20: Gegevens
Het was een saaie tape. Owens was gewend aan
politieverslagen, verhoren en inlichtingenrapporten, maar deze
bandopname was nog erger. De microfoon die de Security Service in
Cooleys winkel had verborgen, werd door het kleinste geluid
geactiveerd. Helaas liep Cooley steeds te neuriën. De rechercheur
die de opname moest monteren, had een paar minuten van dat geneurie
op de band laten staan om zijn baas te laten voelen wat hij had
moeten doorstaan. Maar eindelijk ging de deurbel.
Owens en Ashley hoorden de geluiden van een deur die open- en
dichtging — op de band klonk het nogal metaalachtig — en daarna het
schuiven van Cooleys stoel over de vloer. Een van de wieltjes zat
blijkbaar vast.
“Goedemorgen,” hoorden ze Cooley zeggen.
“Morgen,” zei een andere stem. “Hoe staat het met de
Milton?”
“Die is klaar.”
“En wat moet hij kosten?”
Cooley zei het niet hardop. Ashley had Owens al verteld dat de
boekhandelaar nooit prijzen noemde, maar zijn klanten altijd een
kaartje liet zien. Ook een manier om afdingen te voorkomen, dacht
Owens.
“Zo, dat valt niet mee,” merkte Watkins op.
“Ik kan er meer voor krijgen, maar u bent een van onze beste
klanten,” antwoordde Cooley.
De zucht was duidelijk hoorbaar op de band. “Goed dan, hij is het
waard.” De koop werd meteen gesloten. Ze hoorden het ritselen van
bankbiljetten die werden uitgeteld.
“Ik krijg binnenkort misschien iets binnen uit een collectie in
Kerry,” zei Cooley toen. “O ja?” Watkins was
geïnteresseerd.
“Een gesigneerde eerste druk van Great
Expectations. Ik heb hem gezien toen ik de laatste keer in
Ierland was. Hebt u er belangstelling voor?”
“Gesigneerd, zei u?”
“Ja, door Dickens zelf. De Victoriaanse tijd is wel wat te modern
voor u, maar de handtekening van de schrijver...”
“Inderdaad. Ik zou hem graag willen zien.”
“Daar kan ik wel voor zorgen.”
“Op dat moment,” zei Owens tegen Ashley, “boog Watkins zich
voorover en kon onze man in de juwelierswinkel hem niet meer
zien.”
“Dus misschien heeft hij toen een boodschap doorgegeven.”
“Dat zou kunnen.” Owens schakelde de bandrecorder uit. De rest van
het gesprek was niet belangrijk meer.
“De laatste keer dat hij in Ierland was, is Cooley niet in Kerry
geweest. Hij was de hele tijd in Cork. Daar heeft hij een nacht in
een hotel geslapen, drie handelaren in antiquarische boeken bezocht
en een paar biertjes in een pub gedronken,” zei Ashley. “Een
pub?”
“Ja, in Ierland drinkt hij wel. In Londen niet.”
“Heeft hij daar iemand ontmoet?”
“Geen idee. Onze man was te ver bij hem vandaan. Hij had opdracht
om niet op te vallen, en daar heeft hij zich aan gehouden.” Ashley
zweeg even, terwijl hij over de tape nadacht. “Het klonk alsof hij
contant voor dat boek betaalde.”
“Ja, daar heb je gelijk in. Dat is vreemd. Hij gebruikt meestal
cheques of credit cards, maar nooit hier. De boekwinkel komt op
zijn bankafschriften niet voor. Maar soms neemt hij wel grote
bedragen op. Misschien om die boeken te betalen.” “Merkwaardig,”
dacht Ashley hardop. “Iedereen... Nou ja, sommige mensen moeten
toch weten dat hij daar komt.”
“Cheques hebben een datum,” merkte Owens op.
“Misschien is dat de reden.” Ashley was niet overtuigd, maar hij
had voldoende ervaring om te weten dat er bij een onderzoek altijd
vragen overbleven. “Gisteren heb ik me nog eens in Geoffs militaire
loopbaan verdiept. Weet je dat er vier man van zijn peloton zijn
gedood, toen hij in Ierland zat?”
“Wàt? Maar dan komt hij zeker als verdachte in aanmerking!” Geen
goed nieuws, dacht Owens.
