26: Het geluid van de vrijheid
Hagelkorrels die door een buks worden
afgeschoten, verspreiden zich bijna drie centimeter per afgelegde
meter. Een bliksemflits verlichtte het terras en Ryan dook ineen
toen bijna op hetzelfde moment de donderslag volgde. Maar opeens
besefte hij dat het geen donderslag was geweest. Hij zag het hoofd
van een van de lange terroristen uiteenspatten in een rode fontein.
Zijn kameraad stond in de hoek uit het raam te kijken en draaide
zich bliksemsnel om, maar hij was al te laat. Op zijn borst
verscheen een grote rode vlek en hij werd tegen de muur gesmeten.
De kleine man was nog bezig Cathy’s handen vast te binden en
realiseerde zich te laat dat er werd geschoten. De prins sprong op
hem toe en wierp hem met zijn schouder tegen de grond. Ondanks zijn
gebonden handen sprong Jack over de salontafel heen en gaf een hoge
trap in de richting van het hoofd van de kleine man. Hij wist de
terrorist te raken, die heel even versuft leek, maar toen naar de
eettafel rende, waar zijn wapen lag. Ryan, die was uitgegleden,
kwam weer overeind en dook naar de benen van de terrorist. De
kleine man begon wild te trappen, totdat hij de nog warme loop van
een buks tegen zijn voorhoofd voelde.
“Eén beweging, klootzak, en je bent er geweest.”
Cathy, die nog niet goed was vastgebonden, had haar handen weer
vrij en maakte eerst Jacks handen en toen die van de prins los.
Jack raapte de Uzi van een van de overvallers op, met een
reservemagazijn. De prins pakte het andere wapen. “Robby!” zei
Jack. “We moeten als de bliksem zorgen dat we hier wegkomen.” “Dat
ben ik met je eens, maar waarheen?” Robby drukte Cooleys hoofd
tegen de vloer en siste in zijn oor: “Hoe hadden jullie willen
wegkomen, vriend?”
“Weet ik niet,” was alles wat Cooley kon uitbrengen.
“Die dame die jij ‘zwartje’ noemde en die je hebt geslagen, is mijn
vrouw,” zei Robby dreigend. “Ik heb dus reden genoeg om je neer te
knallen, maar ik heb een beter idee.” Hij richtte de buks nu op
Cooleys kruis. “Ik zal je een toontje hoger laten zingen als je
niet heel snel antwoord geeft!”
Jack luisterde verbaasd toe. Zo had hij zijn vriend nog nooit
gehoord. Maar overtuigend klonk het wel. Jack geloofde echt dat hij
het zou doen.
Cooley ook. “Boten...” kreunde hij. “Boten onder aan de
rots.”
“Verzin een beter verhaal, vriend!”
“Het is waar! Twee boten, onder aan de rots. Er hangen
ladders...”
“Hoeveel wachtposten?” vroeg Jack.
“Eén, meer niet.”
Robby keek op. “Jack?”
“Mensen, we gaan een paar boten stelen. Dat vuurgevecht buiten komt
me te dichtbij.”
“Er zijn daar nog vrienden van ons, Jack,” zei Robby
zacht.
Het beviel Ryan ook niet. “Dat weet ik, maar als ze de prins te
pakken krijgen, hebben ze gewonnen. En dit is geen plaats voor
vrouwen en kinderen, Rob.” “Oké, jij bent de marinier,” zei
Jackson, en daar liet hij het bij. Hij gaf Jack zijn automatische
pistool en met z’n allen vertrokken ze.
Longley en zijn mannen waren te druk bezig met wat er vóór hen gebeurde om te zien wat er van achteren naderde. De Engelse veiligheidsagent vuurde vier kogels op een oprukkende zwarte gestalte af en zag dat hij doel had getroffen, toen hij een enorme klap tegen zijn rug voelde en tegen een boom werd gesmeten. Hij wist zich nog half om te draaien en zag op drie meter afstand een in het zwart geklede figuur met een machinepistool. Het wapen spuwde vuur. Een paar seconden later was het stil tussen de bomen.
“Lieve god!” mompelde de scherpschutter van het
bijstandsteam, terwijl hij half gebukt in de richting van het huis
rende. Onderweg had hij al vijf neergeschoten veiligheidsagenten
gezien. Even verderop liet hij zich achter een struik vallen en
verkende door het nachtvizier van zijn geweer de bosrand voor hem.
Het groene beeld toonde mannen in donkere kleding, die naar het
huis slopen.
De schutter pakte zijn walkie-talkie. “Werner, hier Paulson. Ik tel
elf terroristen tussen de bomen, op weg naar het huis. Zo te zien
hebben ze lichte automatische wapens bij zich.” Hij richtte het
vizier nu de andere kant op. “In de tuin tel ik er een stuk of zes.
Er zijn heel wat van onze mensen neergeschoten. Ik hoop dat er
ambulances onderweg zijn.”
“Zijn er nog agenten op de been?”
“Nee. Jullie kunnen het best vanaf de andere kant oprukken. Kan ik
hier versterking krijgen?”
“Komt eraan. Wees voorzichtig en doe het rustig aan,
Paulson.”
“Oké.”
In het zuiden slopen Werner en twee van zijn mensen langs de
bosrand naar het huis. Hun camouflagekleding was door een computer
ontworpen en zelfs bij het licht van de bliksemflitsen waren de
mannen nauwelijks te zien.
Er was iets gebeurd. Jack had een heftig
vuurgevecht gehoord, en toen opeens was alles stil. Evenals Robby
was hij er liever niet vandoor gegaan. Maar wat kon hij anders? Het
huis was omsingeld door een onbekend aantal terroristen en Jacks
groepje telde maar drie gewapende mannen om drie vrouwen en een
kind te beschermen, en hun enige uitweg was langs een steile
rotswand.
Ryan vloekte en liep terug naar de anderen. “Oké,” zei hij tegen de
terrorist. “Waar zijn die ladders?” En hij drukte de loop van zijn
Uzi tegen de borst van de man. “Daar!” wees Cooley, en Ryan vloekte
opnieuw.
Al die tijd dat ze hier woonden, was Jack zoveel mogelijk bij de
rand van de rots vandaan gebleven, uit angst dat de zachte steen
onder hem of zijn dochtertje zou afbrokkelen. En die terroristen
waren gewoon langs die rotswand naar boven geklommen. Met ladders!
Ja, waar dienden ladders anders voor?
“Oké, mensen,” zei Ryan, met een blik om zich heen. De plaats van
de ladders was aangegeven met witte stokken in het gras. “Onze
vriend hier en ik gaan het eerst naar beneden. Dan komt u,
Hoogheid, met de vrouwen. Robby, blijf tien meter achter ons en
zorg voor dekking.”
“Ik kan ook met wapens omgaan,” zei de prins.
Jack schudde nadrukkelijk zijn hoofd. “Nee. Als ze u te pakken
krijgen, hebben ze gewonnen. Als er iets misgaat, reken ik op u om
voor mijn vrouw en kind te zorgen, Hoogheid. U moet naar het zuiden
varen. Daar vindt u een inham, bijna een kilometer hiervandaan. Ga
daar aan land en blijf lopen tot u bij de weg komt. Er is voldoende
dekking, dus ik denk dat u daar veilig bent. Robby, als je iets
ziet bewegen, meteen schieten.”
“Maar als het...”
“Alles wat beweegt, is de vijand.” Jack wierp nog een laatste blik
om zich heen. “Vooruit,” zei hij toen tegen Cooley. “Jij gaat het
eerst naar beneden, en geen geintjes, want ik schiet meteen je kop
eraf. Begrepen?”
“Ja.”
“Opschieten dan.”
De aluminium ladder was glibberig en Ryan gleed bijna uit, omdat
hij Cooley in de gaten probeerde te houden. Boven hem begon de
tweede groep aan de afdaling. De prinses had zich over Sally
ontfermd en hield Ryans dochtertje tussen zichzelf en de ladder in.
