8: Informatie

“Dat was het wel zo’n beetje, Jimmy. Met onze dank voor het opsporen van die vent.” “Dat soort toeristen kunnen we missen als kiespijn, Dan,” antwoordde Owens. Een Amerikaan uit Florida, die drie miljoen dollar van een bank in Orlando had verduisterd, had de fout begaan om in Engeland een tussenstop te maken, op weg naar een ander Europees land met een wat soepeler bankwetgeving. “De volgende keer zullen we hem eerst laten winkelen in Bond Street, voordat we hem arresteren. Dat mag je dan als onze provisie beschouwen. Ons arrestatieloon.”
“Ha!” De man van de FBI sloeg het laatste dossier dicht. Het was zes uur, in Londen. Dan Murray leunde achterover in zijn stoel. Achter hem verbleekten de negentiendeeeuwse gebouwen in de schemering. Op de daken werd onopvallend gepatrouilleerd, zoals op alle gebouwen aan Grosvenor Square. Dat de Amerikaanse ambassade zwaar werd bewaakt, was nog te zwak uitgedrukt. Terreurgroepen hadden de afgelopen zes jaar zo veel dreigementen geuit, dat de ambassade inmiddels meer op een kleine vesting leek. Politiemannen in uniform stonden voor het gebouw en North Audley Street was voor alle verkeer afgesloten. De stoep was versierd met betonnen ‘bloembakken’ die zelfs voor een tank een obstakel vormden, en verder was de ambassade voorzien van een schuin aflopende betonnen omheining, als bescherming tegen autobommen.
Murray haatte het in een gebouw te moeten werken dat een deel van de Maginotlinie leek en haatte de gedachte dat er een Iraanse, Palestijnse, Libische terrorist of een andere idioot ergens aan de overkant op de loer zou kunnen liggen met een bazooka. Hij was niet bang voor zijn eigen leven; dat had hij meer dan eens op het spel gezet. Wat hij niet kon verkroppen was de onrechtvaardigheid, de belediging voor zijn beroep, het feit dat er mensen waren die er geen been in zagen hun medemensen te doden om hun politieke opvattingen kracht bij te zetten.
“Jimmy, denk je nog wel eens aan die goeie ouwe tijd, toen we nog jacht maakten op bankrovers die het alleen maar om het geld te doen was?”
“Daar heb ik nooit iets mee te maken gehad. Ik hield me bezig met gewone dieven, totdat ik naar de moordbrigade werd overgeplaatst. Maar het terrorisme doet je wel terugverlangen naar de tijd van de gewone boef. Ik kan me de tijd nog herinneren dat zelfs zíj nog redelijk geciviliseerd waren.” Owens schonk zich nog wat port in. Een groeiend probleem voor de Londense politie was dat er door de onderwereld veel sneller naar een vuurwapen werd gegrepen. Hoewel het in Londen nog niet zo onveilig was als in Amerika, leken ook daar de tijden snel te veranderen, en dat beviel hem niets.
De telefoon ging. Murrays secretaresse was al naar huis en hij nam zelf op. “Murray. Hallo, Bob. Ja, hij zit hier bij me. Bob Highland voor jou.” En hij gaf de hoorn aan Owens.
“Owens.” De politieman nam een slok van zijn port, zette zijn glas toen abrupt neer en vroeg om pen en papier. “Waar precies? En heb je al... Mooi zo. Ik kom meteen.” “Wat is er?” vroeg Murray snel.
“We hebben zojuist een tip gehad over een zekere Dwyer. Er liggen explosieven in een flat in Tooley Street.”
“Is dat niet recht tegenover de Tower, aan de overkant van de rivier?” “Precies. Ik moet weg.” Owens stond op en greep zijn jas.
“Is het goed als ik meega?”
“Als je er maar voor zorgt...”
“Dat ik jullie niet voor de voeten loop.” Murray sprong overeind. Ze namen de lift naar beneden, waar al een auto gereedstond. Zodra ze waren ingestapt, gaf Owens via de radio zijn instructies.
“Zijn er al mensen onderweg?” vroeg Murray vanaf de achterbank.