“Ja, dat leek mij ook,” beaamde Ashley. “Een van onze mensen in
Duitsland — zijn voormalige regiment is daar nu gelegerd — heeft
een oude makker van Watkins ondervraagd. De man is nu kolonel, maar
hij voerde toen het bevel over een peloton van dezelfde compagnie
als Watkins. Hij zei dat Geoff de dood van zijn mannen moeilijk kon
verwerken. Hij schijnt zelfs te hebben gezegd dat ze op de
verkeerde plek met de verkeerde dingen bezig waren en dat het ook
nog mensenlevens kostte. Dat werpt een heel nieuw licht op de zaak,
vind je niet?”
“Weer een luitenant met een oplossing voor het probleem,” snoof
Owens. “Dat wij beter kunnen vertrekken om de Ieren zelf hun
zaakjes te laten regelen, bedoel je? Die mening hoor je wel vaker
in het leger.”
En niet alleen in het leger, wist Owens. “Maar toch is het niet een
echt motief, vind je wel?”
“Beter dan niets.”
De politieman moest dat aarzelend toegeven. “Wat zei die kolonel
verder nog?” “Blijkbaar had Geoff het nogal druk in Belfast. Hij en
zijn mannen hebben veel meegemaakt. Ze waren erbij toen de Britse
soldaten door de katholieken als beschermers werden binnengehaald,
maar ook toen de katholieken zich tegen hen keerden. Een moeilijke
tijd voor iedereen,” voegde Ashley er onnodig aan toe. “Toch is het
nauwelijks een bewijs. Wat hebben we helemaal? Een diplomaat die
ooit als luitenant in Noord-Ierland is geweest en het daar moeilijk
had. Hij koopt zeldzame boeken van een vent die daar is opgegroeid
en nu een keurige boekhandel in Londen heeft. Je weet wat iedere
advocaat daarvan zou zeggen: zuiver toeval. We hebben geen schijn
van bewijs. Op grond van de feiten zijn die mannen zo onschuldig
als pasgeboren lammeren.”
“Toch zijn dit de mensen die we zoeken,” hield Ashley
vol.
“Dat weet ik.” Owens was er zelf bijna verbaasd over dat hij het nu
hardop zei. Dat was niet verstandig, wist hij. Maar zijn intuïtie
was sterker. Dat maakte hem altijd onzeker, want hij was bang op
het verkeerde spoor te komen. Toch had zijn intuïtie hem zelden
bedrogen. “Je kent de regels van het spel. Voorlopig kunnen we hem
niets maken. De hoofdcommissaris zou me zijn kantoor uit schoppen.
En terecht. Het zijn alleen maar vermoedens.” De twee mannen
staarden elkaar even aan. Ashley glimlachte en schudde zijn hoofd.
“Ik heb nooit bij de politie gewild.” “Bij mij is het ook anders
gegaan dan ik had gedacht. Toen ik nog een jongetje van zes jaar
was, wilde ik machinist worden, maar mijn vader vond dat er al
genoeg spoorwegmensen in de familie waren, en zo ben ik bij de
politie gekomen.” De mannen lachten. Er zat niets anders
op.
“Ik zal Cooley nog scherper in het oog laten houden als hij naar
het buitenland gaat. Maar ik denk dat jij voorlopig weinig kunt
doen,” zei Ashley ten slotte. “We moeten wachten tot ze een fout
maken. En vroeg of laat doen ze dat allemaal.” “Maar vroeg genoeg?”
Dat was de vraag.
“Hier heb ik ze,” zei Alex.
“Hoe kom je daaraan?” vroeg Miller verbaasd.
“Routine, man. Elektriciteitsmaatschappijen maken altijd
luchtfoto’s van hun gebied. Anders kunnen ze hun werk niet doen.”
Hij zocht in zijn koffertje. “En hier heb ik een topografische
kaart. Daar is je doelwit.” Alex gaf hem een vergrootglas, dat hij
van zijn bedrijf had geleend. De luchtfoto — in kleur — was gemaakt
op een zonnige dag. Het was goed te zien wat voor auto’s er
stonden. De opname dateerde waarschijnlijk uit de vorige zomer. Het
gras was pas gemaaid...
“Hoe hoog is die rots?”
“Zo hoog, dat je er beter niet vanaf kunt vallen. En het is
zandsteen of een andere brokkelige steensoort, dus je moet erg
voorzichtig zijn bij de beklimming. Zie je dat hek daar? Onze man
blijft zelf dus een heel eind bij de rand vandaan.” “Er is maar één
toegangsweg,” constateerde Miller.