Toch hoorde Jack zijn kleine meid zachtjes huilen. Maar hij kon er
niets aan doen. In zijn gedachten was nu geen plaats voor woede of
medelijden. Hij mocht geen enkele fout maken, want ze zouden geen
tweede kans krijgen. Bij het licht van een bliksemflits zag hij de
twee boten liggen, ongeveer honderd meter naar het noorden. Hij kon
niet zien of er iemand aan boord was.
Eindelijk waren ze beneden. Cooley wilde al naar het noorden lopen,
maar Ryan hield hem tegen. “Hier blijven.”
De prins en de vrouwen bereikten nu ook de voet van de rots, en
Robby kwam als laatste beneden.
“Ze kwamen net bij het huis aan toen ik op de ladder stapte.
Misschien dat dit ze even ophoudt.” Hij hield de witte stokken
omhoog waarmee de plaats van de ladders was aangegeven. In het
donker zou die moeilijk te vinden zijn.
“Goed gedaan, Rob.” Jack draaide zich om. Van de boten was in de
regen en de duisternis niets meer te zien. De terrorist had gezegd
dat er maar één wachtpost bij de boten was achtergebleven. Maar als
hij zou liegen...?
“Lopen!” Ryan gebaarde met zijn Uzi. “En vergeet niet wie het eerst
een kogel krijgt als er wat gebeurt.”
Ze liepen over het harde zand, dicht tegen de begroeide rotswand
aan, waardoor ze nauwelijks te zien waren.
Opeens werd op een rots, nog geen tweehonderd meter achter hen, een
boom door de bliksem getroffen. In het felle licht zag Jack de
boten weer. Het waren witte motorboten van een meter of zes lang.
In iedere boot stond een man.
“Eén wachtpost maar, zei je toch?” beet hij Cooley toe. “Wat is het
wachtwoord?” “Dat is er niet,” antwoordde Cooley met onvaste stem.
Hij bezag de situatie vanuit een heel ander standpunt. Hij zat
gevangen tussen twee partijen die allebei geen moment zouden
aarzelen hun wapens te gebruiken.
Ryan vroeg zich af of de kleine man nu de waarheid sprak, maar hij
had geen tijd om er lang over na te denken. “Doorlopen!”
De eerste boot kwam in zicht, eerst als een vage vlek, toen als een
donker silhouet. Ryan schatte dat ze er nog zo’n vijftig meter
vandaan waren en hij hoopte dat de bliksem even zou uitblijven. Op
die afstand zouden de mannen in de boten misschien een gezicht
kunnen herkennen.
Nog veertig meter. Er lagen ook stenen op het strandje en Jack had
moeite er niet over te struikelen. Met zijn linkerhand schroefde
hij de grote geluiddemper van de Uzi. Hij merkte dat de balans van
het wapen erdoor werd verstoord. Nog vijfentwintig meter. Hij kon
de boot nu duidelijk zien, met de andere zo’n twintig meter
erachter. De man aan boord stond in het midden, aan bakboord, met
zijn gezicht naar het groepje dat nu in het duister naderde. Jack
bracht zijn Uzi in de aanslag. Sinds zijn opleiding in Quantico had
hij niet meer met een Uzi geschoten. Het was een klein, maar
prettig wapen, dat goed in de hand lag. Het zwarte metalen vizier
was alleen volkomen nutteloos in het donker.
Nog twintig meter. Het eerste salvo moest meteen raak
zijn...
Ryan deed een halve stap naar rechts en liet zich op één knie
zakken. Hij bracht het machinepistool omhoog, richtte laag en links
van de man in de boot en vuurde vier schoten af. De kogels trokken
een diagonale lijn door het silhouet van het doelwit en de man
zakte meteen in elkaar. Ryan was even verblind door de lichtflitsen
van zijn eigen wapen. Cooley was naar de grond gedoken. Ryan trok
hem overeind, maar struikelde in het zand. Daarvan maakte Cooley
gebruik om naar de boot te rennen. Hij schreeuwde iets dat Ryan
niet kon verstaan.
Ryan zette de achtervolging in. Op het moment dat Cooley aan boord
van de eerste boot wilde springen, richtte de man in de tweede boot
zich op en vuurde een salvo op Jack en zijn mensen af. Cooley
stortte als een zak aardappelen in de boot. Jack dook weg achter de
boot, knielde en vuurde. De man in de andere boot ging neer, maar
Jack wist niet of hij was geraakt. Het was net als bij de
oefeningen in Quantico: een complete chaos. En de partij die de
minste fouten maakte, kwam als overwinnaar uit de strijd.
“Aan boord!” riep hij naar achteren, terwijl hij de andere boot
onder schot hield. Hij draaide zich niet om, maar hoorde de anderen
in de boot springen. Het bliksemde weer en Ryan zag de man die hij
had neergeschoten, met drie rode vlekken op zijn borst en zijn ogen
en mond verbaasd opengesperd. Cooley lag naast hem; de zijkant van
zijn hoofd was opengereten. Het fiberglasdek was rood van het
bloed. Robby klom als laatste aan boord. Op dat moment verscheen er
weer een hoofd boven de rand van de andere boot. Ryan vuurde en
sprong toen ook zelf de boot in.
“Robby, wegwezen!” Jack kroop op handen en voeten naar de andere
kant en controleerde of iedereen dekking had gezocht.
Jackson ging achter het stuur zitten en zocht de starter. De motor
kwam tot leven op het moment dat er uit de tweede boot weer werd
geschoten. Ryan hoorde de kogels in het fiberglas slaan. Robby
kromp ineen, maar drukte toch de gashendel naar voren. Jack schoot
terug.
“Mannen op de rots!” riep de prins.
O’Donnell had zijn mannen verzameld en nieuwe
orders gegeven. Alle veiligheidsagenten waren nu geëlimineerd, maar
de helikopter was waarschijnlijk in het westen geland. Hij dacht
niet dat de raket doel had getroffen, maar hij wist het niet zeker.
“Bedankt voor de hulp, Sean. Hoe is de toestand in het huis?” “Ik
heb Dennis en twee anderen achtergelaten. We moeten ervandoor.” “En
snel ook!” zei Alex. Hij wees naar het westen. “We krijgen nog meer
gezelschap.” “Goed. Sean, haal ze op en breng ze naar de
rots.”
Miller rende met twee man terug naar het huis. Alex en zijn
kameraad volgden hen op de hielen. De voordeur stond open. De vijf
mannen stormden naar binnen, de huiskamer in, en bleven toen
stokstijf staan.
“Waar zijn ze, verdomme?” vroeg Alex.
Miller keek verbijsterd om zich heen. Twee van zijn mannen lagen
dood op de grond, hun wapens waren verdwenen, en... “Doorzoek het
huis!” schreeuwde hij. Alex en hij bleven in de kamer
achter.
De zwarte man keek hem woedend aan. “Heb ik verdomme al dat werk
moeten doen, zodat jij er weer een puinhoop van kunt maken?”
brieste hij.
Een paar seconden later waren de drie anderen weer terug en meldden
dat er niemand te vinden was. De mannen stapten weer naar buiten en
liepen naar de rots. “Ze zijn verdwenen,” zei Alex, voordat Miller
iets kon zeggen.
O’Donnell kon het niet geloven. Sean vertelde snel en hakkelend wat
er was gebeurd. “Die stommeling heeft de zaak weer verknald,” zei
Dobbens.
Dat was te veel voor Miller. Hij pakte de Uzi van een van de gedode
veiligheidsagenten en schoot Alex van een meter afstand in zijn
borst. Louis staarde even verbijsterd naar zijn in elkaar gezakte
chef en wilde toen zijn pistool grijpen, maar Miller knalde hem ook
neer.
“Wat krijgen we nou?” vroeg Paulson.
Ze hadden zojuist het groepje aan de rand van de rots in het vizier
gekregen. Paulson telde twaalf man, waar even later nog vijf man
bij kwamen uit de richting van het huis. Een paar van hen begonnen
druk te gebaren, terwijl de anderen afwachtten. Er leken gewonden
bij te zijn, maar dat kon hij niet goed zien.
