gevraagd eens te komen kijken of ik iets kan doen om…eh…tot de een of andere schikking te komen met betrekking tot de snelweg.”
Lord Leakham keek hem rancuneus aan over zijn bril. “Werkelijk? Nou, laat ik u dan eerst eens vertellen wat ik van plan ben te doen betreffende die snelweg en dan kunt u dat aan hem doorgeven,” zei hij. Hij hees zich overeind uit zijn kussens en boog zich naar Dundridge. “Ik ben aangewezen om het onderzoek naar die snelweg te leiden en ik ben niet van plan afstand te doen van mijn verantwoordelijkheid.”
“Nee, natuurlijk niet,” zei Dundridge.
“Bovendien,” zei de rechter, “denk ik er in de verste verte niet aan me door vandalisme en relschopperij af te laten brengen van het doen van mijn plicht zoals ik die zie.”
“Nee, vanzelfsprekend niet,” zei Dundridge.
“Zodra het door de dikke schedels van die stomme dokters is gedrongen dat me niets mankeert behalve een maagzweer zal ik het onderzoek heropenen en mijn beslissing bekend maken.” Dundridge knikte.
“Heel juist,” zei hij. “En wat wordt uw beslissing? Of is het te vroeg om dat te vragen?”
“Zeer beslist niet,” schreeuwde lord Leakham. “Ik ben van plan aan te bevelen dat die snelweg door de Cleene Gorge wordt aangelegd, dwars er doorheen, snap je. Ik ben van plan er voor te zorgen dat het huis van die verdomde vrouw steen voor steen tot de grond toe wordt afgebroken. Ik ben van plan…” Hij zonk neer op bed, uitgeput door zijn uitbarsting.
“Ik begrijp het,” zei Dundridge, die zich afvroeg wat het in vredesnaam voor zin had om te proberen een compromis te bereiken tussen een onweerstaanbare kracht en een onbeweeglijk voorwerp.
“Je begrijpt er helemaal niets van,” zei lord Leakham. “Die vrouw heeft opzettelijk haar man gestuurd om me te vergiftigen. Ze heeft het onderzoek verstoord. Ze heeft me beledigd in mijn eigen rechtbank. Ze heeft aangezet tot ordeverstoring. Ze heeft de rechtsgang belachelijk gemaakt en dat zal haar nog berouwen. Met de wet valt niet te spotten, meneer.”
“Nee, natuurlijk niet,” zei Dundridge.
“Dus onderhandel maar zoveel je wilt, maar vergeet niet dat de beslissing om voor de Gorge te kiezen bij mij ligt en dat geen haar op mijn hoofd er aan denkt het genoegen om die beslissing te nemen te laten schieten.”
Dundridge verliet de kamer en overlegde op de gang met de directrice.
“Hij schijnt te denken dat iemand geprobeerd heeft hem te vergiftigen,” zei hij, zorgvuldig de wet tegen laster omzeilend. De directrice glimlachte vriendelijk.
“Dat komt door de hersenschudding,” zei ze. “Daar raakt hij met een dag of twee wel overheen.”
Dundridge liep langs de geriatrische patiënten naar Abbey Close en slenterde troosteloos de trap af naar Market Street. Het leek hem niet erg waarschijnlijk dat lord Leakham over zijn overtuiging dat lady Maud had getracht hem te vergiftigen heen zou komen en hij had het sterke vermoeden dat de rechter op de een of andere perverse manier van de rel in de rechtbank had genoten en zich erop verheugde zijn vendetta voort te zetten zodra hij weer op de been was. Hij overwoog net wat hij nu moest doen toen hij zijn spiegelbeeld zag in een etalageruit. Het was niet het beeld van een man van gezag. Hij maakte een soort ontmoedigde indruk, een gemelijke indruk die helemaal niet paste bij zijn rol als puinruimer van de minister. Het werd tijd om de koe bij de horens te vatten. Hij rechtte zijn rug, marcheerde de weg over naar het postkantoor en belde Handyman Hall. Hij kreeg lady Maud aan de lijn en legde uit dat hij sir Giles graag zou willen spreken.