“Ja. De jongens van Bob Highland kunnen er over een paar minuten zijn. Allemachtig, Dwyer! Het signalement klopt precies.” Hoewel hij het probeerde te verbergen, was Owens zo opgewonden als een kind op Sinterklaasavond. “Wie heeft jullie gewaarschuwd?”
“We hebben een anonieme tip gekregen. Een man die beweerde dat hij draden en een soort staven had gezien toen hij naar binnen keek.”
“Geweldig! Een gluurder die de politie helpt! Waarschijnlijk was hij bang dat zijn vrouw erachter zou komen wat hij uitspookte. Nou ja, een gegeven paard...” Murray grijnsde.
Zelfs met behulp van de politiesirene schoten ze nauwelijks op in het drukke verkeer. Het kostte twintig frustrerende minuten om de acht kilometer naar Tooley Street af te leggen, maar ten slotte staken ze toch de Tower Bridge over en sloegen rechtsaf. De chauffeur parkeerde op de stoep, naast twee andere politiewagens.
Het was een onaantrekkelijk, vuil gebouw van drie verdiepingen, in een arbeidersbuurt. Ernaast was een kleine pub, met een schoolbord waarop het menu was gekrabbeld. Een paar klanten, met hun glas in de hand, stonden bij de deur te kijken wat de politie kwam doen. Aan de overkant had zich al een grotere groep verzameld. Owens rende naar de deur.
Een rechercheur in burger stond hem op te wachten. “Alles is onder controle. We hebben de verdachte gearresteerd. Bovenste verdieping, achterste flat.” Owens rende de trap op, met Murray in zijn kielzog. Een andere rechercheur stond te wachten op de overloop van de bovenste etage. Met een wreed, voldaan lachje op zijn gezicht legde Owens de laatste tien meter af.
“Het is allemaal achter de rug,” zei Highland. “Hier is de verdachte.”
Maureen Dwyer lag voorover op de grond. Ze was spiernaakt, met om haar heen een plas water. Een spoor van natte voetafdrukken leidde naar de aangrenzende badkamer.
“Ze nam net een bad,” verklaarde Highland. “En ze had haar pistool op de keukentafel laten liggen. Fluitje van een cent.”
“Is er al een vrouwelijke rechercheur onderweg?”
“Ja. Ze doet er lang over.”
“Het verkeer zit muurvast,” zei Owens. “Was er iemand bij haar?”
“Nee,” antwoordde Highland, “maar we hebben wel iets anders gevonden.” De onderste la van het enige bureau in de armoedige flat lag op de grond. De la bevatte enkele staven, vermoedelijk kneedbommen, plus een paar slaghoedjes en tijdklokken. Een rechercheur was al bezig alles te noteren, terwijl een collega met een Nikon-camera en een elektronenflitser de hele kamer fotografeerde. Alles in de kamer zou in plastic zakken worden meegenomen en van etiketten worden voorzien, om als bewijsmateriaal te kunnen dienen in een nieuw terroristenproces in de Old Bailey. Overal tevreden gezichten, behalve bij Maureen Dwyer, die nog steeds voorover lag. Twee rechercheurs bewaakten haar, hun revolvers in de holster, terwijl ze de naakte, natte vrouw zonder een spoor van sympathie scherp in het oog hielden. Murray sloeg alles vanuit de deuropening gade. Hij zag dat niemand zich voorlopig met de verdachte bemoeide. Een vrouwelijke rechercheur zou haar intiem fouilleren om zich ervan te overtuigen dat ze geen gevaarlijke materialen op haar lichaam droeg. Zo’n onderzoek was misschien kwetsend voor Miss Dwyers eerbaarheid, maar Murray dacht niet dat een rechter er bezwaar tegen zou hebben. Maureen Dwyer was al minstens drie jaar actief als terroriste, gespecialiseerd in bomaanslagen. Negen maanden eerder was ze gezien op een plek in Belfast waar enkele minuten later vier mensen door een bom waren gedood en drie anderen verminkt. Nee, Miss Dwyer zou op weinig sympathie kunnen rekenen. Na enkele minuten haalde een van de rechercheurs een laken van het bed en legde het over haar heen. De verdachte bewoog zich niet. Ze ademde snel, maar maakte geen enkel geluid.