En toen opeens begon een van de mannen te schieten en doodde twee
anderen. Maar wie had hij gedood? Paulson raakte in verwarring.
Waren er misschien toch gijzelaars onder? De scherpschutter had een
vrij schootsveld, maar zolang hij er niet zeker van was dat hij op
terroristen vuurde, kon hij niets riskeren.
“Toe nou!” mompelde Jackson. De motor was nog
koud en liep onregelmatig toen hij de hendel in de achteruit zette.
Heel langzaam voer de boot van het strandje vandaan. Ryan hield
zijn Uzi nog steeds op de andere boot gericht. De man liet zich
weer zien en Ryan vuurde drie schoten af, maar toen was zijn
magazijn leeg. Vloekend pakte hij het andere magazijn.
“Mannen op de rots!” herhaalde de prins. Hij had nu de buks, en
hield hem in de aanslag, maar vuurde niet. Op dat moment zagen ze
echter lichtflitsen en werd er vanaf de rots op hen geschoten.
Sissy Jackson gilde en greep naar haar voet, terwijl de prins
terugschoot.
De boot was nu dertig meter uit de kust. Robby draaide snel aan het
stuur en gaf vol gas. Eén angstig moment begon de motor te
sputteren, maar toen kwam hij met een brullend geluid op toeren en
de boot sprong naar voren.
“Oké!” riep de piloot. “Waarheen, Jack? Annapolis?”
“Ja!” schreeuwde Ryan terug. Toen zag hij dat Sissy’s voet bloedde.
Onder Robby’s stoel stond een eerstehulpkist, die Jack naar zijn
vrouw toe schoof.
Cathy begon Sissy’s voet te verbinden. “Hoe erg is het, Sis?” vroeg
ze. “Het doet pijn, maar het is wel uit te houden,” zei ze, met
opeengeklemde kaken. “Gaat het, schat?” riep Robby naar
achteren.
“Luitenant, zal ik het roer overnemen?” vroeg de prins.
“Oké, kapitein.” Robby liet zich van zijn stoel glijden en de prins
nam zijn plaats in. “Uw kompaskoers is nul-drie-zes. Maar weest u
voorzichtig, want als we uit de beschutting van de rotsen komen,
kan het flink tekeergaan en bovendien is het een drukke
vaarroute.”
“Goed. Hoe kom ik Annapolis binnen?” De prins controleerde de
meters. “Als u de lichten van de twee bruggen ziet, waarschuwt u me
maar. Ik ken de haven en ik vaar het laatste stukje wel.”
De prins knikte, minderde snelheid toen ze in ruwer water kwamen en
hield het kompas en de zee in de gaten.
Jack keek snel hoe het met de anderen was. Zijn vrouw was nog bezig
met Sissy, en de prinses had zijn dochtertje in haar armen. Behalve
hij zelf, Robby en de prins had iedereen zijn hoofd naar beneden.
Jack voelde zich wat geruster. Voorlopig waren ze ontkomen en
hadden ze hun lot weer in eigen hand.
“Ze zitten achter ons aan,” zei Robby, die de buks had gepakt en er
twee patronen in stak. “Ongeveer driehonderd meter achter ons. Ik
zag ze net toen het bliksemde. Als het meezit, kunnen we ze wel
kwijtraken in dit weer.”
“Hoeveel zicht hebben ze, denk je?”
“Zo’n honderd meter, hooguit,” antwoordde Robby. “Behalve wanneer
het bliksemt. Maar we laten geen kielzog na en ze weten niet waar
we heen gaan. Ik wou dat we een radio hadden. Dan konden we de
kustwacht of iemand anders waarschuwen en ze in de val laten
lopen.”
Jack zat nu ook op de bodem van de boot en zag dat zijn dochtertje
in de armen van de prinses in slaap was gevallen.
“Goed werk, luitenant.”
“Stom geluk dat ik op het juiste moment naar de W.C.
ging.”
Ryan bromde instemmend. “Ik wist niet dat je met een buks overweg
kon.” “Toen ik nog een kind was, had de Ku Klux Klan de leuke
gewoonte om elke dinsdagnacht een negerkerk in de fik te steken. Om
ons te laten zien wie de baas was, begrijp je? Op een avond
besloten ze dat de kerk van mijn vader aan de beurt was. Maar we
werden gewaarschuwd — niet alle blanken zijn klootzakken — en we
stonden ze op te wachten. We hebben niemand gedood, maar ze waren
net zo wit als die lakens die ze droegen. Ik heb zelfs de radiateur
uit een van hun auto’s geschoten. De politie deed natuurlijk niets,
maar dat was wel de laatste keer dat ze zulke geintjes in onze stad
probeerden uit te halen.” Hij grinnikte bij de herinnering. Op
ernstiger toon zei hij toen: “Dit is de eerste keer dat ik iemand
heb gedood, Jack — Maar het vreemde is dat ik er niets bij voel.
Helemaal niets.”
“Dat komt morgen wel.”
Robby keek zijn vriend aan. “Ja, dat zal wel.”
Het bijstandsteam trof het huis verlaten aan.
De tweede groep was nu ook op het strijdtoneel aangekomen, plus
twintig man politie, een brandweerwagen en een paar ambulances.
Drie van de veiligheidsagenten bleken nog te leven, evenals een
terrorist die was achtergelaten.
“Ze zijn allemaal in boten gestapt en die kant uit gevaren,” zei
Paulson. “Ik had er wel een stelletje kunnen neerschieten, maar ik
kon niet zien wie wie was.” Hij had de juiste beslissing genomen,
en Werner wist dat.
“Maar wat doen we nu?” vroeg een hoofdinspecteur van politie. Het
leek een retorische vraag, want niemand had er meteen een antwoord
op.
“Laten we nu eens aannemen dat onze vrienden op de een of andere
manier zijn ontkomen,” zei Werner na een paar seconden, “en dat die
terroristen er in een boot vandoor zijn gegaan. Waar kunnen ze dan
heen?”
“Weet je hoeveel werven en kleine havens hier in de buurt zijn?”
vroeg de politieman. “Om nog maar te zwijgen van huizen met eigen
aanlegsteigers? Honderden, man! Die kunnen we nooit allemaal
controleren.”
“Toch zullen we iets moeten doen!” beet Werner terug. Zijn woede
werd nog verergerd door de pijn in zijn rug. Een zwart hondje kwam
naar hen toe. Het keek even hulpeloos als de mannen.
“Volgens mij hebben we ze afgeschud.”
“Misschien,” antwoordde Jackson. Bij de laatste bliksemflits had
hij de andere boot niet meer gezien, maar dat zei niet
veel.
“Kunnen we nog verder naar het oosten?” vroeg Jack.
“Dan komen we in de vaarroute van de vrachtschepen,” zei Robby. “En
we zijn niet zo ver gekomen om ons op het laatste moment door zo’n
Griekse roestbak te laten overvaren.”
“Lichten voor ons uit,” meldde de prins.
“Ja, dat zijn ze!” Robby liep naar voren. De lichten van de twee
Chesapeake-bruggen knipoogden tegen hen vanuit de verte. Jackson
nam het roer over en de prins zocht weer een plaatsje achterin.
Iedereen was doorweekt en zat te huiveren in de koude wind. De zee
werd wat rustiger toen Robby de haven van Annapolis binnenvoer. Het
zicht was nog altijd zo slecht, dat hij grotendeels op zijn
geheugen moest vertrouwen. Hij zette koers naar de haven van de
Marine Academie en wist op een haar na een grote boei te ontwijken,
toen hij worstelde om de boot met de voorsteven op de golven te
houden. Vlak bij de pier ging hij staan om beter te kunnen zien.
Eigenlijk had hij willen afmeren in de jachthaven van de Academie,
maar daar lagen te veel schepen. Daarom voer hij naar de pier, waar
hij de boot op de kracht van de motor tegen de betonnen kade
hield.
“Terug! Jullie mogen hier niet aanleggen!” brulde de marinier die
op wacht stond. Hij had een stuk plastic over zijn witte pet en
droeg een regenjas.
