24: Geen contact, wel contact

Er waren geen nieuwe foto’s van kamp 18 op de ochtend voor de overval. Op het moment dat de satelliet passeerde, woedde er een zandstorm en was er niets te zien. Een geosynchrone meteosatelliet had inmiddels laten zien dat de storm weer was gaan liggen en Ryan kreeg na de lunch te horen dat de overval door zou gaan. De hele middag zat hij nerveus te wachten. Een zorgvuldige analyse van eerdere foto’s had duidelijk gemaakt dat er twaalf tot achttien mensen in het kamp waren, de kampbewakers niet meegerekend. Als het er inderdaad achttien waren, en de officiële schattingen over de totale sterkte van de ULA klopten, dan bevond de helft van het aantal leden zich in dit kamp. Ryan maakte zich zorgen. Als de Fransen maar acht para’s zouden sturen... Maar toen herinnerde hij zich zijn eigen training uit het korps. De overvallers hadden het voordeel van de verrassing. Ze zouden om drie uur in de nacht toeslaan, een tijdstip waarop de meeste terroristen zouden liggen te slapen. Nee, hij hoefde zich geen zorgen te maken. De para’s zouden het kamp stormenderhand veroveren.
Ze moeten nu al in de helikopters zitten, dacht Ryan. Hij dacht terug aan zijn eigen ervaringen met die kwetsbare, lompe toestellen en vroeg zich af wat voor kerels die Fransen zouden zijn. Niet erg verschillend van Amerikaanse mariniers, dacht Jack. Het waren allemaal vrijwilligers, die dit werk gedeeltelijk om het geld deden, maar ook om de eer. Het was een voorrecht deel uit te maken van zo’n klein keurkorps. Maar hun belangrijkste motief zou toch zijn dat ze in deze missie geloofden. Beroepsmilitairen hadden een grote minachting voor terroristen. Toch zouden ze nu ook zenuwachtig zijn, wist Jack. De een zou dat verbergen door zijn uitrusting nog eens te controleren, de ander door stoere verhalen te houden en een derde door grappen te maken. Maar hun officieren en sergeants zouden het goede voorbeeld geven door ijzig kalm te blijven en de plannen nog eens door te nemen. Allemaal zouden ze zich opgesloten voelen in de helikopters. Jack was in gedachten bij hen. “Veel succes, jongens,” fluisterde hij. “Bonne chance.”
De uren kropen voorbij. Ryan had het gevoel alsof de cijfers van zijn digitale horloge niet vooruit te branden waren en hij had grote moeite zich op zijn werk te concentreren. Hij bekeek nog eens alle foto’s van het kamp, telde de figuren en analyseerde de omstandigheden om te kunnen bepalen hoe de overval vermoedelijk zou worden uitgevoerd. Zouden de Fransen opdracht hebben de terroristen levend in handen te krijgen? vroeg hij zich af. Een moeilijke vraag. Juridisch gezien maakte het weinig uit. Als terrorisme een moderne vorm van piraterij was — en die vergelijking klopte vrij aardig — had het leger van elk willekeurig land het recht de ULA te elimineren. Maar als ze de terroristen gevangen zouden nemen, zouden ze een proces tegen hen kunnen beginnen. Misschien zou dat een waarschuwing voor andere groepen kunnen zijn, die tot hun schrik zouden beseffen dat ze zelfs in hun woestijnkampen niet veilig waren. Sommige leden zouden misschien deserteren, anderen zouden bereid zijn te praten. Veel hoefden ze trouwens niet te vertellen. Als je maar wist waar je die lui kon vinden, dan was dat al genoeg, vond Ryan. Dan kon je het leger erop afsturen, en ondanks hun brutale, arrogante houding hadden terroristen geen schijn van kans tegen geoefende militairen.
Marty Cantor kwam zijn kantoor binnen. “Ga je mee?”
“Ja, natuurlijk!”
“Heb je al gegeten?”
“Nee, ik eet straks wel.”
“Oké.” Samen liepen ze naar het bijgebouw. De gangen waren bijna verlaten. Zoals op ieder ander kantoor eindigde ook bij de CIA de werkdag meestal om vijf uur. “Je krijgt rechtstreekse beelden te zien,” zei Cantor, “maar je mag er met niemand over praten.” Cantor zag er vermoeid uit, vond Jack.
“Marty, als deze operatie slaagt, zeg ik wel tegen mijn vrouw dat de ULA is uitgeschakeld. Zij heeft er recht op dat te weten.”
“Dat begrijp ik. Als je haar maar geen bijzonderheden vertelt.”
“Daar is ze niet in geïnteresseerd,” stelde Jack hem gerust, toen ze de kamer met de t.v.-monitor binnenstapten. Een paar technici bedienden de apparatuur en JeanClaude was er ook.
“Goedenavond meneer Cantor, doctor Ryan,” begroette de DGSE-officier hen. “Hoe staat het ervoor?”
“Geen idee. Ze gebruiken hun radio niet, om geen enkel risico te lopen,” antwoordde de kolonel.
“Wat ik niet begrijp is hoe ze die zelfde stunt nog een keer durven uit te halen,” zei Ryan.
“Dat is riskant, inderdaad. Maar we hebben de tegenpartij zand in de ogen gestrooid,” zei Jean-Claude cryptisch. “Bovendien is alle aandacht nu op dat Amerikaanse vliegkampschip gericht.”
“De Saratoga heeft drie gevechtssquadrons de lucht in gestuurd, compleet met radardekking. Bovendien wordt de Libische radar gestoord. Volgens onze technici zijn de Libiërs behoorlijk in paniek.”
“Over vierentwintig minuten komt de satelliet over het kamp,” verklaarde de technicus. “Het weer is goed. We moeten een helder beeld kunnen krijgen.” Ryan snakte naar een sigaret, maar als Cathy aan zijn adem zou ruiken dat hij had gerookt, dan was het huis te klein. Dat had hij al een paar keer meegemaakt. Op dit moment kropen de Franse para’s waarschijnlijk al op hun buik naar het kamp. Ryan wist hoe dat ging. Hij had het in zijn diensttijd ook moeten doen. Bloedende handen en knieën, en zand in de wonden. Het was vreselijk vermoeiend, vooral als je steeds moest wachten tot de wachtposten een andere kant op keken, voordat je weer een paar meter verder kon. En natuurlijk mocht je geen enkel geluid maken. De para’s hadden natuurlijk zo min mogelijk bij zich: alleen hun eigen wapens, misschien een paar granaten, en enkele radio’s.
De mannen staarden gebiologeerd naar het lege t.v.-scherm, terwijl ze zich in gedachten voorstelden wat er in die verre woestijn gebeurde.
“Oké,” zei de technicus. “De camera’s zijn gericht. Beelden over negentig seconden.” Het scherm lichtte op. Eerst kwam er een soort testbeeld. “We hebben contact,” meldde de technicus.
Toen verschenen de echte beelden, helaas weer in infrarood, constateerde Ryan. Hij had eigenlijk wat anders verwacht, omdat het in Amerika nog middag was. De satelliet was nog maar net boven de horizon uit gekomen en door de lage invalshoek was er van het kamp niet veel te zien. Niets bewoog. De technicus fronste zijn voorhoofd en vergrootte de beeldhoek. Nog steeds niets te zien, zelfs geen helikopters. De satelliet kwam steeds hoger en langzaam veranderde het perspectief. Het was nauwelijks voorstelbaar dat de satelliet in werkelijkheid een snelheid van vijfentwintigduizend kilometer per uur had. Ten slotte konden ze alle hutten in het kamp onderscheiden. Ryan knipperde met zijn ogen. Maar één hut was verlicht. Foute boel. Het was een van de wachthutten. Een bewaker die een kachel aan had. Wat betekende dat? Dat het kamp was verlaten... Iedereen was vertrokken en van de Franse para’s was ook niets te zien.
Ryan zei hardop wat de anderen dachten. “Er is iets misgegaan.”
“Wanneer horen we wat er precies is gebeurd?” vroeg Cantor.
“Over een paar uur. Eerder kunnen ze hun radio niet gebruiken.”
Ze gingen naar Marty’s kantoor en wachtten daar twee uur. Ze voelden zich volkomen uitgeput. Er werd eten gebracht. Jean-Claude zei niets, maar had blijkbaar iets smakelijkers verwacht. Cantor raakte zijn bord niet eens aan.
De telefoon ging. De Fransman nam op. Het gesprek was in het Frans en duurde een minuut of vijf. Toen hing Jean-Claude op en draaide zich om. “De para’s zijn honderd kilometer van het kamp op een eenheid van het reguliere leger gestuit, die een oefening hield. Daar hadden ze niet op gerekend. De helikopters vlogen vrij laag en zagen de pantserwagens pas op het laatste ogenblik. De toestellen werden beschoten en moesten terugkeren.” Jean-Claude hoefde er niet bij te zeggen dat dit soort operaties in bijna de helft van de gevallen mislukte.
“Daar was ik al bang voor.” Jack staarde naar de grond. Hij wist net zo goed als de anderen dat de actie niet nog eens kon worden herhaald. Het was al erg gevaarlijk geweest om het een tweede keer te proberen. Een derde poging was uitgesloten. “Zijn uw mensen veilig teruggekomen?”
“Ja. Een van de helikopters heeft schade opgelopen, maar kon toch terugvliegen. Er zijn geen gewonden.”
“Bedank uw mensen voor hun inzet, kolonel,” zei Cantor, en excuseerde zich. Hij liep naar zijn privé-toilet en begon te braken. Zijn maagzweer bloedde weer. Marty probeerde overeind te komen, maar zakte door zijn knieën en sloeg met zijn hoofd tegen de binnenkant van de deur. Jack hoorde de klap en ging kijken wat er aan de hand was. Hij kreeg de deur, die naar binnendraaide, met moeite open en vond Cantor op de grond. Zijn eerste gedachte was Jean-Claude te vragen een dokter te bellen, maar hij wist niet eens hoe dat hier ging. Hij hielp Marty overeind, bracht hem terug naar zijn kantoor en zette hem in een stoel.
“Wat is er met hem?” vroeg de Fransman.
“Hij heeft bloed opgegeven... Hoe bel je hier...” Ach, verdomme, dacht Jack en draaide rechtstreeks het nummer van admiraal Greer. “Marty is in elkaar gezakt. Hij heeft een dokter nodig.”
“Ik regel het wel,” zei Greer meteen. “Over twee minuten ben ik bij je. Jack liep naar het toilet en haalde een glas water en wat toiletpapier. Hij veegde Cantors mond schoon en gaf hem het glas. “Spoel je mond maar.”
“Het gaat wel weer over,” protesteerde Marty.
“Klets geen onzin,” antwoordde Ryan. “Stommeling. Je hebt veel te hard en veel te lang gewerkt. Alleen omdat je alles wilde afmaken voordat je vertrok, of niet?” “Dat... dat moet toch?”
“Wat jij moet doen, Marty, is hier zo snel mogelijk vertrekken, voordat je eraan kapot gaat.”
Cantor begon weer te kokhalzen.
Je had gelijk, Marty, dacht Jack. De oorlog wordt ook binnen deze muren uitgevochten en jij bent een van de slachtoffers. Jij hoopte net zo fanatiek als ik dat die missie zou slagen.
Greer kwam de kamer binnen. “Wat is er aan de hand?”
Het was voor het eerst dat Jack hem enigszins ontdaan zag. “Zijn maagzweer is doorgebroken,” verklaarde hij. “Hij geeft bloed op.”
“O, verdomme, Marty!” zei de admiraal.
Ryan had nooit geweten dat er een eerstehulppost in het gebouw was. Even later arriveerde een ziekenbroeder, die Marty snel onderzocht en hem toen met hulp van een bewaker in een rolstoel hees. Ze namen hem mee, en de drie achterblijvers keken elkaar aan.