“Ja, en die loopt dood. Dat is een probleem. Hier lopen een paar
greppels en je ziet dat de elektriciteitskabels van de overkant van
de weg komen. Vroeger was hier waarschijnlijk een landweggetje dat
op de hoofdweg uitkwam, maar dat is nu overwoekerd. Daar hebben we
misschien iets aan.”
“Hoe dan? Dat is niet meer te gebruiken.”
“Dat vertel ik je nog wel. Vrijdag gaan we vissen.
“Wat?”
“Je wilde die rots toch zien? Bovendien is het de tijd voor
bluefish. Daar ben ik gek op.”
Jack kwam niet zo vaak meer op de schietbaan.
Hij oefende voornamelijk ‘s ochtends, voordat zijn lessen begonnen.
Het incident bij de poort had de mariniers en de mannen van de
bewakingsdienst in elk geval duidelijk gemaakt dat ze er niet voor
niets stonden. Twee mariniers en een civiele bewaker waren ook aan
het oefenen. Ryan liet de schietschijf naar zich toe komen om de
resultaten te bekijken. Zijn kogels waren allemaal in het midden
terechtgekomen.
“Niet slecht, doc .” Breckenridge kwam achter hem staan. “Als u
wilt, kunnen we wel een wedstrijd houden. Volgens mij bent u goed
genoeg om prijzen te winnen.” Ryan schudde zijn hoofd. “Het gaat
mij niet om wedstrijden, Gunny.” “Wanneer komt de kleine meid weer
thuis?”
“Volgende week woensdag, hoop ik.”
“Dat is fijn om te horen. Maar wie moet haar verzorgen?”
“Cathy neemt een paar weken vrij.“
“Mijn vrouw vroeg of u misschien hulp nodig had,” zei
Breckenridge.
Jack draaide zich verbaasd om. “Sissy, de vrouw van luitenant
Jackson, heeft al gezegd dat ze zou helpen. Maar bedank je vrouw
namens ons, Gunny. Dat is erg aardig aangeboden.”
“Graag gedaan. Bent u die schoften al op het spoor?” Ryans
uitstapjes naar de CIA waren geen geheim.
“Nog niet.”
“Morgen, Alex,” zei de technisch opzichter.
“Ben je er nog? Wat kan ik voor je doen?” Bert Griffin was altijd
vroeg, maar Dobbens was meestal al vertrokken als hij om zeven uur
aankwam.
“Ik heb de specificaties van die nieuwe Westinghouse-transformator
eens bekeken.” “Verveel je je ‘s nachts?” vroeg Griffin lachend.
Dit was een rustige tijd van het jaar voor de onderhoudsploeg. In
de zomer, als overal de airconditioning aanstond, was dat wel
anders. Het voorjaar was een tijd voor nieuwe ideeën.
“Volgens mij kunnen we hem wel eens proberen.”
“Zijn alle problemen nu opgelost?”
:De meeste wel. We zouden een test kunnen doen.”
“Oké.” Griffin leunde achterover. “Waar denk je aan?”
“Eigenlijk maak ik me zorgen over die oude transformatoren. Vooral
met dat chemische lek vorige maand.”
“Je hebt gelijk.” Griffin keek bezorgd. De oude transformatoren
werden nog gekoeld met PBB, polybrominaat-bifenyl, een zeer
gevaarlijke stof. De monteurs en onderhoudsmensen moesten daarom
beschermende kleding dragen, maar niet iedereen deed dat. Bovendien
moest het giftige PBB regelmatig worden afgevoerd — een dure
operatie, die niet zonder gevaar was. Daarom experimenteerde
Westinghouse nu met een transformator met een ander koelsysteem.
“Alex,” zei Griffin, “als je die dingen aan de praat krijgt, zal ik
persoonlijk een nieuwe bedrijfsauto voor je regelen.”
“Westinghouse wil ons gratis een transformator lenen, zodat we een
paar proeven kunnen doen.”
“Dat klinkt niet gek,” vond Griffin. “Maar hebben ze alle
kinderziekten al onder de knie?”
“Ze beweren van wel, afgezien van die onverwachte
voltagewisselingen. Ze weten niet wat daar de oorzaak van is en
daarom willen ze die tests laten uitvoeren.” “Hoe groot zijn die
fluctuaties?”
“Marginaal.” Alex pakte een notitieblok en las de getallen op.