“Dit is interessant,” zei een van de mannen. Hij trok een koffer onder het bed vandaan. Toen hij had gecontroleerd of er geen booby-traps te vinden waren, opende hij de koffer. Er kwamen een complete schminkdoos en vier pruiken uit. “Die zou ik zelf ook wel kunnen gebruiken.” De vrouwelijke rechercheur glipte langs Murray heen en liep naar Owens toe. “Ik ben zo snel mogelijk gekomen.” “Doe je werk,” glimlachte Owens. Hij liet zijn goede bui niet bederven door een ondergeschikte die te laat kwam.
“Spreid je benen, schat, je kent de procedure.” De rechercheur trok een rubber handschoen aan. Murray wendde zijn blik af. Dit stond hem altijd tegen. Een paar seconden later werd de handschoen weer uitgetrokken en mocht Dwyer zich aankleden. Meteen daarna kreeg ze handboeien om, werd op haar rechten gewezen en weggeleid. Al die tijd viel er geen enkele emotie op haar gezicht te bespeuren en zei ze geen woord.
Een kouwe kikker, dacht Murray. Zelfs met haar natte haar en zonder make-up was het een knappe meid. Iets te mollig, misschien. Te bedenken dat je naast haar in een bar zou kunnen zitten en haar iets te drinken zou kunnen aanbieden, zonder te vermoeden dat ze een kilo zware explosieven in haar tasje had...
“En, Dan? Heb je nog kritiek, of kunnen we ons meten met de FBI?” vroeg Owens, niet zonder enige zelfvoldaanheid.
“Klets geen onzin, Jimmy!” grinnikte Murray. “Dit ging helemaal volgens het boekje. Maar je mag je gelukkig prijzen dat jullie veel gemakkelijker huiszoeking kunnen doen en mensen kunnen fouilleren dan wij.” Om over onze rechters nog maar niet te spreken, dacht hij.
“Klaar,” zei de fotograaf.
“Geweldig,” antwoordde brigadier Bob Highland, die verantwoordelijk was voor de praktische afwikkeling.
“Hoe ben je hier zo snel gekomen, Bob?” wilde Murray weten. “Met de ondergrondse?” “Dat ik daar niet aan heb gedacht!” lachte Highland. “Misschien hadden wij het verkeer mee. We waren hier binnen elf minuten. Jullie kwamen niet veel later. We hebben de deur ingetrapt en in vijf seconden hadden we Dwyer te pakken. Verbazend hoe eenvoudig het kan zijn als je maar de juiste informatie hebt!”
“Mag ik nu binnenkomen?”
“Natuurlijk.” Owens wenkte hem.
Murray was een expert op het gebied van explosieven. Samen met Owens boog hij zich over de inhoud van de la. “Tsjechisch, zo te zien,” mompelde hij. “Klopt,” zei een andere rechercheur. “Van de Skoda-fabrieken. Kijk maar naar de verpakking. Maar dit is Amerikaans spul. California Pyronetics, elektronische ontsteker model 3l.” Hij wierp er Murray een toe, in een plastic zak.
“Verdomme. Die duiken overal op. Anderhalf jaar geleden is er een lading van die dingen ontvreemd, op weg naar een olieveld in Venezuela. Even buiten Caracas werden ze gestolen,” zei Murray. Hij bekeek de kleine zwarte ontsteker wat aandachtiger. “Die oliejongens zijn er gek op. Deze dingen zijn veilig en betrouwbaar, bijna even goed als wat het leger gebruikt. Het modernste materiaal. Ze hebben allemaal een nummer. Ik kan een telex naar Washington sturen om te vragen uit welke partij ze afkomstig zijn.”
“Graag, Dan.”
Ook de Tsjechische kneedbommen waren van goede kwaliteit. Eén blok, op de juiste plaats aangebracht, was voldoende om een heel gebouw op te blazen. Met de Pyronetics-ontstekers had Maureen Dwyer vijf aparte bommen kunnen plaatsen en ze met een tijdmechanisme op ieder gewenst moment — zelfs tot een maand later — tot ontploffing kunnen brengen, terwijl ze zelf al duizenden kilometers van de plek vandaan was.