“Kun je aan een maagzweer doodgaan?” vroeg Ryan later op de avond. “Dat ligt aan je leeftijd,” antwoordde Cathy. Jack vertelde haar hoe oud Cantor was. Cathy dacht even na. “Het is mogelijk, maar het komt niet vaak voor. Iemand van je werk?”
“Mijn chef in Langley. Hij slikt Tagamet, maar vanavond begon hij bloed op te geven.” “Misschien is hij gestopt met de tabletten. Dat is een van de problemen. Je geeft iemand medicijnen, maar zodra hij zich beter voelt, neemt hij ze niet meer in. Zelfs verstandige mensen doen dat soort domme dingen,” merkte Cathy op. “Hij zal het wel redden, denk ik. Tegenwoordig is een maagzweer niet zo gevaarlijk meer. Zijn de spanningen daar dan zo groot?”
“Voor hem wel, blijkbaar.”
“Geweldig. Weet je zeker dat je daar wilt werken?”
“Nee. Ze willen me graag hebben, maar ik neem pas een besluit als jij weer wat bent afgevallen.”
“Als je maar in de buurt bent als de weeën beginnen.”
“Ik zal er zijn als je me nodig hebt.”

“We hadden ze bijna te pakken,” zei Murray.
“Dezelfde commandogroep die de Action Directe heeft overvallen?” vroeg Owens. “Dat was een geslaagde actie, hoorde ik. Wat is er dit keer misgegaan?”
“De para’s werden op honderd kilometer van het kamp ontdekt en moesten weer terug. Te oordelen naar de foto’s hadden onze vrienden het kamp trouwens al verlaten.”
“We hebben wel steeds pech. Waar zijn ze nu, denk je?”
“Ik vrees dat ik hetzelfde denk als jij, Jimmy,” bromde Murray.
“Juist.” Owens staarde uit het raam. Het was bijna ochtend. “We konden het hoofd van de DPG nu van ons lijstje met verdachten schrappen, en we hebben hem het hele verhaal verteld.”
“Hoe reageerde hij?”
“Hij bood meteen zijn ontslag aan, maar de hoofdcommissaris en ik hebben hem tot andere gedachten kunnen brengen. We hebben tenslotte allemaal onze fouten,” zei Owens grootmoedig, “en hij is erg goed in zijn werk. Het zal je plezier doen dat hij hetzelfde zei als jij. Hij vond dat we ervoor moesten zorgen dat Zijne Hoogheid bij het polo van zijn paard zou vallen en een been zou breken. Eh... dat blijft wel onder ons, hoop ik?”
“Het is heel wat eenvoudiger om lafaards te beschermen,” verzuchtte Murray. “Moedige mensen leveren veel meer problemen op. Hij zal ooit een goede koning worden, Jimmy. Als hij lang genoeg leeft, tenminste,” voegde Murray eraan toe. Hij had respect voor de Engelse prins, en zijn vrouw was helemaal geweldig. “In elk geval zal bij bij ons dezelfde bescherming krijgen als de president. Er zijn zelfs grotendeels dezelfde mensen bij betrokken.”
En dat moet een geruststelling zijn? dacht Owens. Hoeveel Amerikaanse presidenten waren maar op het nippertje aan een aanslag door een of andere idioot ontkomen, om nog maar te zwijgen over de moord op John F. Kennedy. Het was natuurlijk mogelijk dat de ULA voorlopig weer was ondergedoken, maar zijn intuïtie zei hem het tegendeel. Murray was een goede vriend en Owens had waardering voor de Amerikaanse veiligheidsdienst, maar de bescherming van de Prins van Wales was de verantwoordelijkheid van Scotland Yard en Owens droeg die niet graag over. Tijdens het laatste staatsbezoek van een Amerikaanse president had Owens zich nogal beledigd gevoeld, omdat de Amerikaanse veiligheidsdienst alles zelf had willen regelen, maar nu kon hij dat beter begrijpen.