“Misschien ligt het aan de omgeving. Het schijnt alleen voor te
komen bij snelle temperatuurwisselingen van de omringende lucht.
Als dat zo is, kunnen we er gemakkelijk iets aan doen.” Griffin
dacht even na. “Oké. Waar wil je hem neerzetten?”
“Ik heb een plek gevonden in Anne Arundel County, ten zuiden van
Annapolis.” “Waarom zo ver weg?”
“Omdat die lijn doodloopt. Als er iets misgaat met die
transformator, zitten er maar een paar huizen zonder stroom.
Bovendien zit een van mijn ploegen maar dertig kilometer
daarvandaan. Ik ben de mannen aan het leren hoe ze met de nieuwe
apparatuur moeten omgaan. Zodra we de testapparatuur hebben
opgesteld, kunnen ze de eerste maanden dagelijks een controle
uitvoeren. Als alles goed gaat, kunnen we in de herfst een order
plaatsen en de zaak volgend voorjaar definitief installeren.” “Oké.
Waar is die plek precies?”
Dobbens vouwde zijn kaart open. “Hier.”
“Een dure buurt,” zei de opzichter weifelend.
“Ach kom, chef!” snoof Alex. “Wat zouden de kranten ervan vinden
als we alleen maar in arme buurten proeven deden? Bovendien,”
glimlachte hij, “zijn die milieuactivisten meestal rijk, of
niet?”
Die opmerking maakte Dobbens heel bewust. Griffin kankerde altijd
op ‘die rijke milieu-mafia’. De opzichter had zelf een kleine
boerderij en hield niet van eigenwijze stadsbewoners die hem wilden
voorschrijven wat goed of slecht was voor het milieu. “Oké, je kunt
je gang gaan. Wanneer kun je beginnen?”
“Westinghouse kan de transforrnator aan het eind van de week
leveren. Het kost me drie dagen om de zaak te installeren. Mijn
mensen moeten eerst nog de leidingen controleren. Als u het
goedvindt, ga ik er zelf heen om ze een handje te helpen.” Griffin
knikte goedkeurend. “Zo mag ik het horen. De meeste van die knapen
die nu van de universiteit komen, zijn bang om hun handen vuil te
maken. Je houdt me wel op de hoogte?”
“Natuurlijk.”
“Ga zo door, Alex. Ik heb de directie al over je
verteld.”
“Dank U, meneer Griffin.”
Dobbens vertrok en reed naar huis in zijn bedrijfsauto, een twee
jaar oude Plymouth. De ochtendspits was begonnen, maar het meeste
verkeer ging de andere kant uit. Binnen een uur was hij thuis. Sean
Miller was net wakker. Hij dronk thee en zat naar de televisie te
kijken. Alex vroeg zich af hoe iemand de dag kon beginnen met thee.
Hij maakte een kop oploskoffie voor zichzelf.
“En?” vroeg Miller.
“Geen probleem.” Alex glimlachte, maar opeens betrok zijn gezicht.
Hij besefte dat hij zijn werk zou missen. Vroeger, op de
universiteit, hadden zijn vrienden geroepen dat iedereen zich in
dienst van het volk moest stellen. Maar eigenlijk werkte hij nu al
voor het volk, voor de gewone mensen. Hij mocht nooit vergeten dat
ook mensen met een eenvoudige baan het volk konden dienen. “Kom
mee,” zei hij tegen Miller. “We bespreken het wel in de boot.”
Woensdag was de grote dag. Jack droeg de beer,
terwijl Cathy hun dochtertje in een rolstoel naar de uitgang reed.
De beer was een cadeau van Jacks studenten: een monster van
vijfentwintig kilo en anderhalve meter lang, met op zijn kop een
marinepet, die Breckenridge en zijn mannen haar hadden
gestuurd.
Een politieman opende de deur voor de stoet. Het was een winderige
dag in maart, maar de stationcar stond vlak voor de ingang. Jack
nam zijn dochter in zijn armen, terwijl Cathy de verpleegsters
bedankte. Hij zette haar in de auto en maakte haar gordel vast. De
beer ging in de bagageruimte. “Klaar om naar huis te gaan, Sally?”