“Ik ben luitenant-commandant Jackson, beste vriend!” riep Robby
terug. “Ik werk hier. Jack, pak de landvasten!”
Jack sprong op de kade en legde de boot aan de voorkant vast. De
prins deed hetzelfde aan de achterkant. Robby zette de motor af,
klom uit de boot en liep naar de marinier. “Je herkent me nu
wel?”
De marinier salueerde. “Sorry, luitenant, maar...” Hij scheen even
met zijn zaklantaarn in de boot en vloekte toen.
De regen had het bloed grotendeels weggespoeld, maar de mond van de
marinier viel open toen hij de twee lijken zag, plus drie vrouwen —
van wie een gewond — en een slapend kind. Daarna ontdekte hij het
machinepistool dat Ryan over zijn schouder had geslingerd. Een
saaie, natte avondwacht leek een opwindend staartje te krijgen.
“Heb je hier een radio?” vroeg Robby. De marinier gaf hem zijn
walkie-talkie en Robby meldde zich: “Wachtlokaal, hier luitenant
Jackson.”
“Luitenant Jackson? Sergeant-majoor Breckenridge hier. Ik wist niet
dat u vanavond dienst had. Wat kan ik voor u doen?”
Jackson slaakte een diepe zucht. “Blij dat jij het bent, Gunny.
Luister goed. Ik heb een stel gewapende mariniers nodig bij de
westelijke pier. En snel! We hebben grote problemen.”
“Aye, aye, sir!” De verbinding werd verbroken. Breckenridge gaf
meteen zijn orders. De vragen kwamen later wel.
Jack en de marinier hielpen de vrouwen uit de boot.
“En die daar?” vroeg de marinier, doelend op de lijken.
“Later, korporaal.”
De marinier knikte. Hij had zijn regenjas al open en de klep van
zijn pistoolholster los.
“Wat is hier verdomme aan de hand?” vroeg een vrouwenstem. “O, bent
u het, luitenant Jackson.”
“Wat doet u hier, bootsmaat?” vroeg Robby.
“Wij houden de wacht bij de boten, luitenant. De storm zou ze tegen
de kade kapot kunnen slaan, en...” Bootsmaat Mary Znamirowski
staarde verbaasd naar het gezelschap op de pier. “Maar
wat...?”
“Bootsmaat, verzamel je mensen maar en houd ze uit de buurt. Ik heb
nu geen tijd om het uit te leggen.”
Met piepende remmen stopte een pickup-truck op de kade. De
chauffeur sprong eruit en rende op hem toe, op de hielen gevolgd
door drie andere mannen. Een van hen was Breckenridge. De
sergeant-majoor wierp een snelle blik op de vrouwen, wendde zich
toen tot Jackson en stelde de populairste vraag van die avond: “Wat
is er verdomme aan de hand?”
Robby wees naar de boot. Breckenridge keek en vloekte
toen.
“We hadden een etentje bij Jack,” verklaarde Robby. “Maar er kwamen
een paar ongenode gasten die het op hem hadden voorzien...” Jackson
knikte naar de prins van Wales, die zich omdraaide en glimlachte.
Breckenridge sperde zijn ogen wijd open. Even was hij van zijn stuk
gebracht, en dus deed hij meteen wat mariniers altijd doen als ze
het niet meer weten: salueren, zoals voorgeschreven in het
handboek.
“Ze hebben een stel veiligheidsagenten vermoord, maar wij hadden
geluk. Ze wilden met boten ontsnappen. We hebben een van die boten
gestolen en zijn hierheen gekomen, maar er moet nog een boot met
die schoften rondvaren. Misschien zijn ze ons zelfs
gevolgd.”
“Wat voor wapens hebben ze?” vroeg de sergeant-majoor.
“Deze.” Ryan hield zijn Uzi omhoog.
De sergeant-majoor knikte en pakte zijn walkie-talkie.
“Wachtlokaal, hier Breckenridge. Groot alarm. Haal iedereen uit
zijn bed en waarschuw kapitein Peters. Over vijf minuten wil ik een
gewapende eenheid op de pier. Opschieten!” “Begrepen,” klonk het
aan de andere kant. “Groot alarm.”
“Laten we eerst de vrouwen wegbrengen,” drong Ryan aan.
“Nog niet, luitenant,” antwoordde Breckenridge. Hij keek met zijn
geoefende blik rond. “Eerst wil ik hier meer mensen hebben. Die
vrienden van u hebben misschien verderop langs de rivier aangelegd
en komen nu over land hierheen. Zo zou ik het doen, tenminste.
Cummings en Foster!” riep hij toen. “Let op de dames. Mendoza, stap
in een van die boten en houd de zaak in de gaten.” Breckenridge
liep even op en neer om de gunstigste posities voor zijn schutters
te bepalen.
“Kunnen die lampen niet uit?” vroeg Ryan.
“Ik zou niet weten hoe. Al dat licht bevalt mij ook niet. Maar
maakt u zich geen zorgen, luitenant. We hebben een groot open
terrein achter ons, dus van die kant kunnen ze ons niet verrassen.
Zodra we de zaak hebben georganiseerd, zullen we de dames naar de
eerstehulppost brengen en ze een escorte meegeven. Hoe goed zijn
die lui?”
“De terroristen? Dat weet ik niet. Ze hadden natuurlijk het
voordeel van de verrassing en dat is veel waard.”
“Er komt een boot aan!” riep Mendoza.
“Oké, jongens,” mompelde de sergeant-majoor, met zijn .45 al in de
aanslag. “Laten we nog even wachten, totdat we hier een paar echte
kanonnen hebben.” “Ze naderen heel langzaam,” meldde
Mendoza.
Breckenridge liet zich achter de kademuur zakken en volgde de
bewegingen van de witte boot. “Ze zijn nog tachtig meter van de
kade, en ze zigzaggen. Ze proberen erachter te komen hoe de
toestand is, denk ik,” zei hij tegen Ryan. Nog een paar minuten
maar, dan komt er versterking, dacht hij.
De boot draaide en koerste nu recht op de boot af die Robby aan de
kademuur had afgemeerd. Dat was hun eerste echte fout, dacht
Jack.
“Goed zo.” De sergeant-majoor zocht dekking achter de achtersteven
van een andere boot en richtte zijn automatische pistool. “Kom maar
op, heren Er stopte nog een pickup-truck, met gedoofde lichten.
Acht mannen sprongen eruit. Vanaf zee werd geschoten en twee
mariniers stortten neer. Breckenridge draaide zich om en
schreeuwde: “Vuur!”
Oorverdovende salvo’s weerkaatsten tegen de kademuren. Ryan
probeerde zorgvuldig te richten, maar na vier schoten was het
magazijn van zijn Uzi leeg. Hij vloekte en staarde wat onnozel naar
het wapen, totdat hij zich herinnerde dat hij nog een geladen
pistool had. Hij pakte de Browning en vuurde één schot af, maar zag
toen dat het doelwit was verdwenen. Op hetzelfde moment hoorde hij
het brullen van de motor van de boot.
“Niet meer schieten!” schreeuwde Breckenridge. “Ze gaan ervandoor.
Is er iemand geraakt?”
“Hier!” klonk een stem van rechts, waar de vrouwen zaten.
Ryan en de sergeant-majoor liepen erheen. Twee mariniers waren
neergeschoten. Een van hen had alleen een vleeswond in zijn arm,
maar de ander was door zijn heup geschoten en gilde van de pijn.
Cathy was al met hem bezig.
“Mendoza, wat gebeurt er?” riep Breckenridge naar zijn
uitkijkpost.
“Ze varen de haven uit. Met grote snelheid!”
“Haal je handen eens weg, soldaat,” zei Cathy. De marinier had een
lelijke schotwond in zijn linkerzij. “Oké, rustig maar. Het doet
pijn, maar het komt wel weer goed.” Breckenridge bukte zich, pakte
het geweer van de man en gaf het aan sergeant Cummings.
“Wie heeft hier de leiding?” vroeg kapitein Mike Peters, die nu ook
op het toneel was verschenen.
“Dat zal ik wel zijn,” zei Robby.