“Wat is de huur?” vroeg Dobbens.
“Vierhonderdvijftig in de maand,” antwoordde de makelaar. “Gemeubileerd.” “Hmm.” De inrichting was niet bepaald indrukwekkend, zag Alex. Maar dat hoefde ook niet. “Wanneer kan mijn neef erin?”
“Is het niet voor uzelf?”
“Nee, voor mijn neef. Hij zit in hetzelfde vak als ik,” verklaarde Alex, “maar hij kent deze streek nog niet. Ik zal het voorschot op de huur wel betalen. Drie maanden vooruit, zei u?”
“Ja.” De makelaar had twee maanden gezegd.
“Contant?” vroeg Dobbens.
“Goed. Komt u maar mee naar kantoor, dan kunnen we de papieren in orde maken.” “Ik heb het eigenlijk nogal druk. Hebt u het contract bij u?”
De makelaar knikte. “Ja, we kunnen het ook hier afhandelen.” Hij liep naar zijn auto en kwam terug met een klembord en een standaardhuurcontract. Hij wist niet dat hij daarmee zijn eigen doodvonnis had getekend. Niemand van zijn kantoor had Dobbens’ gezicht gezien, behalve hij.
“Ik heb een postbusadres. Ik haal mijn post altijd op als ik naar mijn werk ga.” “Wat deed u ook weer voor werk?”
“Ik ben ingenieur bij het Laboratorium voor Toegepaste Natuurkunde. Meer kan ik er niet over zeggen, vrees ik. We doen een heleboel werk voor de regering, begrijpt u?” Alex had een beetje medelijden met de man. Het was een aardige vent, en hij had hem niet van het ene huis naar het andere gesleept, zoals zoveel makelaars deden. Jammer, maar zo was het leven.
“Betaalt u altijd contant?”
“Dan weet je zeker dat je niet meer uitgeeft dan je hebt,” grinnikte Alex. “Zou u hier willen tekenen?”
“Natuurlijk.” Alex tekende met zijn eigen pen — en met zijn linkerhand, zoals hij had geoefend. Hij telde het geld uit. “En dat is dertienhonderdvijftig.”
“Dank u. Dat is snel geregeld,” zei de makelaar, terwijl hij hem een kwitantie en de sleutels gaf.
“Zo is dat. En bedankt.” Alex schudde hem de hand. “Ik denk dat hij er de volgende week al in trekt, maar in elk geval binnen veertien dagen.”
De twee mannen liepen naar hun auto. Alex schreef het kenteken van de makelaar op. De man reed in zijn eigen auto, geen bedrijfswagen. Voor de zekerheid noteerde hij ook het signalement van de makelaar, om er zeker van te zijn dat zijn mensen niet de verkeerde zouden doden. Hij was blij dat hij geen vrouwelijke makelaar had getroffen. Alex wist dat hij zich binnenkort over zulke gevoelens heen zou moeten zetten, maar voorlopig dacht hij daar liever niet aan. Hij volgde de makelaar een paar straten, sloeg toen af en reed snel terug naar het huis.
Het was niet perfect, maar bruikbaar genoeg. Er waren drie kleine slaapkamers, een eetkeuken, een woonkamer en — wat het belangrijkst was — een garage. Het was een vrijstaand huis, op bijna een halve hectare eigen grond, omgeven door een heg. Het bevond zich in een landelijke arbeiderswijk, waar de huizen zo’n vijftien meter van elkaar stonden. Als schuiladres was het zeer geschikt.
Alex vertrok naar het vliegveld van Washington, waar hij een vliegtuig naar Miami nam. Hij moest drie uur wachten, voordat hij een verbinding naar Mexico City had. Miller zat op hem te wachten in het afgesproken hotel.
“Hallo, Sean.”
“Hallo, Alex. Wil je iets drinken?”
“Wat heb je?”
“Ik heb een fles goede whisky meegebracht, maar je kunt ook iets anders nemen. Het bier gaat wel, maar de rest is bocht.”
Alex nam een pilsje. Hij dronk uit de fles.
“En?”
Dobbens dronk de fles in één lange teug leeg. Hij was blij dat hij zich eindelijk eens kon ontspannen, echt ontspannen. Thuis in Amerika moest hij altijd toneelspelen en dat begon vermoeiend te worden. “Vanmorgen heb ik het schuiladres geregeld. Het is heel geschikt voor ons doel. En jouw mensen?”
“Ze zijn onderweg. Ze zullen op de afgesproken tijd aankomen.”
Alex knikte tevreden, terwijl hij nog een pilsje nam. “Oké. Laten we de hele zaak nog eens doornemen.”
“Eigenlijk heb jij de aanzet gegeven tot dit plan, Alex.” Miller opende zijn koffertje en haalde er een stapel kaarten en schema’s uit, die hij op de salontafel legde. Alex’ gezicht stond strak. Miller probeerde hem te lijmen, en daar hield Dobbens niet van. Twintig minuten luisterde hij naar Millers verhaal. “Niet slecht, maar je zult een paar dingen moeten veranderen?”
“Wat?” vroeg Miller. Dobbens’ toon ergerde hem alweer.
“Luister, man, er lopen minstens vijftien veiligheidsmensen rond. Hier!” hij tikte op de kaart. “Die zul je bliksemsnel moeten uitschakelen. En we hebben het niet over gewone agenten. Deze lui zijn goed getraind en goed bewapend. En stom zijn ze ook niet. Die eerste klap zal veel harder moeten aankomen, anders kun je het wel vergeten. En je tijdschema klopt ook niet helemaal. Nee, er moet nog wel wat aan gesleuteld worden, Sean.”
“Maar die veiligheidsmensen staan toch op de verkeerde plaats!” protesteerde Miller, terwijl hij zijn ergernis probeerde te verbergen.
“Dacht je dat ze daarom geen gevaar vormen? Je moet een manier vinden om ze binnen de eerste tien minuten uit te schakelen. Beschouw ze maar als soldaten. Dit wordt geen snelle actie, maar een regelrechte veldslag.”
“Maar als de omgeving werkelijk zo hermetisch wordt afgesloten...”
“Laat dat nou maar aan mij over. Ik zal ervoor zorgen dat jouw mannen op precies het juiste moment op precies de juiste plaats zijn.”
“Maar hoe dan?” Miller kon zich niet langer beheersen. Alex’ houding irriteerde hem mateloos.
“Heel eenvoudig, man,” glimlachte Dobbens. Hij genoot ervan dit eigenwijze ventje te laten zien hoe je de zaken moest aanpakken. “Je hoeft alleen maar...” “En denk je werkelijk dat ze je gewoon zullen laten passeren?” vroeg Miller hem bits, toen Alex uitgesproken was.
“Ja. Ik kan mijn eigen werkbriefjes schrijven, vergeet dat niet.”
Miller stond in tweestrijd, maar dit keer won zijn gezond verstand. Hij hield zichzelf voor dat hij Alex’ plan objectief moest beoordelen. En al was het met tegenzin, toch moest hij toegeven dat het goed in elkaar zat. Deze neger, deze verdomde amateur, durfde hem te vertellen hoe je een operatie moest organiseren, en het feit dat hij gelijk had, maakte het voor Miller nog moeilijker.
“Het is niet alleen een beter plan, het is nog eenvoudiger ook,” zei Alex, heel rustig. Hij wilde Miller niet nog meer op stang jagen, want ook arrogante bleekscheten hadden hun trots. De Ier was eraan gewend zijn zin te krijgen, en hij was slim genoeg, dat moest Alex toegeven. Hij was alleen veel te koppig. Als hij eenmaal een idee in zijn hoofd had, was hij er niet meer van af te brengen. “Herinner je je nog de vorige actie die we voor jullie hebben uitgevoerd?” vervolgde Alex. “Toen had ik ook gelijk. Vertrouw me nou maar.”
Ook al was hij een goed technicus, veel mensenkennis had Alex niet. Die laatste opmerking schoot Miller weer in het verkeerde keelgat, maar de Ier haalde diep adem en keek weer op de kaart. Nu weet ik waarom die Yanks zo dol op nikkers zijn, dacht hij. “Ik zal erover nadenken,” antwoordde Miller.
“Oké. Dan ga ik nu een uurtje slapen. Bekijk jij de kaart nog maar eens.” “Wie lopen er verder nog rond, behalve die veiligheidsagenten?”
Alex rekte zich uit. “Misschien hebben ze voor het eten een catering-service gehuurd, die een paar mensen stuurt. Ik zou het echt niet weten. Hun hulp zal er wel zijn, denk ik. Als je dat soort gasten op bezoek krijgt, red je het niet alleen. Maar denk eraan: haar mag niets overkomen, begrepen? Ze is een negerin, en nog knap ook. En vergeet niet wat ik over die vrouw en dat kind heb gezegd. Als het niet anders kan, nou ja... maar als je ze voor je eigen plezier neerknalt, Sean, krijg je met mij te doen. Dit moet een professionele operatie worden. Je hebt drie politieke doelwitten, dat is genoeg. De rest laten we in leven om onze goede wil te tonen. Dat kan jou misschien niet schelen, maar mij wel. Is dat duidelijk?”