“Ja.” Haar stem klonk mat. De verpleegsters hadden gezegd dat ze
soms nog huilde in haar slaap. Haar benen waren nu helemaal
hersteld en ze kon weer lopen, al ging dat nog moeilijk. Afgezien
van de weggenomen milt had ze geen schadelijke gevolgen aan de
aanslag overgehouden. Haar haar was nog kort, omdat in het
ziekenhuis een deel van haar schedel was kaalgeschoren, maar dat
zou wel weer aangroeien. Zelfs de littekens zouden wegtrekken,
hadden de doktoren gezegd, en de kinderartsen hadden hem verzekerd
dat na een paar maanden ook de nachtmerries zouden ophouden. Jack
draaide zich om en streelde haar gezichtje. Ze glimlachte even,
maar het was nog geen schaduw van de lach die hij zich herinnerde.
Ondanks zijn eigen glimlach kookte Jack inwendig van woede, maar
dit was niet het juiste moment, wist hij. Sally had nu een vader
nodig, geen wrekende gerechtigheid. “We hebben een verrassing voor
je,” zei hij.
“Wat dan?” vroeg Sally.
“Als ik je dat zou vertellen, zou het geen verrassing meer zijn,”
wees haar vader haar terecht.
“Toe nou, pappie!” Even was zijn kleine meid weer terug.
“Nee, wacht maar rustig af.”
“Wat is er?” vroeg Cathy, terwijl ze instapte.
“Ik zei dat we een verrassing voor haar hadden.”
“Wat voor een verrassing?”
“Zie je wel?” zei Jack tegen zijn dochtertje. “Mammie weet er ook
niets van.” “Jack, waar heb je het over?”
“Dokter Schenk en ik hebben vorige week even gepraat,” zei Jack,
maar liet verder niets los. Hij schoof de pook van de automatische
versnelling naar voren en vertrok in de richting van
Broadway.
“Ik wil mijn beer,” zei Sally.
“Die is te groot om bij je te zitten, schat,” antwoordde
Cathy.
“Maar je mag wel zijn pet dragen. Hij zei zelf dat het mocht,” zei
Jack. Sally zette de pet op, die meteen over haar oren
zakte.
“Heb je je studenten voor die beer bedankt?” vroeg Cathy.
“Natuurlijk.” Ryan glimlachte even. “Ik geef dit semester geen lage
cijfers meer. Maar dat mag je tegen niemand zeggen.” Jack had de
naam dat hij nogal streng cijferde, maar misschien zou hij die
reputatie nu kwijtraken. Ach wat, dacht hij. De adelborsten die hij
les gaf, hadden Sally een niet-aflatende stroom van bloemen,
speelgoed, puzzels en kaarten gestuurd, die zijn kleine meid hadden
beziggehouden en daarna ook de vijftig andere zieke kinderen van de
afdeling hadden opgevrolijkt. De beer was de klap op de vuurpijl
geweest. De verpleegsters hadden Cathy verteld dat Sally ermee in
de wolken was. Vaak zat hij op een stoel naast haar hoofdkussen.
Het was niet eenvoudig geweest om nog iets mooiers voor haar te
verzinnen, maar Jack had het gevoel dat hij toch iets had gevonden.
Skip Tyler was bezig met de laatste voorbereidingen.
Jack reed heel rustig, alsof hij een mand met eieren vervoerde. Bij
de CIA was hij weer gaan roken, en hij snakte naar een sigaret,
maar hij wist dat hij ermee moest ophouden nu Cathy hele dagen
thuis was. Met opzet vermeed hij de route die Cathy had genomen
toen ze... Zijn handen klemden zich om het stuur, zoals ze dat al
weken deden. Hij wist dat hij er niet zo vaak aan moest denken. Het
was een obsessie geworden en daar schoot hij niets mee
op.
Het landschap was veranderd sinds... het ongeluk. De bomen die toen
kaal waren, begonnen nu uit te botten in de vroege lente. Paarden
en koeien liepen weer op het land. Er dartelden zelfs een paar
kalfjes en veulens rond, en Sally drukte haar neus tegen de ruit om
ze te zien. Zoals elk jaar vernieuwde het leven zich, peinsde Ryan.
Zijn gezin was weer compleet en dat zou zo blijven. Daar zou hij
wel voor zorgen. Eindelijk bereikten ze de laatste bocht naar
Falcons Nest Road. Jack zag dat de wagens van het energiebedrijf er
nog steeds stonden en hij vroeg zich af waar ze mee bezig
waren.
Ze reden de oprit op.
“Is Skip er?” vroeg Cathy.
“Ja, zo te zien wel,” antwoordde Ryan, een glimlach
onderdrukkend.
“Ze zijn thuis,” zei Alex.