“Verdomme, Rob, wat is er allemaal aan de hand?”
“Wat dacht je?”
Er kwam nog een truck met zes mariniers de kade op. Ze wierpen één
blik op de gewonde mannen en ontgrendelden hun wapens.
Robby legde Peters snel uit wat er was gebeurd.
“Goedenavond, kapitein,” zei de prins, nadat hij zich ervan had
overtuigd dat met zijn vrouw alles in orde was. “Hebben we iemand
geraakt? Ik had te weinig zicht.” Er klonk teleurstelling in zijn
stem.
“Ik weet het niet,” antwoordde Breckenridge. “Ik zag water
opspatten vóór de boot, en met een pistool kom je niet door dat
soort boten heen.”
Een paar bliksemflitsen verlichtten de haven.
,Ik zie ze, ze zijn op weg naar de baai!” riep Mendoza.
“Verdomme!” gromde Breckenridge. “Hé, jullie daar! Breng de dames
naar de eerstehulppost.”
Robby tilde zijn vrouw op, terwijl Breckenridge de prinses overeind
hielp. “Wilt u de kleine meid aan een van de mariniers geven,
mevrouw?” vroeg hij haar. “Dan brengen ze u naar de eerstehulppost
en kunt u allemaal wat opdrogen.”
Ryan zag dat zijn vrouw nog steeds met een van de gewonde mariniers
bezig was. Toen keek hij naar de patrouilleboot die aan de kade
lag. “Robby?”
“Ja?”
“Heeft die boot radar?”
“Dat hebben ze allemaal.” Het was bootsmaat Znamirowski die
antwoord gaf. Een marinier liet de klep van de truck zakken en
hielp Jackson zijn vrouw in de wagen te tillen.
“Waar denk je aan, Jack?”
“Hoe snel zijn ze?”
“Dertien knopen, denk ik. Niet snel genoeg.”
Bootsmaat Znamirowski wierp een blik over de kademuur naar de boot
waarmee Robby en de anderen waren gevlucht. “In dit weer haal ik
zo’n bootje wel in,” zei ze. “Ik heb alleen niemand om de radar te
bedienen.”
“Dat doe ik wel,” bood de prins aan. “Met plezier zelfs.” Hij had
er genoeg van steeds het doelwit te zijn, en hij liet zich niet
ompraten.
“Znamirowski, ligt er een patrouilleboot klaar?” vroeg
Jackson.
“Ja. Compleet met bemanning.”
“Goed. Kapitein Peters, we hebben een paar mariniers
nodig.”
“Sergeant-majoor Breckenridge, sluit het gebied af en laat tien man
naar de boot komen.”
Breckenridge gaf zijn mannen bevel het terrein af te grendelen en
droeg het gezag op de kade toen aan sergeant Cummings over.
Ryan hielp zijn vrouw in de truck. “We gaan
achter ze aan.”
“Dat had ik al begrepen. Wees voorzichtig, Jack.
Alsjeblieft.”
“Natuurlijk. Maar dit keer zullen we ze te pakken krijgen, schat.”
Hij kuste haar. Er lag een vreemde uitdrukking op haar gezicht,
meer dan alleen bezorgdheid. “Alles in orde met je?”
“Ja hoor. Maak je over mij maar geen zorgen. En kijk
uit.”
Jack draaide zich om, liep naar de boot die Znamirowski had
aangewezen en sprong aan boord. Hij liep de kajuit binnen en vond
de trap naar boven.
“Ik ben bootsmaat Znamirowski en ik heb het bevel over dit schip,”
hoorde hij een vastberaden stem. Mary Znamirowski zag er helemaal
niet als een bootsmaat uit, maar de roerganger, ook een vrouw,
sprong meteen in de houding.
Even later voeren ze de haven uit.
“Zijn ze al op de radar te zien?” vroeg Znamirowski.
De prins bestudeerde de knoppen van de apparatuur, die nieuw voor
hem was. Maar al snel had hij de juiste schakelaars gevonden en
boog zich over het scherm. “Aha! Doelwit op één-één-acht,
noordoostelijke koers, afstand dertienhonderd meter, snelheid...
ongeveer acht knopen.”
“Ja, dat kan wel kloppen,” merkte Znamirowski op. “Het kan daar
flink spoken. Wat doen we, luitenant?” vroeg ze aan
Robby.
“Kunnen we bij ze in de buurt blijven?”
“Ze hebben op mijn boten geschoten! Ik wil ze ook wel rammen, als
het nodig is,” reageerde de bootsmaat verontwaardigd. “Wij kunnen
een snelheid van dertien knopen aanhouden. Volgens mij kunnen zij
niet harder dan tien knopen, in dit weer.” “Goed. Blijf er dan zo
dicht mogelijk in de buurt, maar zonder op te vallen,” zei Robby,
en pakte toen zijn microfoon om hun positie aan de marinebasis in
Annapolis door te geven. Hij moest de oproep twee keer herhalen,
voordat er antwoord kwam. “Annapolis, hier de November Alfa Echo
Foxtrot. Geef me de commandant.” “Hij heeft ons net gebeld. Eén
moment.” Er volgden een paar klikken en het gebruikelijke
geruis.
“Admiraal Reynolds hier. Met wie spreek ik?”
“Luitenant-commandant Jackson, admiraal, aan boord van een
patrouilleboot. We bevinden ons ongeveer een mijl ten zuidoosten
van de Academie, en we zitten achter de boot aan die zojuist de
kade heeft beschoten.”
“Juist. Wie heb je aan boord?”
“Bootsmaat Znamirowski en haar bemanning, plus kapitein Peters,
sergeant-majoor Breckenridge met tien mariniers, doctor Ryan en
eh... kapitein Wales van de Britse marine,” antwoordde
Robby.
“O, zit hij dáár? Ik heb de FBI op de andere lijn. De dames zijn
naar het ziekenhuis gebracht en de FBI en de politie zijn op weg
hierheen. Wat ben je van plan, Robby?” “We volgen nu die boot op de
radar, admiraal. We proberen te ontdekken waar die lui naartoe
willen, zodat we de juiste instanties kunnen waarschuwen.” Hij vond
dat hij dat heel keurig had gezegd. “Ik zal de kustwacht van
Baltimore waarschuwen, want zo te zien varen ze die richting
uit.”
“Begrepen. Wees voorzichtig.”
“Jawel, admiraal.”
“Gebruik je gezond verstand en houd ons op de hoogte. Over en uit.”
“Hij heeft vertrouwen in je,” merkte Ryan op.
“Znamirowski, is er koffie aan boord?” vroeg Robby.
“Er staat een pot in de kombuis, luitenant, maar ik heb niemand om
koffie te zetten.” “Dat doe ik wel,” zei Jack. Hij dook naar
beneden en kwam even later weer terug. “Koffie over tien minuten,”
meldde hij.
Robby had intussen de kustwacht van Baltimore opgeroepen, die niet
erg enthousiast reageerde. Ze waren nauwelijks berekend op een
complete zeeslag met zwaar bewapende terroristen.
“Wij hebben tien mariniers aan boord,” antwoordde Jackson. “Hebben
jullie assistentie nodig?”
“Ja, natuurlijk, Echo Foxtrot! We hebben inmiddels contact met de
politie en de FBI, die op weg zijn hiernaartoe.”
“Goed,” besloot Robby. “Als jullie die boot vóór blijven, dan
volgen wij. Zodra duidelijk is waar die lui naartoe gaan,
waarschuwen jullie de politie.”
“Begrepen. Over en uit, Echo Foxtrot.”
“Volgens mij zijn ze op weg naar een schip,” zei de
prins.
“Dat denk ik ook,” zei Ryan. “Ze proberen waarschijnlijk op
dezelfde manier weg te komen als toen ze die klootzak Miller hadden
bevrijd... Robby, kun je de kustwacht vragen om een lijst van
schepen in de haven?”