“Ik ben bang dat sir Giles er op het moment niet is,” zei ze, de klank van haar stem modulerend om op een secretaresse te lijken. “Ik verwacht hem dadelijk weer terug. Zou elf uur u schikken?”
Dundridge zei dat hem dat schikte. Hij verliet het postkantoor en baande zich een weg door de marktkraampjes naar het parkeerterrein om zijn auto op te halen.
§
In Handyman Hall feliciteerde lady Maud zichzelf met haar act. Ze verheugde zich nogal op een babbeltje onder vier ogen met de man van het ministerie. Dundridge, had hij gezegd dat hij heette. Van het ministerie. Sir Giles had laten vallen dat ze iemand uit Londen hadden gestuurd om de situatie in Worford te onderzoeken. En aangezien Giles had gezegd dat hij pas laat vanmiddag terug zou zijn leek dit een ideale gelegenheid om die meneer Dundridge op de hoogte te brengen van de feiten die in haar straatje te pas kwamen. Ze ging naar boven om zich te verkleden en dacht na over haar taktiek. Ze had lord Leakham onschadelijk gemaakt door een frontale aanval maar Dundridge had door de telefoon veel minder zelfverzekerd geklonken dan ze had verwacht. Het was misschien beter om overredingskracht te gebruiken, misschien zelfs een tikje charme. Dat zou de zaak vertroebelen. Lady Maud koos een katoenen jurk uit en deed een vleugje Lavendelwater achter haar oren. Meneer Dundridge zou de deemoedige behandeling krijgen, de ‘hulpeloos klein meisje’ aanpak. Als dat niet werkte kon ze altijd nog haar toevlucht nemen tot hardvochtiger methodes.
§
In de broeikas legde Sneu de koptelefoon neer en wijdde zich weer aan zijn tuinbonen. Dus er kwam een ambtenaar op bezoek bij sir Giles? Een ambtenaar. Sneu had gedecideerde ideeën over ambtenaars. Ze hadden zijn jeugd tot één ellende gemaakt en hij moest niets van ze hebben. Maar goed, lady Maud had deze uitgenodigd naar de Hall te komen, dus waarschijnlijk wist ze wel wat ze deed. Het was jammer. Sneu zou graag de opdracht hebben gekregen die Dundridge de ontvangst te bereiden die hij verdiende en hij stond net te bedenken wat voor ontvangst hij voor hem georganiseerd zou hebben toen lady Maud de tuin in kwam. Sneu richtte zich op en staarde haar aan. Ze droeg een katoenen jurk en in ieder geval in de ogen van Sneu zag ze er heel mooi uit. Het was geen overtuiging die iemand anders gedeeld zou hebben maar Sneus schoonheidsnormen werden niet door mode bepaald. Grote borsten, enorme dijen en heupen waren de attributen van een goede of in ieder geval een weivoorziene moeder en aangezien Sneu nooit een goede, weivoorziene of wat voor moeder dan ook had gehad in postnatale zin legde hij veel nadruk op die uiterlijke kenmerken van potentieel moederschap. Terwijl hij tussen de tuinbonen stond werd hij plotseling vervuld van begeerte. Lady Maud in een katoenen jurk die met een bloemenpatroon was bespikkeld combineerde botanie met biologie. Sneu staarde met grote ogen.
“Sneu,” zei lady Maud, zich niet bewust van het effect dat ze veroorzaakte, “er komt een man van het ministerie van milieuzaken lunchen. Ik wil wat bloemen in huis. Ik wil een goede indruk op hem maken.”
Sneu ging de broeikas binnen en zocht iets geschikts terwijl lady Maud zich diep bukte om een krop sla uit te zoeken voor de lunch. Terwijl ze daarmee bezig was wierp Sneu een blik door de deuropening van de kas. Het was het keerpunt in zijn leven. De stille toewijding aan de familie Handyman die zo lang de passieve drijfveer van zijn bestaan was geweest was verdwenen en vervangen door een actieve gevoelsdrang.
Sneu was verliefd.