Het werd een beetje benauwd in de kamer. “Is het goed als ik een raam openzet?” vroeg Murray.
“Goed idee, Dan,” antwoordde Owens.
“Dat is beter.” De FBI-agent haalde diep adem, zonder zich iets van de dieseldampen van de Londense taxi’s aan te trekken.
Er klopte iets niet. Murray wist eerst niet wat. Hij keek uit het raam. Links van hem zag hij een blinde muur van vier verdiepingen hoog. Waarschijnlijk een pakhuis. Verderop, meer naar rechts, was het silhouet van de Tower te zien, aan de oever van de Theems. Dat was alles. Hij draaide zich om en zag dat Owens ook uit het raam stond te staren. De chef van C-13 keek Murray verbaasd aan.
“Wat zei die vent over de telefoon precies?” mompelde Murray.
Owens knikte. “Precies. Brigadier Highland?”
“Ja, commissaris?”
“Die stem over de telefoon. Wat zei hij precies en hoe klonk hij?” Owens bleef uit het raam staren.
“Hij had een accent uit... de Midlands, zou ik denken. Een mannenstem. Hij zei dat hij door het raam naar binnen keek en de explosieven en een paar draden zag. We hebben natuurlijk een bandopname.”
Murray stak zijn arm naar buiten en streek met een vinger over de buitenkant van het raam. Het was smerig. “Het was dus niet de glazenwasser die ons heeft gebeld.” Hij boog zich uit het raam. Er was geen brandtrap.
“Iemand op het dak van dat pakhuis misschien... Nee,” zei Owens meteen. “De hoek klopt niet, tenzij ze de spullen allemaal op de grond had gelegd. Dat is vreemd.” “Een inbreker? Misschien dat iemand hier is binnengedrongen, die explosieven heeft gezien en toen besloot zijn burgerplicht te doen?” vroeg Murray.
“Nee, dat klinkt ook niet erg waarschijnlijk.”
Owens haalde zijn schouders op. “Het blijft gissen. Misschien was het een vriendje dat ze de bons heeft gegeven... Hoe dan ook, voorlopig mogen we niet klagen, Dan. We hebben vijf bommen gevonden die niemand meer kwaad kunnen doen. Laten we maar vertrekken en die telex naar Washington sturen. Brigadier Highland, heren, dit was goed werk! Mijn complimenten. Ga zo door.”
Owens en Murray verlieten onopvallend het gebouw. Buiten had zich een menigte verzameld die door tien agenten in bedwang werd gehouden. Een t.v.-nieuwsploeg had zijn felle lampen opgesteld, die het onmogelijk maakten de overkant te zien. De straat telde drie pubs. In de deuropening van een ervan stond een week ogende jongeman met een glas bier in zijn hand. Op zijn gezicht was geen enkele emotie te lezen, zelfs geen nieuwsgierigheid, toen hij de situatie in zich opnam en de gezichten in zijn geheugen prentte. Zijn naam was Dennis Cooley.
Murray en Owens reden naar het hoofdkwartier van New Scotland Yard, waar de FBIagent zijn telex naar Washington verstuurde. Ze hadden het niet meer over dat ene merkwaardige aspect van de zaak. Murray liet Owens achter aan zijn bureau, waar de papierwinkel wachtte die bij deze arrestatie hoorde.

Ryans eerste dag op zijn werk viel hem lichter dan hij had verwacht. Door zijn lange afwezigheid had de geschiedenissectie zijn lessen onder andere docenten moeten verdelen, en bovendien liep het al tegen de kerstvakantie. Bijna alle adelborsten verlangden ernaar een paar weken thuis te zijn. De docenten deden het rustig aan en zelfs de eerstejaarscadetten werden wat minder door de ouderejaars op hun huid gezeten na de football-zege van de marine op het leger. Daarom kon Ryan er een rustig dagje van maken en had hij alle tijd voor de post en de andere stukken die zich hadden opgestapeld. Hij was om half acht begonnen en tegen kwart voor vijf had hij de meeste paperassen doorgewerkt, met het voldane gevoel dat hij zijn dag nuttig had besteed. Hij was bijna klaar met het opstellen van een reeks vragen voor het afsluitende examen van het semester, toen hij de lucht van een goedkope sigaar rook en een bekende stem hoorde.