“Goed, goed, Alex.” Op dat moment nam Sean de beslissing dat Alex de afloop van deze actie niet meer zou meemaken. Dat was eenvoudig te arrangeren. Met die absurde sentimentele ideeën van hem zou hij nooit een goed revolutionair kunnen worden. Maar je zult de heldendood sterven, Alex, dacht hij. We kunnen in elk geval een martelaar van je maken.
Twee uur later moest Miller toegeven dat het heel jammer was dat hij Alex uit de weg zou moeten ruimen, want de man wist wel degelijk hoe je een operatie moest voorbereiden.

De veiligheidsmensen waren zo laat, dat ze voor het huis stopten op het moment dat Ryan thuiskwam van zijn werk. Ze waren met drie man.
“Het spijt me dat we zo laat zijn,” zei Chuck Avery van de veiligheidsdienst, terwijl hij Ryan de hand schudde. “Dit zijn Bert Longley en Mike Keaton, twee van onze Britse collega’s.”
“Hallo, meneer Longley!” riep Cathy vanuit de deuropening.
Hij sperde zijn ogen wijd open toen hij haar dikke buik zag. “Lieve hemel! Misschien moeten we ook een dokter meenemen. Ik had geen idee dat u al zo ver was!” “In elk geval is deze baby een klein beetje Engels,” lachte Jack. “Kom binnen.” “Meneer Longley heeft mijn escorte geregeld toen jij in het ziekenhuis lag,” zei Cathy tegen haar man. “Leuk u weer eens te zien.”
“Hoe voelt u zich?” vroeg Longley.
“Een beetje moe, maar verder heel goed,” zei Cathy.
“Is die kwestie met Robby al geregeld?” vroeg Jack.
“Ja hoor. Neemt u het meneer Bennett maar niet kwalijk. Ik vrees dat hij zijn instructies wat te letterlijk heeft genomen. We hebben geen enkel bezwaar tegen een marineofficier. Zijne Hoogheid zal hem zelfs graag ontmoeten. Mogen we even rondkijken?”
“Als u het goedvindt, wil ik die rots even zien,” zei Avery.
“Kom maar mee.” Jack schoof de glazen deuren open en stapte op het terras dat uitkeek over de Chesapeake Bay.
“Prachtig!” zei Longley.
“De enige fout is dat de woon- en eetkamer in elkaar overlopen, maar zo stond het nu eenmaal op de tekeningen en we konden geen goede manier bedenken om er iets aan te veranderen. Maar door al die ramen hebben we wel een mooi uitzicht, vindt u niet?”
“Zeg dat wel. En onze mensen ook,” constateerde Keaton tevreden, terwijl hij de omgeving in zich opnam.
Om nog maar te zwijgen van een goed schootsveld, dacht Ryan. “Met hoeveel mensen komt u?” vroeg hij.
“Daar mogen we helaas niets over zeggen,” antwoordde Longley.
“Meer dan twintig?” drong Jack aan. “Ik wilde koffie en broodjes voor de troepen laten aanrukken, daarom vraag ik het. Maak u geen zorgen, ik heb tegen niemand iets gezegd. Zelfs tegen Robby niet.”
“Als u op twintig man rekent, zullen we niet te kort komen,” zei Avery, na een korte aarzeling. “Maar alleen koffie is wel voldoende.” Ze zouden heel wat koffie te drinken krijgen, dacht hij.
“Goed, dan zal ik u nu de rots laten zien.” Jack daalde de trap van het terras naar het grasveld af. “Maar wees voorzichtig, heren.”
“Hoe gevaarlijk is het?” vroeg Avery.
“Sally is twee keer voorbij het hek geweest en daar heeft ze beide keren een flink standje voor gekregen. Het probleem is de erosie. Deze rots bestaat uit vrij zacht gesteente, zandsteen waarschijnlijk. Ik ben bezig er iets aan te doen. De milieuactivisten hebben me overgehaald die verdomde kudzu’s te planten en... Niet verder!” Keaton was over het lage hekje gestapt.
“Twee jaar geleden is er een groot stuk rots afgebroken. Het gebeurde toen ik er zelf bij stond. Ik heb die kudzu’s geplant, omdat de stengels het gesteente op zijn plaats zouden houden. U denkt toch niet dat iemand daarlangs omhoog zou kunnen klimmen?”
“Het is niet onmogelijk,” antwoordde Longley.
“U zou het eens vanuit een boot moeten zien. Dan denkt u er wel anders over. De rotswand zou het gewicht niet houden. Een eekhoorn kan erlangs omhoog, maar een mens zeker niet.”
“Hoe hoog is de rots?” vroeg Avery.
“Aan die kant veertien meter, en hier ruim zestien. Die kudzu’s maken het probleem nog erger. Ze zijn bijna niet uit te roeien, maar als je probeert je eraan vast te houden, dan wacht je een verrassing. Zoals ik al zei, bekijk het eens vanuit een boot,” zei Ryan
“Dat zullen we doen,” antwoordde Avery.
“Die toegangsweg is zeker wel zo’n driehonderd meter lang?” vroeg Keaton. “Vierhonderd, zelfs. De bestrating heeft me een lieve duit gekost.”
“En die mensen die bezig zijn het zwembad aan te leggen?” wilde Longley weten. “Die moeten volgende week woensdag klaar zijn.”
Avery en Keaton liepen langs de noordkant van het huis. Twintig meter ervandaan begonnen de bomen, en een veld met braamstruiken, waar geen eind aan leek te komen. Ryan had zelf een rij lage struiken geplant om de grens aan te geven. Voorbij die grens mocht Sally ook niet komen.
“Deze kant zal ook geen problemen opleveren,” zei Avery. “Een veld van tweehonderd meter diep, van de weg tot aan de bomen en struiken, en dan een grasveld tussen het zwembad en het huis.”
“Precies,” grinnikte Ryan. “U kunt de machinegeweren tussen de bomen opstellen en de mortieren bij het zwembad.”
“Doctor Ryan, dit is een serieuze zaak,” wees Longley hem terecht.
“Natuurlijk. Maar het is toch geen officieel bezoek? Hoe zouden ze kunnen weten...” Jack zweeg. De uitdrukking op het gezicht van de mannen beviel hem niet. “O, juist.” Dus er stak meer achter. Maar hij wist dat het geen zin had verder te vragen. “Als ex-marinier zou ik me wel twee keer bedenken, voordat ik een aanval op dit huis zou doen. Ik weet hoe uw mensen worden getraind en ik zou zo ver mogelijk uit hun buurt blijven.”
“We doen ons best,” vezekerde Avery hem, terwijl hij nog steeds om zich heen keek. Met zijn verbindingswagen zou hij de toegangsweg hermetisch voor alle verkeer kunnen afsluiten, zag hij. In totaal zou hij kunnen beschikken over tien mensen van zijn eigen dienst, zes Engelsen, een verbindingsman van de FBI en waarschijnlijk twee of drie gewone politiemannen om het verkeer te controleren. Elk van zijn mannen zou zijn gewapend met een dienstpistool en een machinepistool, waar ze minstens één keer per week mee oefenden.
Avery voelde zich nog altijd niet gerust. De mogelijkheid van een terroristische aanslag bleef bestaan. Maar alle vliegvelden werden bewaakt en alle plaatselijke politiekorpsen waren gewaarschuwd. Er liep maar één weg hierheen en het was bijna onmogelijk het huis via het omringende terrein ongezien te naderen. Dit was Londen niet, en het prinselijk paar zou nu heel wat beter worden beschermd dan tijdens die rit over The Mall.
“Dank u, doctor Ryan. We zullen de rots ook nog vanaf de zeezijde inspecteren. Als u een boot van de kustwacht voorbij ziet varen, dan zijn wij het.”
“U weet hoe u bij het kustwachtstation bij Thomas Point moet komen? Eerst neemt u Forest Drive in oostelijke richting, tot aan Arundel-on-the-Bay, en dan rechts aanhouden. U kunt het niet missen.”
“Bedankt, we vinden het wel.”