Werner was al onderweg met zijn twee bijstandsteams. Hij vroeg zich af wat er die avond allemaal verkeerd — en goed — was gegaan, maar daar zou hij later nog wel eens over nadenken. Voorlopig moesten ze zo snel mogelijk de Marine Academie zien te bereiken, om de mensen te beschermen die ze eigenlijk hadden moeten redden. Hij had zijn mannen verdeeld over een Chevy van de FBI en twee politiewagens, die allemaal via Ritchie Highway op weg waren naar Baltimore. Een helikopter was gemakkelijker geweest, dacht hij, maar het was nog steeds noodweer en bovendien hadden ze voorlopig hun bekomst van helikopters.
“Hier heb ik de lijst van schepen in de haven,”
meldde de luitenant van de kustwacht zich over de radio. Hij noemde
een lange reeks namen op, terwijl Ryan en Jackson aandachtig
luisterden.
“... de Costanza, varend onder
Cypriotische vlag, afkomstig uit Valetta, Malta...” “Bingo!” zei
Ryan. “Vertel eens wat meer over die Costanza.”
“Hij vertrekt over vijf uur vanaf het Dundalk-dok, terug naar
Valetta, met voornamelijk landbouwapparatuur aan boord,” antwoordde
de kustwacht. “Dat moet hem zijn,” zei Jack zacht.
“Hoezo?” vroeg Robby.
“Ik weet het natuurlijk niet zeker, maar toen onze vrienden die
stunt op eerste kerstdag uithaalden, zijn ze waarschijnlijk in het
Kanaal opgepikt door een schip dat onder Cypriotische vlag voer. En
bovendien vermoeden we dat ze hun wapens via een Maltese handelaar
krijgen, die met een Zuidafrikaan samenwerkt.”
Robby knikte en zei in de microfoon: “Kustwacht, hebt u de
plaatselijke politie al ingelicht?”
“Jawel, Echo Foxtrot.”
“Zeg ze dan dat de terroristen vermoedelijk op weg zijn naar de
Costanza.” “Begrepen, Echo Foxtrot. We
zullen het schip door een van onze boten in de gaten laten
houden.”
“Maar zorg dat u niet opvalt, kustwacht!”
“Geen probleem. Over en uit.”
“We hebben ze!” dacht Ryan hardop.
“Blijf doodstil staan, luitenant,” zei Breckenridge opeens. Hij
stak zijn hand achter Ryans riem en pakte voorzichtig zijn pistool.
Het wapen stond op scherp, met de haan gespannen. Breckenridge
zette het op veilig en stak het weer terug achter Ryans riem.
“Beter opletten, luitenant, anders zou u nog kostbare delen
verspelen.” Ryan knikte schaapachtig. “Bedankt, Gunny.”
“Wij zijn er om de luitenants te beschermen.” Breckenridge draaide
zich om. “Mariniers, wakker blijven!”
“Let er iemand op de prins? vroeg Jack.
De sergeant-majoor wees op een korporaal, die met zijn geweer in de
hand op een meter afstand van Zijne Hoogheid stond en opdracht had
zich tussen hem en eventuele kogels te werpen.
Vijf minuten later reden drie politiewagens met
gedoofde lichten naar pier 3 van het Dundalk-dok. Ze stopten onder
een van de transportkranen en vijf agenten liepen zachtjes naar de
trap van het schip. Een matroos die daar op wacht stond, probeerde
hen tegen te houden, maar werd meteen in de boeien geslagen. De
brigadier die de leiding had, klom nog drie trappen op, totdat hij
de brug bereikte.
“Wat moet dit voorstellen?” klonk een stem.
“En wie mag u wel zijn?” vroeg de brigadier, vanachter de loop van
een geweer. “Ik ben kapitein Nikolai Frenza!”
“Kapitein, ik ben brigadier William Powers van de politie van
Maryland en ik heb een paar vragen voor u.”
“U hebt geen enkele bevoegdheid op mijn schip!” antwoordde Frenza,
met een accent waarin sporen van Grieks en een andere taal te horen
waren.
Powers trok zich weinig aan van zijn protest. “Wij hebben
aanwijzingen dat er een boot met terroristen naar uw schip onderweg
is. Zij hebben een groot aantal mensen gedood, onder wie drie
politiemannen.” Hij drukte de loop van zijn geweer tegen Frenza’s
borst. “Kapitein, als ze werkelijk hierheen komen of als u me maar
één strobreed in de weg legt, dan bent u in grote problemen! Begrijpt u me?” De man kromp voor
zijn ogen ineen. De informatie klopte dus, constateerde Powers.
“Als u me iets te vertellen hebt, doe het dan nu!” siste hij de man
toe. Frenza aarzelde en zei toen: “Er zijn er al vier aan boord. Op
de voorplecht, aan stuurboord. We wisten niet...”
“En de bemanning?” onderbrak Powers hem.
“Die is benedendeks om alles gereed te maken voor het
vertrek.”
“Brigadier,” meldde een politieman, “de kustwacht geeft net door
dat ze nog vijf kilometer hiervandaan zijn.”
“Goed.” Powers pakte zijn handboeien en samen met zijn collega’s
ketende hij de kapitein en de vier mannen op de brug aan het
stuurwiel en een paar andere onderdelen vast. Daarna daalden ze de
trap af en slopen aan bakboord naar voren. De regen was eindelijk
wat minder geworden, maar kletterde nog met grote kracht op het
stalen dek. Het voorste ruim stond open en een kraan stak over de
stuurboordzijde. Powers keek er voorzichtig langs en zag twee
mannen aan de andere kant van het dek. Ze stonden met hun gezicht
naar het zuidoosten. Veel dekking was er niet. Powers en zijn
mensen liepen over het dek op hen toe. Toen ze halverwege waren,
draaide een van de mannen zich om.
“Wie bent u?”
“Politie!” Powers herkende het accent en bracht de loop van zijn
wapen omhoog, maar hij struikelde over een obstakel op het dek en
schoot in de lucht. De terroristen doken weg achter een container
en vuurden terug. Toen hoorde Powers een paar opgewonden stemmen en
het geluid van snelle voetstappen. Hij haalde diep adem en rende
naar de stuurboordzijde. Niemand te zien.
“O, verdomme...” De tactische situatie was niet best. Hier zat hij,
aan boord van een vreemd schip, met een paar gewapende misdadigers
in de buurt en een boot met hun kameraden op weg naar hem toe. Hij
stelde een van zijn mannen aan bakboord en een ander aan stuurboord
op, en hoorde toen via de radio dat er hulp onderweg was. Powers
besloot te blijven waar hij was. Hij had de kist van Larry Fontana
gedragen en hij wilde niet de kans verspelen om Larry’s moordenaars
in handen te krijgen.
Een van de politiewagens reed voorop. Ze bevonden zich nu op de Francis Scott Key Bridge over de haven van Baltimore. Op hetzelfde moment voer een zes meter lange, witte motorboot onder de brug door.
“Ik hoor een boot,” zei een van de
politiemannen aan boord van de Costanza. “Ja.” Powers laadde zijn geweer. Toen
hoorde hij voetstappen en keek achterom. Drie mannen met wapens. De
versterking was gearriveerd.
Powers nam meteen de leiding over de nieuwkomers en verspreidde
zijn mannen over het schip.
“Ja, ik zie hem!” meldde een politieman.
Een witte fiberglasboot naderde langzaam de scheepsladder. De man
op de boeg maakte een touw vast en twee mannen stapten uit op het
kleine platform. Ze hielpen iemand anders uit de boot en droegen
hem toen samen de ladder op. Powers wachtte tot ze halverwege
waren. “Staan blijven! Politie!” Hij en twee andere politiemannen
hielden hun geweren op de boot gericht. “Eén verkeerde beweging en
jullie zijn er geweest!” voegde hij eraan toe, maar hij had er
meteen spijt van. Dat klonk wel erg als iets uit een
televisieserie.
Hij zag een paar verbaasde gezichten, maar voordat een van de
terroristen naar zijn wapen kon grijpen, werd de motorboot opeens
fel verlicht door een krachtige schijnwerper vanuit zee.
Powers was dankbaar voor de afleiding. De terroristen draaiden zich
bliksemsnel om, en keken toen weer naar boven. Ze beseften dat ze
in de val zaten.