“Ja,” beaamde Louis. De mannen zaten boven in een paal om de lijnen
voor de nieuwe transformator te spannen. “Weet je, die dag na de
aanslag stond er een foto van die vrouw in de krant,” zei Alex’
collega. “Een jongetje op een fiets was door een winkelruit gereden
en had zijn gezicht opengehaald. Hij zag er verschrikkelijk uit.
Maar zij had zijn ogen gered. Een zwarte knul, Alex.”
“Ja, ik weet het, Louis.” Alex maakte een paar foto’s.
“Van kinderen moet je afblijven,” zei Louis. “Een smeris is wat
anders,” voegde hij er defensief aan toe. En de vader van het kind
natuurlijk ook, maar dat hoefde hij er niet bij te zeggen. Net als
Alex had hij nog enige scrupules, en een aanslag op een kind ging
hem toch te ver.
“Misschien hebben we allemaal geluk gehad.” Alex wist dat dat een
vreemde opmerking was voor een revolutionair. Dat soort
sentimentele overwegingen kon hem alleen maar hinderen bij zijn
opdracht. Maar als het enigszins kon, zou hij kinderen willen
sparen. Hij rechtvaardigde dat gevoel door te bedenken dat hij zo
meer sympathie zou winnen bij het volk dat hij wilde
bevrijden.
“Ja,” beaamde Louis.
“Oké, wat heb je gezien?” vroeg Alex.
“Ze hebben een hulp — zwart, natuurlijk. Een knappe vrouw. Ze rijdt
in een Chevy. En er is nu nog iemand anders in huis. Een blanke.
Een grote vent, die moeilijk loopt.”
“Goed.” Alex was wel in de hulp geïnteresseerd, maar niet in de
blanke man. Een vriend van de familie, waarschijnlijk.
“De politie komt hier eens in de twee uur voorbij. Een van die
smerissen vroeg me gistermiddag wat we aan het doen waren. Ze
houden het huis in de gaten. Er loopt een extra telefoonlijn
naartoe. Een alarmsysteem, denk ik.”
“Oké. Houd je ogen open, maar probeer niet op te vallen.”
“Goed.”
“We zijn er,” zuchtte Ryan. Hij stopte en liep
om de auto heen naar Sally’s portier. Hij zag dat zijn kleine meid
niet meer met de gesp van haar gordel speelde. Jack maakte zelf de
gordel los en tilde zijn dochtertje uit de auto. Ze sloeg haar
armen om zijn nek en heel even was het leven weer volmaakt. Hij
droeg Sally naar de voordeur, terwijl hij haar dicht tegen zich aan
drukte.
“Welkom thuis.” Skip stond al in de deuropening.
“Waar is mijn verrassing?” wilde Sally weten.
“Verrassing?” vroeg Tyler verbaasd. “Daar weet ik niets
van.”
“Pappie!” riep ze, met een beschuldigende blik naar haar
vader.
“Kom maar binnen,” zei Tyler.
Mevrouw Hackett was er ook en had al voor de lunch gezorgd. Ze was
een alleenstaande moeder van twee zonen en werkte hard voor hen.
Ryan zette zijn dochtertje neer. Skip Tyler en haar vader keken hoe
ze met stijve benen naar de keuken liep.
“Toch is het verbazend hoe snel kinderen herstellen,” merkte Tyler
op. “Wat?” vroeg Jack verbaasd.
“Ik heb eens in een wedstrijd mijn been gebroken, maar toen duurde
het heel wat langer voordat ik weer kon lopen.” Tyler wenkte Jack
en ze liepen naar buiten. Skip wierp een blik op het speelgoedbeest
in de auto. “Ik had gehoord dat ze een beer had gekregen,” riep hij
verbaasd. “Maar deze jongen kun je opstellen als vrije verdediger!”
Ze liepen naar het bos achter Ryans huis. Daar stond de verrassing,
aan een boom gebonden. Jack maakte de ketting los en tilde het
hondje op.
“Bedankt voor het brengen.”
“Geen dank. Ik ben blij dat ze weer thuis is.”
De twee mannen liepen terug naar het huis. Jack keek even om de
hoek van de deur en zag dat Sally met smaak in een boterham met
pindakaas hapte.
“Sally...” zei hij. Zijn vrouw staarde hem met open mond aan. Zijn
dochtertje draaide zich om toen Jack de puppy op de grond
zette.