Even voor tien uur verliet de makelaar zijn kantoor. Het was zijn beurt om af te sluiten. In zijn koffertje had hij een envelop voor de nachtkluis van de bank en een paar contracten die hij thuis nog wilde doornemen. Hij stapte in zijn auto, legde het koffertje naast zich op de voorstoel en startte de motor. Toen zag hij twee koplampen in zijn spiegeltje en er stopte een auto vlak achter hem.
“Kan ik u even spreken?” riep een stem vanuit het donker.
De makelaar draaide zich om en zag een schim op zich afkomen. “We zijn gesloten,” zei hij. “Morgenochtend om...” Toen zag hij het pistool.
“Je geld, man. Kalm blijven, dan zal er niets gebeuren,” zei de man met het pistool. De makelaar probeerde rustig te blijven. “Ik heb geen...”
“Het koffertje en je portefeuille. Heel langzaam en voorzichtig, dan ben je over een halfuurtje veilig thuis.”
De makelaar tastte naar zijn achterzak. Pas na drie pogingen wist hij het knoopje los te krijgen. Zijn handen trilden toen hij de man zijn portefeuille gaf. Daarna volgde het koffertje.
“Er zitten alleen maar cheques in. Geen geld.”
“Dat zeggen ze allemaal. Blijf rustig zitten, met je hoofd omlaag. Tel tot honderd — hardop, zodat ik je kan horen. En beweeg je niet, voordat je bij honderd bent.” De makelaar was bij zeven toen de overvaller zijn hand door het raampje naar binnen stak en hem recht in zijn hart schoot. Het pistool was voorzien van een geluiddemper en doordat de overvaller zijn wapen naar binnen had gestoken, was er buiten de auto niets van het schot te horen. Het lichaam van de makelaar schokte een paar keer, maar een tweede kogel was niet nodig. De overvaller opende het portier en draaide het raampje dicht. Daarna zette hij de motor af en deed de lichten uit, voordat hij terugliep naar zijn eigen auto. Tien minuten later lagen de lege portefeuille en het koffertje in een vuilniscontainer bij een winkelcentrum. De man draaide weer de hoofdweg op en reed terug zoals hij was gekomen. Hij wist dat het gevaarlijk was het wapen bij zich te houden, maar daarvan moest hij zich op een veiliger plaats ontdoen. Hij zette de auto weer terug op de plek waar hij hem had gestolen — de eigenaar was op vakantie — en liep toen naar zijn eigen auto, die twee straten verder stond. Alex had gelijk, dacht hij. Als je alles maar goed voorbereidde en geen sporen achterliet, kon je iedereen vermoorden die je wilde. O ja, en je moest er natuurlijk je mond over houden.

“Hallo, Ernie,” zei Jack zacht. De hond was een donkere schim tegen het lichte tapijt van de woonkamer. Het was vier uur in de nacht. Ernie had wat geluiden gehoord en was uit Sally’s slaapkamer gekomen om poolshoogte te nemen. De hond bleef kwispelend bij hem staan, tot Jack hem tussen zijn oren had gekriebeld. Daarna liep hij weer tevreden terug naar Sally’s kamer. Het was bijna niet te geloven. De hond had Sally’s liefde voor de speelgoedbeer volledig verdrongen. Jack had dat niet voor mogelijk gehouden.
Hij draaide zich weer naar het raam en staarde de donkere nacht in. Ze komen weer terug, ik weet het zeker, dacht Jack. In de Chesapeake Bay zag hij de lichten van de schepen die onderweg waren naar de haven van Baltimore of ervandaan kwamen. Hij begreep niet waarom het pas zo laat tot hem was doorgedrongen. Misschien omdat de activiteiten in kamp 18 zo goed leken te kloppen met het patroon waar hij naar had gezocht. Die ULA-leden bij de schietbaan... Het had het juiste moment geleken voor een herhalingsoefening. Pas nu realiseerde Jack zich dat het ook een training voor een belangrijke operatie kon zijn geweest.
“Verdomme, je hebt zo dicht met je neus op de feiten gezeten dat je ze niet meer hebt gezien,” mompelde hij bij zichzelf. Het was nu al een paar weken bekend dat het prinselijk paar naar Amerika zou komen. En ze komen bij ons op bezoek, dacht Jack. Terwijl de ULA al had bewezen dat ze ook in Amerika konden opereren! Achteraf leek het waanzin. Zonder er maar één moment over na te denken waren hij en Cathy op het verzoek van de ambassade ingegaan. En de vorige dag, toen de veiligheidsmensen er waren, had hij er zelfs nog grapjes over gemaakt.
Maar aan de andere kant... Het was een informeel bezoek, dat maar bij heel weinig mensen bekend was... De ULA had de reputatie dat ze professioneel te werk gingen. Zelfs als ze iets van dit bezoek zouden weten, zouden ze hier toch nooit durven toeslaan. Of wel?
Jack liep terug naar de slaapkamer. Toen hij langs Sally’s kamer kwam, bleef hij even staan. Ernie lag in elkaar gerold op het voeteneind van Sally’s bed. De hond hief zijn kop op toen Jack de kamer binnenkwam, alsof hij iets wilde vragen.
Zijn kleine meisje lag te slapen en droomde kinderdromen, terwijl haar vader weer in de greep was van de nachtmerrie die nog altijd zijn gezin bedreigde, de nachtmerrie die hij heel even was vergeten. Hij trok Sally’s dekens recht en aaide de hond over zijn kop, voordat hij de kamer verliet.
Jack vroeg zich af hoe mensen met hoge openbare functies met die nachtmerrie konden leven, met die angst die altijd bij hen was. Hij herinnerde zich hoe hij de prins had gelukgewenst met zijn vastbeslotenheid die dreiging niet zijn leven te laten beheersen. Heel dapper! Laat je niet kisten, kerel! Maar het was opeens heel anders als je zelf het doelwit was en je eigen gezin gevaar liep. Overdag had je je werk en kon je er nog afstand van nemen, maar ‘s nachts, als je lag te piekeren of angstige dromen had...
Toch kon je je er niet bij neerleggen. Die vreemde tweestrijd bleef bestaan: je kon je leven niet laten beheersen door angst, maar tegelijkertijd kon je je nooit veilig voelen. Een gevoel van fatalisme zou misschien veel gemakkelijker zijn, maar Jack had altijd geloofd dat hij zijn lot in eigen handen had.
En ze waren er zo dichtbij geweest, dacht hij. Ze hadden de Fransen geholpen hun slag te slaan, en ze hadden zelf bijna succes gehad. Toch waren ze nog niet verslagen, en hij wist dat hij het best kon terugvechten vanachter een bureau in Langley, als een volwaardig lid van dat team. Daar zou hij een bijdrage kunnen leveren, zoals hij een bijdrage had geleverd — al was het min of meer bij toeval — aan de arrestatie van Françoise Theroux, die mooie, verdorven jonge vrouw, die nu dood was... Zijn besluit stond vast. De mensen met de wapens zouden hun rol spelen, en de man achter het bureau de zijne. Hij zou de Academie en die enthousiaste jonge mensen missen, maar dat was de prijs die hij moest betalen om te kunnen meespelen in dit spel.
Jack dronk nog een glas water en stapte weer in bed.