“Goedenavond, heren!” klonk een vrouwenstem over het water. “Als
iemand van u een vin verroert, dan staan hier tien mariniers klaar
om u naar het hiernamaals te knallen. Dat zou mijn dag weer
goedmaken!” besloot de stem.
Met die laatste opmerking had Powers ook wat moeite.
Plotseling werd er nog een schijnwerper op de boot gericht. “Dit is
de Amerikaanse kustwacht. U staat onder arrest.”
“Vergeet het maar!” schreeuwde Powers. “Ik was er het
eerst!”
De grote, grijze patrouilleboot van de marine stoomde langzaam op
tot vlak naast de motorboot. Tot zijn opluchting zag Powers tien
geweren op zijn gevangenen gericht. “Oké, leg jullie wapens neer en
kom één voor één die ladder op,” beval Powers. Op dat moment hoorde
hij een pistoolschot, onmiddellijk gevolgd door een geweersalvo. De
brigadier schrok, maar hield zijn geweer op de boot gericht. De
terroristen gaven hun verzet op. Eén voor één beklommen ze de
ladder, even later gevolgd door de mariniers van de
patrouilleboot.
“Er zitten nog een paar van hun handlangers aan boord,” waarschuwde
Powers. “Ik denk dat ze zich in het containerruim
verbergen.”
“Zullen we helpen zoeken?” vroeg kapitein Peters.
“Goed idee,” grijnsde de brigadier in het donker. Hij verzamelde
zijn mannen en liet Breckenridge en drie mariniers bij de
gevangenen achter. Ryan was ook aan boord geklommen, en keek om
zich heen.
Miller zat op dat moment ook om zich heen te kijken, nog altijd in
de hoop een uitweg te vinden. Toen hij zijn hoofd naar links
draaide, zag hij Ryan, die zes meter bij hem vandaan stond. Ze
herkenden elkaar meteen, en Miller zag een blik in Ryans ogen die
hij maar al te goed van zichzelf kende.
Je gaat eraan, las hij in die blik.
Langzaam, met zijn vingers om de kolf van zijn pistool geklemd,
liep Ryan naar bakboord, terwijl hij Miller geen moment uit het oog
verloor. Voor Jack was hij nog altijd een beest, maar niet langer
een roofdier dat op een prooi jaagde. Jack stond nu voor hem en
trapte hem tegen zijn been. Met zijn pistool gebaarde hij dat de
man moest opstaan, maar hij zei geen woord.
Met slangen spreek je niet. Die dood je.
“Luitenant...” Breckenridge had te laat door wat er aan de hand
was. Jack duwde Miller tegen de metalen wand van een container, met
zijn onderarm tegen Millers hals gedrukt. Hij genoot ervan Millers
keel onder zijn pols te voelen. Dit was de kleine schoft die bijna
zijn vrouw en kind had vermoord. Hoewel Jack het zelf niet wist,
toonde zijn gezicht geen enkele emotie.
Miller staarde in zijn ogen en zag... niets. En voor het eerst in
zijn leven kende Sean Miller angst. Hij begon te zweten en ondanks
zijn minachting voor het geloof vreesde hij de hel die hem
ongetwijfeld wachtte.
Ryan zag de blik in Millers ogen en begreep die. Vaarwel, Sean, ik
hoop dat het je daar zal bevallen...
“Luitenant!”
Jack wist dat hij niet veel tijd meer had. Hij bracht zijn pistool
omhoog en stak de loop in Millers mond, terwijl hij de man strak
aanstaarde. Hij kromde zijn vinger om de trekker, zoals hem was
geleerd. Eén kleine beweging zou genoeg zijn... Maar er gebeurde
niets, en een grote hand sloot zich om het wapen.
“Hij is het niet waard, luitenant, hij is het gewoon niet waard.”
Breckenridge trok zijn hand terug en Ryan zag dat hij was vergeten
de haan te spannen. “Denk toch na, kerel,” mompelde
Gunny.
De ban was gebroken. Jack slikte een paar keer en haalde diep adem.
Wat hij nu zag, was minder monsterlijk dan daarvoor. Angst had
Miller iets menselijks gegeven, dat hem altijd had ontbroken. Hij
was niet langer een beest, maar een mens — een afschrikwekkend
voorbeeld van wat er kon gebeuren als iemand iets kwijtraakte dat
ieder mens nodig had. Millers adem ging hortend. Hij kokhalsde,
maar kon zich niet voorover buigen, omdat Jacks arm nog tegen zijn
keel drukte. Ryan deed een stap terug en de man zakte in
elkaar.
“Ik weet wat u denkt, en wat hij uw kleine meid heeft aangedaan,”
zei Breckenridge zacht, “maar u zou er nooit mee kunnen leven. Er
zou geen proces van komen, want mijn jongens en ik zouden getuigen
dat hij probeerde te vluchten, maar u bent geen moordenaar...
Bovendien, kijk eens wat er nu nog van hem over is. Dat is geen
mens meer, daar op dat dek.”
Jack knikte, maar het duurde even, voordat hij weer iets kon
zeggen. “Bedankt, Gunny. Als jij niet...”
“Als u hem echt had willen doden, had u die haan wel gespannen,
luitenant.” Toen richtte hij zich tot de andere terroristen. “Als
jullie denken dat je geluk hebt gehad, vergeet dan niet dat wij
hier een gaskamer hebben. Het kan jullie je kop kosten, denk daar
goed aan.”
Werners bijstandsteam was eindelijk ook op het
toneel verschenen. Ze hadden weinig meer te doen, hoewel de
handlangers van de terroristen nog niet in het containerruim waren
ontdekt. Waarschijnlijk verborgen ze zich ergens boven in het
schip. Werner nam de leiding op zich en de FBI ontfermde zich over
de gevangenen. Ten slotte kwam de prins aan boord, onder zware
bewaking. Hij keek even naar de terroristen, maar zei niets. Dat
hoefde ook niet.
“Oké, we hebben alles onder controle,” meldde iemand van het
bijstandsteam. “Die vier lui die we nog niet te pakken hebben,
zitten toch beneden. We zullen ze naar buiten moeten praten, maar
dat zal geen problemen opleveren, want we hebben alle tijd van de
wereld.”
“Mariniers, verzamelen!” brulde Breckenridge, en twee minuten later
zat iedereen die niet meer nodig was, weer op de patrouilleboot op
weg naar Annapolis. Het regende niet meer en de lucht begon op te
klaren. De mariniers maakten van de gelegenheid gebruik om een
uiltje te knappen in de kooien benedendeks. Bootsmaat Znamirowski
en haar bemanning waakten over het schip. Ryan en de rest zaten in
de kombuis en begonnen aan de koffie die nog onaangeroerd
stond.
“Een lange dag,” mompelde Jackson. Hij keek op zijn horloge. “Over
een paar uur moet ik vliegen. Nou ja, móest ik vliegen.”
“We hebben eindelijk een slag gewonnen,” merkte kapitein Peters op.
“Maar de prijs was hoog.” Ryan staarde in zijn kopje.
“De prijs is altijd hoog,” zei Breckenridge na enkele
seconden.
Ryan schudde zijn hoofd om weer wat helderder te kunnen denken.
Toen liep hij de trap op. Onderweg stal hij een pakje sigaretten
van een tafel. Buiten gekomen leunde hij tegen de reling en staarde
over de achtersteven naar de haven van Baltimore, die al bijna
achter de horizon was verdwenen.
“Moe, Jack?” vroeg de prins, die hem was gevolgd.
“Dat zou ik wel moeten zijn, maar ik denk dat ik nog te opgewonden
ben.” “Ja,” beaamde Zijne Hoogheid zacht. “Toen ik ze op dat dek
zag zitten, had ik ze willen vragen waarom. Daarom was ik eigenlijk
aan boord gegaan. Ik wilde...” Ryan nam een laatste trek van zijn
sigaret en gooide de peuk overboord. “U had het kunnen vragen, maar
ik denk niet dat u van het antwoord veel wijzer was geworden.”