Het was een zwarte Labrador, net bij zijn moeder vandaan. Eén blik
was voor het hondje voldoende om te weten bij wie hij hoorde. Met
een wild kwispelend staartje waggelde hij naar Sally toe. Ze zat al
op de grond en pakte hem. Even later was het hondje bezig haar
gezicht af te likken.
“Ze is nog veel te klein voor een hond,” zei Cathy.
“Goed, dan mag je hem vanmiddag terugbrengen,” antwoordde Jack
zacht. Die opmerking bezorgde hem een nijdige blik van zijn vrouw.
Sally gierde van de lach toen het hondje op de hak van haar schoen
begon te knagen. “Ze is nog niet groot genoeg voor een pony, maar
zo’n hondje is leuk voor haar.”
“Als je hem maar zelf africht,” zei Cathy.
“Dat is geen probleem. Hij komt uit een goed nest. Zijn vader is
Victor Hugo Black, kampioen van Chesapeake. Een Labrador bijt niet
en is dol op kinderen,” vervolgde Jack. “Ik heb hem al ingeschreven
voor de lessen.”
“Lessen waarin?” Cathy kon het niet meer volgen.
“De officiële naam van het ras is Labrador Retriever,” legde Jack
uit. “Hij moet dus kunnen apporteren.”
“Hoe zwaar wordt hij?”
“Een kilo of dertig.”
“Maar dat is zwaarder dan Sally!”
“Ja. En ze zwemmen graag. Dan kan hij in het zwembad op haar
passen.” “We hebben niet eens een zwembad.”
“Nee, maar daar beginnen ze over drie weken aan.” Jack glimlachte
weer. “Dokter Schenk zei dat zwemmen een heel goede therapie voor
haar is.”
“Je hebt niet stilgezeten,” merkte zijn vrouw op. Maar ze lachte nu
ook. “Ik wilde eerst een Newfoundlander voor haar nemen, maar die
zijn toch te groot. Zo’n zestig kilo...” Hij zei er niet bij dat
zijn eerste gedachte was geweest een hond te kopen die zo sterk en
groot was, dat hij iedereen die in de buurt van zijn kleine meid
kwam, kon verscheuren. Maar zijn gezond verstand had toch
gewonnen.
“Nou, je kunt meteen beginnen,” wees Cathy. Jack pakte de keukenrol
om het plasje op de tegels weg te halen. Maar hij kreeg de kans
niet, want zijn dochtertje sloeg haar armen om hem heen en omhelsde
hem geestdriftig. Hij had moeite zich te beheersen, maar hij moest
wel. Sally zou zijn tranen niet hebben begrepen. De wereld was weer
zoals ze moest zijn. Laat dat zo blijven, dacht hij.
“Morgen heb ik de foto’s. Ik heb ze gemaakt
voordat de bladeren te dicht werden, want dan kun je vanaf de weg
het huis niet goed meer zien,” meldde Alex na zijn
verkenningstocht.
“En het alarmsysteem?”
Alex las de gegevens van een briefje op. “Hoe heb je die te pakken
gekregen?” Dobbens grinnikte, terwijl hij een blikje bier opentrok.
“Heel eenvoudig. Als je de gegevens van een alarmsysteem nodig
hebt, bel je het bedrijf dat de apparatuur heeft geleverd en zeg je
dat je voor een verzekeringsmaatschappij werkt. Je geeft een
verzonnen polisnummer op en zij geven je alle informatie waar je om
vraagt. Ryan heeft een omtrekbeveiliging en een inbraakalarm met
sleutels — dat wil zeggen dat de bewakingsdienst de sleutels heeft.
Ergens op het terrein is infraroodapparatuur geïnstalleerd,
waarschijnlijk langs de oprit, tussen de bomen. Die Ryan is geen
domme jongen, Sean.”
“Dat maakt niet uit.”
“Oké, ik vertel het je alleen maar. En dan nog iets...”
“Ja?”
“We willen niet dat het kind dit keer wat overkomt. En de vrouw ook
niet, als het even kan.”
“Dat is ook niet de bedoeling,” stelde Miller hem gerust.
Slappeling, dacht hij. Wat voor een revolutionair ben je eigenlijk?
Maar hij zei niets.
“Mijn mensen willen dat niet,” verklaarde Alex, niet geheel naar
waarheid. “Van kinderen moet je afblijven, vinden ze hier. En we
willen geen slechte naam krijgen, begrijp je?”
“Zijn jullie van plan het land te verlaten?”