De ontgroening begon stipt op tijd. Toen hij uit zijn auto stapte, bleef Jack even staan en zag met een soort afstandelijk medelijden hoe jongelui die pas van de middelbare school kwamen, door de ouderejaars van de Academie vertrouwd werden gemaakt met de harde realiteit van het militaire leven. Het was een proces dat bedoeld was om de zwakkelingen er zo snel mogelijk uit te halen. En die eerste schifting werd overgelaten aan ouderejaars die deze ervaring zelf nog maar pas achter de rug hadden en hooguit twee jaar ouder waren dan de nieuwelingen.
“Morgen, Jack.” Jackson kwam naast hem staan.
“Op Boston College ging het toch anders toe, Robby.”
“Als je dit al een ontgroening noemt,” snoof Jackson, “dan had je erbij moeten zijn toen ik hier aankwam!”
“Dat zeggen ze al honderd jaar,” meende Jack.
“Ja, dat zal wel.”
De in het wit gestoken groentjes kwamen voorbijdenderen als een kudde buffels, happend naar adem in de warme, vochtige ochtend. “Maar wij liepen beter in het gelid.”
“Op de eerste dag al?”
“Van de eerste dagen kan ik me niet veel meer herinneren,” gaf Jackson toe. “Zijn jullie al aan het pakken?”
Jackson knikte. “Het meeste zit al in de dozen. Maar ik moet mijn verlof nog regelen.” “Ik ook.”
“Vertrek je dan toch?” vroeg Robby verbaasd.
“Ik heb admiraal Greer gezegd dat hij op me kon rekenen.”
“Admiraal... o, die man van de CIA. Dus je doet het echt? En hoe reageerde je sectie?” “Ach, ze wisten hun teleurstelling goed te verbergen. De baas is niet zo te spreken over alle uren die ik het afgelopen jaar heb verzuimd. Dus het wordt een afscheidsetentje voor ons allebei, Rob.”
“O ja! Vrijdag was het toch?”
“Ja. Zou je wat later kunnen komen? Kwart over acht?”
“Natuurlijk. Informeel, zei je toch?”
“Ja, heel informeel,” glimlachte Jack. Daar heb ik je mooi te pakken, dacht hij vergenoegd.

De VC-10 van de RAF landde om acht uur op de luchtmachtbasis Andrews en taxiede naar dezelfde aankomsthal waar de president altijd aankwam. Het viel de verzamelde journalisten op dat er bijzonder strenge veiligheidsmaatregelen waren getroffen. Het toestel kwam tot stilstand en de trap werd naar de deur gereden.
Aan de voet van de trap stonden de ambassadeur en hoge functionarissen van Buitenlandse Zaken al te wachten. In het toestel wierpen veiligheidsagenten een laatste blik uit de raampjes en even later verscheen Zijne Koninklijke Hoogheid in de deuropening, vergezeld van zijn jonge vrouw. Ze wuifden naar het publiek, dat op grote afstand werd gehouden en daalden toen voorzichtig de trap af, nog stijf van de vliegreis. In het felle licht van de flitslampen bood het zesjarige dochtertje van de commandant van de basis de prinses een boeket van twaalf gele rozen aan. Het prinselijk paar glimlachte naar de camera’s en nam rustig de tijd om iets vriendelijks te zeggen tegen ieder lid van het ontvangstcomité. De verslaggevers maakten aantekeningen over de kleur, de stijl en de snit van de kleding van de prinses — vooral over haar ‘gedurfde’ nieuwe hoed. Ze wist zich te bewegen als een professioneel fotomodel, terwijl haar man een zeer nonchalante indruk maakte, met één hand in zijn zak en een ontspannen glimlach op zijn gezicht. Hoewel het een vreemde vergelijking was, deed hij denken aan een cowboy uit Texas.
De veiligheidsmensen zagen niets van dit vrolijke tafereeltje. Zij stonden er met hun rug naartoe en lieten met gespannen aandacht hun blik over de menigte glijden, in de vurige hoop dat er niets zou gebeuren terwijl zij dienst hadden. Ze hadden allemaal een radio en werden constant van de situatie op de hoogte gehouden, terwijl ze de omstanders geen moment uit het oog verloren.
Ten slotte stapte het prinselijk paar in de Rolls-Royce van de ambassade en vertrok met een zwaar bewapend escorte naar Washington. De route daarheen was pas een uur geleden gekozen. Het kostte de stoet vijfentwintig minuten om de Britse ambassade te bereiken. Een paar minuten later werd het paar veilig het gebouw binnengeloodst en werd de bewaking voorlopig door anderen overgenomen. De meeste plaatselijke veiligheidsagenten vertrokken weer naar hun gewone posten of naar huis, maar tien mannen en vrouwen bleven in de buurt van het gebouw, verdekt opgesteld in auto’s en bestelwagens, terwijl een paar extra politiemannen op straat patrouilleerden.

“Amerika,” zei O’Donnell, “het land van de onbegrensde mogelijkheden.” Het nieuws begon om elf uur en liet beelden van de aankomst zien.
“Wat zouden ze nu doen, denk je?” vroeg Miller.
“Slapen, denk ik,” antwoordde zijn commandant. “Ze zullen wel last hebben van de jetlag. Is alles hier gereed?”
“Ja, het schuiladres is geregeld, Alex en zijn mannen staan klaar en ik heb de veranderingen in het plan nog eens doorgenomen.”
“Alex’ ideeën?”
“Ja, maar als die arrogante klootzak me nog één keer wil vertellen hoe het allemaal beter kan...”
“Hij is een van onze revolutionaire broeders,” merkte O’Donnell glimlachend op. “Maar ik begrijp wat je bedoelt.”
“Waar is Joe?”
“In Belfast. Hij zorgt voor Fase Twee.”
“Klopt het tijdschema?”
“Ja. De twee brigadecommandanten en de hele legerraad. We moeten ze in één keer te grazen kunnen nemen...” En eindelijk kreeg Miller het hele plan te horen. McKenneys informanten binnen de Provisional IRA werkten nauw samen met de IRA-leiders of mensen in hun directe omgeving. Op een teken van O’Donnell zouden ze de hele top vermoorden, waardoor de militaire organisatie van de Provo’s zou worden onthoofd. Er zou niemand meer over zijn om de beweging te leiden... afgezien van één man, die met een meesterlijke actie het respect van de gewone IRA-leden zou terugwinnen. Met zijn gijzelaars zou O’Donnell alle IRA-gevangenen vrij kunnen krijgen, al zou hij de prins van Wales er bij stukjes en beetjes voor naar Buckingham Palace moeten sturen. De regering zou geen andere keuze hebben dan te onderhandelen, om het leven van de troonopvolger te redden, en Kevin Joseph O’Donnell zou de nieuwe leider worden van een herboren revolutie, voortgekomen uit stoutmoedigheid en bloed...

