- Tanith Lee
- Heren van de Duisternis - Vrouwe van de IJlingen
- Section0001.xhtml
Voorwoord
Er is
verhaald (in "Meester van de
Waan") hoe, in de dagen dat de Aarde vlak was, Azhrarn,
prins der demonen, Heerser van de Nacht, een van de Heren der
Duisternis, de maagd Doonis-Ezael of Dunizel, hetgeen wil zeggen
Ziel van de Maan, beminde -een priesteres in de heilige stad
Bhelsheved. En hoe hij, omdat hij haar boven alles liefhad (maar
het zij gezegd, voornamelijk omdat hij kwaad wilde stichten in die
streken die zijn ongenoegen hadden gewekt) op magische wijze een
kind bij haar verwekte.
Toen dit kind, een dochter, ter wereld kwam, werd Dunizel
veroordeeld door de bevolking die de macht van Azhrarn hogelijk
vreesde doch niet goed verstond. En in weerwil van de bescherming
die haar demonische minnaar rond haar had opgetrokken, verloor ze
hierbij het leven.
Nu scheen het, dat haar dood het gevolg was van een kwade streek
van een van de andere Heren der Duisternis, Prins Chuz, wiens naam
Waanzin is, Meester van de Waan. En zo zocht Azhrarn Chuz op en
zwoer dat hij hem zou najagen en vinden, waar hij zich ook
verbergen mocht en dat de wraak der demonen aan hem voltrokken zou
worden. En vreeswekkend zou het zijn dat twee van de machtige en
onsterfelijke Heren der Duisternis tegen elkaar in het strijdperk
zouden treden. 'Meen je dat ik nu zal beven van angst? vroeg Chuz.
Maar het is heel wel mogelijk dat hij over deze nieuwe wending toch
niet zo optimistisch dacht.
Azhrarn had Dunizel bemind, en geen ander: het kind was voor hem
nooit meer geweest dan een pion. Hij had echter de schattende
blikken gezien die Chuz op haar deed rusten. In zijn pijn en woede
voerde Azhrarn haar daarom mee naar zijn stad Druhim Vanashta,
onder de aarde.