Dobbens knikte. “Dat zal wel moeten.”
“Misschien niet. Als we iedereen elimineren die jullie gezichten
heeft gezien...” Gevoelloze klootzak, dacht Dobbens. Maar hij wist
dat Miller gelijk had. Doden kunnen niet praten.
“Goed. Dan moeten we alleen nog een manier vinden om die
bewakingsdienst af te leiden,” zei de Ier. “Geweld wil ik zoveel
mogelijk vermijden.”
“Daar heb ik ook over nagedacht.” Alex zweeg even, voordat hij
verder ging. “Wat is de beste strategie op het slagveld?”
“Wat bedoel je?” vroeg Miller.
“Hoe kun je een veldslag winnen? Door de vijand op een dwaalspoor
te brengen. Maar dat moet wel overtuigend gebeuren. Dus moeten we
ervoor zorgen dat ze alarm slaan, maar om de verkeerde reden en op
de verkeerde plaats.”
“Maar hoe doen we dat?” vroeg Alex. Hij dacht even na. “Aha,” zei
hij toen. Een paar minuten later verdween Alex naar de slaapkamer,
terwijl Miller voor de televisie bleef zitten en alles nog eens
doornam. Het was een nuttige tocht geweest, en het plan begon al
vorm te krijgen. Er waren heel wat mensen voor nodig, maar dat had
hij wel verwacht.
Van zijn respect voor Alex was niet veel meer over. De man verstond
zijn vak en had zelfs een briljante afleidingsmanoeuvre bedacht,
maar hij was veel te sentimenteel. Niet dat Miller het zo prettig
vond kinderen te doden, maar als de revolutie het eiste, moest je
die prijs betalen. Bovendien trok het de aandacht en maakte het de
mensen duidelijk dat ze je serieus moesten nemen. Als Alex die
bezwaren niet opzij kon zetten, zou hij het niet ver brengen. Maar
dat was Millers probleem niet. Het eerste deel van de operatie lag
nu bijna vast. Het tweede deel was al kant en klaar. Het was één
keer mislukt, maar dat zou niet nog een keer gebeuren, nam Miller
zich voor. De volgende dag kreeg hij ‘s middags de foto’s en reed
Alex hem naar een afgelegen station van de metro. Daar nam hij de
ondergrondse naar het vliegveld van Washington en via een route met
drie tussenstops vloog hij terug naar Ierland.
Tegen elven stapte Jack nog even Sally’s kamer
binnen. De hond — zijn dochter had hem Ernie gedoopt — was een vage
schim in de hoek. Dit was een van zijn beste ideeën geweest. Sally
was zo verrukt van Ernie, dat ze nauwelijks meer aan haar
verwondingen dacht. Zo snel als haar verzwakte benen het toelieten,
had ze de hele dag achter de puppy aan gerend. Daarom had haar
vader maar een oogje toegeknepen als Ernie op een schoen begon te
knagen of hier en daar wat achterliet. Over een paar weken zou
Sally er weer bovenop zijn. Jack trok haar dekens recht en sloop de
kamer uit. Cathy lag al in bed toen hij de slaapkamer binnenkwam.
“Alles in orde?”
“Ze slaapt als een roos,” antwoordde Jack, terwijl hij naast haar
in bed stapte. “En Ernie?”
“Die lag ook ergens. Ik hoorde zijn staartje tegen de muur slaan.”
Hij sloeg zijn armen om haar heen. Het was nu moeilijk haar dicht
tegen zich aan te trekken. Hij streek met zijn hand over haar buik
en voelde de vorm van hun ongeboren kind. “Hoe gaat het met de
volgende?”
“Hij is eindelijk rustig. Een actief baasje, die kleine. Maak hem
alsjeblieft niet wakker.”
Jack vond het een absurde gedachte dat baby’s wakker zouden zijn
voordat ze geboren waren, maar een dokter sprak je niet tegen.
“Hij?”
“Dat zegt Madge.”
“En wat zegt ze over jou?”
“Ik begin weer aan te komen,” antwoordde Cathy. “Maak je geen
zorgen. Alles gaat goed.”
“Mooi zo.” Hij kuste haar.
“Is dat alles?” vroeg ze in het donker.
“Ben je al tot meer in staat?”
“Ik hoef morgen niet te werken, Jack,” bracht ze hem in
herinnering. “Andere mensen wel,” protesteerde hij. Maar al snel
gaf hij zijn protesten op.