“Wisseling van de wacht, Jack?” vroeg Marty. Hij had ook zijn spullen gepakt. Een veiligheidsofficier zou de doos controleren, voordat hij hem mocht meenemen. “Hoe voel je je?”
“Beter, maar na een tijdje krijg je wel genoeg van de hele dag televisie.” “Neem je nog trouw je pillen?” vroeg Ryan.
“Ik zal ze niet meer vergeten, moeder,” antwoordde Marty. “Geen nieuws over onze vrienden, zie ik.”
“Nee.” Dat bracht hen weer terug in de harde werkelijkheid. “De FBI is nog altijd bang dat ze hier ergens in de buurt zitten, maar tot nog toe is daar geen spoor van bewijs voor gevonden. Hoe dan ook, iedereen is gewaarschuwd, en ze hoeven maar een kik te geven en we grijpen ze in hun kraag,” bromde Cantor. “Ik kom maandag en dinsdag nog, dus we hoeven nu geen afscheid te nemen. Prettig weekend.”
“Hetzelfde.” Ryan verliet het gebouw met een nieuw pasje om zijn nek en zijn jasje over zijn schouder geslingerd. Het was warm en zijn Rabbit had geen airconditioning. Op Route 50 was het een grote drukte, omdat iedereen op weg was naar Ocean City om aan de hitte te ontsnappen. Er stond hun een verrassing te wachten, dacht Jack. Een koudefront naderde met rasse schreden.

“Politie, bureau Howard,” zei de dienstdoende brigadier. “Kan ik u helpen?” “Dit is toch nummer 911?” vroeg een mannenstem.
“Ja. Wat is er aan de hand?”
“Eh... mijn vrouw zei dat ik me er beter niet mee kon bemoeien, maar...” “Kunt u me uw naam en telefoonnummer geven?”
“Nee, dat doe ik niet. Luister, het gaat over een huis bij ons in de straat... Daar zitten mensen met geweren, begrijpt u? Machinegeweren.”
“Zeg dat nog eens.” De brigadier kneep zijn ogen half dicht.
“Machinegeweren. Ik heb zelfs een M-60 gezien, zoals ze in het leger gebruiken, weet u wel? Een zwaar machinegeweer, kaliber .30. En ik heb ook andere spullen gezien.” “Waar is dat huis?”
“Green Cottage Lane, nummer 1116,” zei de stem nu snel. “Het zijn... ik heb vier mannen gezien, één zwarte en drie blanken. Ze waren bezig die wapens uit een bestelwagen te laden. Om drie uur in de nacht. Ik was even uit bed om naar de W.C. te gaan, en toen ik uit het raam van de badkamer keek, zag ik ze. De garagedeur was open en ik kon die wapens zien, omdat het licht brandde, begrijpt u? Ik ben in dienst geweest, dus ik weet wat een M-60 is. Dat is alles. U kunt er beter snel gaan kijken.” En de man hing op.
De brigadier riep meteen zijn hoofdinspecteur.
“Wat is er?” vroeg zijn chef.
De brigadier liet hem zijn aantekeningen zien. “Een machinegeweer? Een M-60?” “Ja, kaliber .30, zei de man. De FBI had ons toch gewaarschuwd dat... “Ja.” De hoofdinspecteur zag al promotiekansen opdoemen, maar hij had weinig zin in een regelrechte veldslag waarbij de tegenpartij misschien beter bewapend zou zijn. “Stuur er een wagen heen om poolshoogte te nemen. Ik zal om versterking vragen en de FBI waarschuwen.”
Nog geen minuut later was er een politiewagen onderweg, die binnen tien minuten de straat had bereikt. De politieman — een agent met zes jaar ervaring die graag nog een paar jaartjes langer mee wilde — parkeerde zijn wagen een eind verderop, achter een grote struik, waar hij de omgeving onopvallend in het oog kon houden. Even later kreeg bij gezelschap van een paar andere wagens, en toen werd het opeens druk. Een brigadier, een inspecteur, twee hoofdinspecteurs en ten slotte twee agenten van het FBI-kantoor in Baltimore voegden zich bij hen.
De FBI-agent nam via de radio contact op met het hoofdkwartier in Washington, maar liet de leiding van de operatie aan de plaatselijke politie over. Die had inmiddels versterking gekregen van een speciaal bijstandsteam, dat meteen aan het werk ging. Eerst moesten de buurtbewoners worden geëvacueerd. Gelukkig bleek dat mogelijk via de achterdeuren van de huizen. De mensen die naar buiten werden gebracht, werden meteen ondervraagd. Ze hadden mannen in dat huis gezien. Ja, de meesten waren blank, maar er was minstens één zwarte bij. Nee, geweren hadden ze niet gezien. Ze zagen de mannen maar heel weinig. Eén vrouw dacht dat ze een bestelwagen hadden, maar als dat zo was, dan stond die bijna altijd in de garage. De verhoren gingen door, terwijl de mannen van het bijstandsteam het huis omsingelden. Alle huizen in de straat waren van hetzelfde type en de mannen oriënteerden zich in een van de naburige huizen om een idee te krijgen van de indeling. Een van de politiemannen installeerde een geweer met een telescoopvizier in het huis aan de overkant en gebruikte het vizier om de ramen van het verdachte huis in het oog te houden. Er bewoog niets. Zouden ze allemaal nog slapen? De leider van het team rende gebukt de tuin door en bevestigde een microfoontje tegen de hoek van een raam. Met een oordopje luisterde hij naar de geluiden in het huis. Even later meldde hij zich: “De t.v. staat aan. Ik hoor geen stemmen, maar wel een ander geluid, dat ik niet kan thuisbrengen.” Hij wenkte zijn mannen, terwijl hij zelf met zijn wapen in de aanslag onder het raam bleef zitten. Drie minuten later stond het bijstandsteam klaar om het huis te bestormen.
“Inspecteur Haber aan teamleider,” klonk het over de radio. “Wij hebben hier een jongeman die zegt dat er vanochtend om ongeveer kwart voor vijf een bestelwagen met grote snelheid bij het huis vandaan reed. Dat was omstreeks het tijdstip waarop alarm werd geslagen.”
De teamleider nam die mededeling voor kennisgeving aan, en gaf het teken tot de aanval. De zijdeur werd uit zijn scharnieren geschoten en de mannen stormden het huis binnen. De hele operatie was binnen een minuut voorbij.
“Niemand gevonden,” meldde de teamleider. Even later kwam hij naar buiten en wenkte de inspecteur en de FBI-agent, terwijl hij het zweet van zijn voorhoofd wiste. “En?”
“Maak je borst maar nat,” zei de teamleider. “Kom mee.”
In de woonkamer stond een kleine kleuren-t.v. aan. De vloer lag bezaaid met bakjes en zakken van McDonald’s en in de gootsteen stonden zo’n vijftig papieren koffiebekertjes opgestapeld. De slaapkamer bleek het wapenarsenaal te zijn. De politiemannen vonden een M-60 machinegeweer met twee dozen met tweehonderdvijftig patronen, een stuk of tien AK-47 geweren, waarvan er drie waren gedemonteerd om te worden schoongemaakt, en nog een geweer met een telescoopvizier. Op het eikehouten dressoir stond een scanner, waarvan de lampjes nog knipperden. Het apparaat was afgestemd op de golflengte van de politie van Howard. In tegenstelling tot de FBI maakte de plaatselijke politie geen gebruik van scramblers, en hun gesprekken konden dus worden afgeluisterd.
De FBI-agent liep naar zijn auto en nam contact op met Bill Shaw.
“Dus ze hebben de oproep gehoord en zijn er als een haas vandoor gegaan,” zei Shaw, toen hij het verhaal had gehoord.
“Daar ziet het wel naar uit. De politie heeft al een signalement van het busje doorgegeven. In elk geval moesten ze zo snel vertrekken, dat ze een hele wapenvoorraad hebben achtergelaten. Misschien kunnen ze daarom voorlopig weinig uitrichten. Hebben jullie nog iets te melden?”
“Nee.” Shaw bevond zich in het crisiscentrum van de FBI, kamer 5005 van het J. Edgar Hoover-gebouw. Hij wist van de mislukte Franse overval op het kamp van de ULA. Twee keer zijn ze dus al door stom geluk ontkomen, dacht hij. “Oké, ik houd wel contact met de politie. De forensische specialisten zijn al onderweg. Blijf waar je bent en houd me op de hoogte.”
“Begrepen. Over en uit.”