“Maar hoe lossen we het probleem dan op?”
Mijn probleem is opgelost, dacht Jack. Ze zullen mijn gezin nu met
rust laten. Maar dat is natuurlijk geen antwoord. “Ik denk dat het
allemaal terug te brengen is tot rechtvaardigheid. Als mensen in
een maatschappij geloven, dan overtreden ze de regels niet. Maar
hoe laat je ze daarin geloven?” Jack draaide zich om. “Daarvoor kun
je alleen maar je best doen, en het nooit opgeven. Voor elk
probleem is een oplossing, als je er lang genoeg aan werkt. U hebt
een goed systeem in uw land. U moet er alleen voor zorgen dat
iedereen daarvan kan profiteren. Dan geloven de mensen erin. Dat is
niet gemakkelijk, maar ik denk dat u het kunt. Vroeg of laat zal de
beschaving het altijd van de anarchie winnen.” Dat heb ik net
bewezen, dacht hij. Dat hoop ik, tenminste.
De prins van Wales staarde even over de golven. “Jack, je bent een
prima kerel.” “Jij ook, vriend. Daarom zullen we winnen.”
Het was een gruwelijk tafereel, maar het wekte bij geen van de
mannen enig medelijden op. Het lijk van Geoffrey Watkins was nog
warm en zijn bloed droop nog van de muur. Toen de fotograaf zijn
werk had gedaan, nam een rechercheur het pistool uit Watkins’ hand.
De televisie stond aan. Er werd een ochtendjournaal uitgezonden,
dat beelden van de arrestatie van de terroristen in Amerika toonde.
Dat was waarschijnlijk de reden geweest, dacht Murray.
“De stommeling,” mompelde Owens. “We hadden geen enkel bewijs tegen
hem.” “Maar nu wel.” Een rechercheur hield drie velletjes papier
omhoog. “Een lange brief, commissaris.” Hij stak de velletjes
papier in een plastic hoes.
Brigadier Bob Highland was er ook bij. Hij liep nog steeds met
krukken. Hij keek neer op het lijk van de man wiens verraad zijn
kinderen bijna van hun vader had beroofd. Maar hij zei
niets.
“Jimmy, daarmee is de zaak eindelijk opgelost,” merkte Murray
op.
“Niet zoals ik had gewild,” antwoordde Owens. “Maar ik denk dat
Watkins zich nu tegenover een Hoger Gezag moet verantwoorden.”
Veertig minuten later kwam de boot in Annapolis
aan. Tot Ryans verbazing voer Mary Znamirowski meteen naar de pier
bij het ziekenhuis, waar een paar mariniers stonden te wachten.
Ryan sprong van boord.
“Alles in orde,” meldde sergeant Cummings aan Breckenridge. “Er
lopen hier honderden politiemannen rond, Gunny.”
“Mooi zo. Dan neem ik het weer van je over.”
“Doctor Ryan, wilt u met me meekomen?” vroeg de jonge sergeant. “We
moeten opschieten.” En hij vertrok in looppas.
Gelukkig liep hij niet al te hard, want Ryan zakte bijna door zijn
knieën van vermoeidheid.
“Even wachten!” zei een FBI-agent toen ze bij het oude Academisch
Ziekenhuis aankwamen. Hij haalde het pistool achter Ryans riem
vandaan. “Dat bewaar ik wel voor u.”
“Sorry,” zei Jack, wat beschaamd.
“Geeft niet. Gaat u maar naar binnen.”
Er was niemand te zien. Cummings wenkte hem.
“Waar is iedereen?” vroeg Jack.
“Uw vrouw ligt al in de verloskamer,” zei Cummings, terwijl hij
zich grijnzend omdraaide.
“Daar wist ik niets van!” riep Ryan geschrokken.
“Ze zei dat we u niet ongerust mochten maken.”
Jack rende de gang door. Een broeder wees hem waar hij zich kon
omkleden. Onhandig trok Jack het groene pak aan en liep langs de
wachtkamer, waar al zijn vrienden zaten. De broeder nam hem mee
naar de verloskamer.
“Ik heb dit al een hele tijd niet gedaan,” zei de arts.
“Het is voor mij ook een paar jaar geleden,” merkte Cathy op, en
voegde er toen verwijtend aan toe: “Maar u moet uw patiënten juist
vertrouwen geven.” Daarna begon ze weer ritmisch te ademen, om de
neiging tot persen te weerstaan. Jack pakte haar hand. “Hallo,
schat.”
“U komt precies op tijd,” merkte de dokter op.
“Vijf minuten eerder was nog mooier geweest. Alles in orde?” vroeg
zijn vrouw. Net als de vorige keer gutste het zweet van haar
gezicht en was ze doodmoe. Maar ze zag er prachtig uit.
“Het is allemaal voorbij,” antwoordde hij. “En hoe gaat het met
jou?”
“Prima.”
“De vliezen zijn twee uur geleden gebroken en vanaf dat moment
heeft iedereen met spanning op uw komst zitten wachten. Maar alles
is goed met haar,” zei de dokter. Hij leek veel zenuwachtiger dan
de moeder. “Klaar om te persen?”
“Ja!”
Cathy kneep in zijn hand. Ze sloot haar ogen en verzamelde haar
krachten. Langzaam ademde ze uit.
“Daar is het hoofdje al. Het gaat geweldig. Nog één keer persen en
we zijn er,” zei de dokter. Hij hield zijn gehandschoende handen
gereed om het kind te halen. Jack draaide zich om toen de rest van
de baby verscheen, en hij wist het meteen. Het kind begon te
schreeuwen, zoals een gezonde baby doet. En ook dat, dacht Jack, is
het geluid van de vrijheid. “Een jongen,” zei John Patrick Ryan
tegen zijn vrouw, en hij kuste haar. “Ik hou van je.”
De broeder hielp de arts bij het afklemmen van de navelstreng, en
wikkelde de baby in een witte deken. De placenta kwam zonder
moeite.
“Een kleine inscheuring,” meldde de dokter en pakte een
pijnstiller, voordat hij aan de hechtingen begon.
“Ja, ik had het al gemerkt,” antwoordde Cathy, met een grimas. “Is
alles goed met hem?”
“Zo te zien wel,” zei de broeder. “Bijna acht pond en alle
onderdelen op hun plaats. Hij heeft lucht genoeg en een sterk
hart.”
Jack nam zijn zoon in zijn armen, een klein, luidruchtig hoopje
rood vlees, met een absurd dopneusje . “Welkom op de wereld. Ik ben
je vader,” zei hij zacht. En je vader is geen moordenaar. Dat
klinkt misschien onzinnig, maar het is belangrijker dan veel mensen
zullen denken... Hij drukte de baby tegen zijn borst en besefte dat
er werkelijk een God bestond. Toen keek hij weer naar zijn vrouw.
“Wil je je zoon zien?” “Laten we hopen dat hij niet te erg
schrikt.”
“Onzin, je ziet er geweldig uit.” Jack legde zijn zoon in Cathy’s
armen. “Alles goed?” “Ja, ik had alleen gewild dat Sally er ook bij
was gewees
“Klaar,” zei de dokter. “Misschien ben ik geen geweldig
gynaecoloog, maar hechten kan ik als de beste.” Hij keek op, zag al
dat geluk en vroeg zich af waarom hij een ander specialisme had
gekozen. O ja, die onmogelijke uren, herinnerde hij zich weer. De
broeder nam de baby over en bracht John Patrick Ryan junior naar de
babykamer, waar hij voorlopig de enige zou zijn.
Jack zag dat zijn vrouw in slaap was gevallen en keek op zijn
horloge. Een dag van drieëntwintig uur. Ze had haar slaap wel
verdiend. En hij ook, maar hij had eerst nog iets te doen. Hij
kuste zijn vrouw, voordat een andere broeder haar naar haar kamer
reed.
Ryan liep naar de wachtkamer om de geboorte van zijn zoon bekend te
maken, een knappe jongeman, die twee gezonde, maar zeer
verschillende stellen peetouders zou krijgen.