De mannen van de veiligheidsdienst waren al bezig hun voorbereidingen te treffen. Heel discreet, zag Jack. Hun auto’s stonden bij het zwembad, dat pas een paar dagen klaar was, en een eindje verderop was een bestelwagen met radioapparatuur geparkeerd. Jack telde acht mensen rondom het huis, van wie er twee met Uzi’s waren gewapend.
Avery stond bij de carport op hem te wachten.
“Eindelijk eens goed nieuws, voor de verandering — nou ja, goed en slecht.” “Wat is er gebeurd?” vroeg Ryan.
“Iemand heeft de politie gebeld en gezegd dat hij mannen met wapens had gezien. De politie is meteen in actie gekomen, maar de verdachten waren er al vandoor. Ze hadden naar de politieradio geluisterd. Er is wel een groot aantal wapens gevonden. Blijkbaar was dat huis hun schuiladres. Misschien zijn ze nu echt op de vlucht gejaagd. We weten wat voor auto ze hebben. De politie heeft het gebied hermetisch afgesloten en er is een grootscheepse zoekactie aan de gang. De gouverneur heeft zelfs toestemming gegeven helikopters van de National Guard in te zetten.” “Waar zaten ze?”
“In Howard County, een buitenwijk ten zuiden van Columbia. We waren vijf minuten te laat, maar voorlopig krijgen ze geen rust. Het is alleen een kwestie van tijd, voordat we ze te pakken hebben.”
“Ik hoop dat de politie voorzichtig is,” zei Ryan.
“Natuurlijk.”
“Zijn er hier nog problemen?”
“Nee, alles gaat goed. De gasten komen om kwart voor acht. Wat staat er op het menu?” vroeg Avery.
“Stevige Amerikaanse kost. Biefstuk van de grill, gebakken aardappels en Cathy’s spinaziesalade. En onderweg heb ik wat verse maïs gekocht.” Jack opende de achterklep van de Rabbit en haalde een tas uit de auto.
“Ik zou er honger van krijgen,” lachte Avery.
“Om half zeven komt er een caterer met koud vlees en broodjes. Jullie kunnen niet al die tijd op wacht staan zonder iets te eten,” vond Jack. “Met een lege maag verslapt je aandacht.”
“We zien wel. Maar in elk geval bedankt.”
“Mijn vader was bij de politie.”
“O, nog één ding: ik heb de lampen bij het zwembad geprobeerd, maar die branden niet.”
“Dat weet ik. We hebben de afgelopen dagen wat problemen met het elektra gehad. Volgens het energiebedrijf hebben ze een nieuwe transformator geïnstalleerd, die nog niet helemaal goed werkt.” Ryan haalde zijn schouders op. “Daardoor zijn de stoppen van het zwembad doorgeslagen, maar binnen hebben we nog geen problemen. U wilde toch niet gaan zwemmen?”
“Nee, we wilden een paar van die stopcontacten hier gebruiken, maar daar staat ook geen spanning op.”
“Het spijt me. Maar ik heb nog het een en ander te doen.”
Avery nam zijn schema nog eens door. Twee politiewagens zouden een paar honderd meter verderop langs de weg worden opgesteld om iedereen te controleren die deze kant uitkwam. Het grootste deel van zijn mannen zou de weg in het oog houden. Twee man zouden aan weerszijden van de open plek worden opgesteld. Het bos leek hem bijna ondoordringbaar, maar ze mochten geen enkel risico nemen. Dat was team 1. Het tweede team zou uit zes man bestaan, van wie drie in het huis en drie anderen — onder wie de verbindingsman in de bestelwagen — tussen de bomen bij het zwembad.

De plek van de snelheidscontrole was bij de plaatselijke bevolking allang bekend. Elk weekend stond er wel een politiewagen langs dit gedeelte van Interstate 70. Zelfs in de plaatselijke krant had er iets over gestaan. Maar mensen van buiten lazen die krant natuurlijk niet. De politieman had zijn auto vlak achter een heuveltje geparkeerd, zodat de auto’s in de richting van Pennsylvania zijn radarapparatuur al voorbij waren, voordat ze er erg in hadden. De oogst was hier zo groot, dat hij nooit de moeite nam achter auto’s aan te gaan die nog geen honderdtien reden, en twee keer per nacht had hij wel iemand te pakken die harder dan honderddertig reed. Een paar minuten eerder was er een verzoek binnengekomen om uit te kijken naar een zwarte bestelwagen, merk en bouwjaar onbekend. De politieman schatte dat er minstens vijfduizend van dat soort wagens in Maryland rondreden, die waarschijnlijk op vrijdagavond allemaal op de weg zaten. Iemand anders moest zich daar maar druk over maken. Er was nog iets bij gezegd... O ja: met de grootst mogelijke voorzichtigheid benaderen.
Zijn auto begon te deinen als een schip toen er een auto met grote snelheid voorbijkwam. De radar gaf 135 kilometer per uur aan. Die pakken we, dacht de politieman en startte zijn motor. Hij zat de snelheidsovertreder al op de hielen, voordat hij zag dat het een zwarte bestelwagen was. Met de grootst mogelijke voorzichtigheid benaderen, herinnerde hij zich. Maar ze hadden geen kenteken genoemd.
“Hagerstown, dit is de 11. Ik zit achter een zwarte bestelwagen aan, die een snelheid heeft van 135 kilometer per uur. Ik rijd in westelijke richting op de I-70, ongeveer vijf kilometer ten oosten van afslag 35.”
“Begrepen, 11. Noteer het kenteken, maar probeer de wagen niet — herhaal: niet aan te houden. Volg op veilige afstand. Er komt versterking.”
“Begrepen. Ik blijf volgen.” Hij gaf gas op de plank en zag zijn snelheidsmeter oplopen tot 145 kilometer. De bestelwagen had snelheid geminderd, leek het. De politieman volgde op ongeveer tweehonderd meter en probeerde het nummerbord te lezen, maar dat lukte niet. Voorzichtig kwam hij wat dichterbij. Op vijftig meter afstand kon hij het nummer onderscheiden. De politieman pakte zijn radiomicrofoon om het kenteken door te geven, toen hij zag dat de achterdeuren van het busje plotseling opengingen.
In een flits herinnerde hij zich dat Larry Fontana op die manier was doodgeschoten. Hij trapte op zijn rem en wilde een ruk aan zijn stuur geven, maar zijn arm bleef haken achter het snoer van de microfoon. Met een van angst vertrokken gezicht liet hij zich omlaag glijden, terwijl de auto vaart minderde. Op hetzelfde moment zag hij een witte vuurtong en hoorde hij het geratel van het machinepistool. Een van zijn banden werd lek geschoten en zijn radiateur ontplofte met een grote fontein van heet water en stoom. De kogels sloegen gaten in de carrosserie, terwijl de politieman nog verder onder het stuur wegdook. Door de lekke band maakte de auto vreemde capriolen. Toen was het opeens weer stil. De politieman stak voorzichtig zijn hoofd omhoog en zag dat de bestelwagen honderd meter voor hem uit over de heuvel verdween. Hij probeerde de centrale op te roepen, maar de radio werkte niet meer. De politieman stapte uit en zag waarom. De accu was door twee kogels geraakt, en accuzuur lekte op de weg. Een paar minuten bleef de agent zo staan, terwijl hij zich afvroeg hoe hij dit had overleefd.
Even later arriveerde een andere politiewagen. De agent wankelde naar de auto, pakte de microfoon van zijn collega en meldde zich.