“Fijne vakantie gehad, kerel?” Luitenant-commandant Robert Jefferson Jackson stond tegen de deurpost geleund.
“Ja, ik heb een paar interessante dingen meegemaakt, Robby. Zit de werkdag er alweer op?”
“Reken maar!” Jackson legde zijn witte pet op Ryans archiefkast en liet zich plompverloren in de leren stoel tegenover het bureau van zijn vriend vallen. Ryan sloeg de map met vragen dicht en borg hem op in een bureaula. Een van de persoonlijke accenten van zijn kantoor was een kleine koelkast. Hij haalde er een tweeliterfles 7-Up en een lege fles Canada Dry gemberbier uit, en pakte een fles Ierse whisky uit zijn bureau. Robby haalde twee kopjes van het tafeltje bij de deur en gaf ze aan Jack. Ryan lengde de whisky aan met 7-Up, tot deze de kleur had van gemberbier. Officieel mocht er op de Academie niet worden gedronken — wat Ryan een vreemd standpunt vond, omdat het een marineopleiding was — maar het drinken van ‘gemberbier’ werd oogluikend toegestaan. Bovendien wist iedereen dat het maar een minuut lopen was naar de officiers- en faculteitsclub. Jack gaf Robby zijn kopje en borg alles weer op, behalve de lege fles gemberbier.
“Welkom thuis, makker!” Robby hief zijn kopje.
“Fijn om weer thuis te zijn.” Ze klonken.
“Ik ben blij dat je er weer bovenop bent, Jack. We maakten ons zorgen over je. Hoe gaat het met je arm?” Jackson wees met zijn kopje.
“Steeds beter. Je had het eerste gipsverband moeten zien! Dat is er afgelopen vrijdag in het Hopkins afgehaald. Maar ik ben er vandaag wel achter gekomen dat het niet eenvoudig is met één hand in een schakelauto te rijden.”
“Dat wil ik wel geloven,” grinnikte Robby. “Je bent niet goed wijs.”
Ryan knikte instemmend. Hij had Jackson in maart van het voorafgaande jaar ontmoet tijdens een faculteitsbijeenkomst. Robby droeg de gouden wings van een marinepiloot. Hij was gestationeerd op het nabijgelegen marine-testcentrum van Patuxent River, Maryland, als instructeur aan de opleiding voor testpiloten. Maar op een mooie, heldere ochtend had een kapot relais hem onverwachts uit zijn Buckeye jet-trainer gewipt. Robby was volkomen verrast geweest en had bij het neerkomen zijn been gebroken. De breuk bleek zo ernstig, dat hij zes maanden lang niet mocht vliegen en daarom had de marine hem tijdelijk als technisch docent naar Annapolis gestuurd, een positie die Jackson nauwelijks hoger aansloeg dan die van galeislaaf. Jackson was kleiner dan Ryan en veel donkerder. Hij was de vierde zoon van een doopsgezinde dominee uit het zuiden van Alabama. Toen ze elkaar voor het eerst ontmoetten, had Robby’s been nog in het gips gezeten, en de officier had Ryan gevraagd of hij iets voor een kendo-wedstrijd voelde. Ryan had zich nooit eerder gewaagd aan deze Japanse vechtsport, waarbij bamboestaven in plaats van samoeraizwaarden worden gebruikt. Wel had hij bij de mariniers ervaring opgedaan met stokvechten, en hij dacht dat kendo net zoiets zou zijn. Dus had hij de uitnodiging aangenomen, in de veronderstelling dat zijn langere armen hem een beslissend voordeel zouden geven, vooral omdat Jackson nog door zijn gipsverband werd gehinderd. Hij had zich niet afgevraagd waarom Jackson niet een van zijn collegaofficieren had uitgedaagd. Later bleek dat hij dat wèl had gedaan. Maar toen had Ryan al ondervonden dat Robby de flitsende snelheid en het killer-instinct van een ratelslang bezat. Tegen de tijd dat Ryans blauwe plekken begonnen weg te trekken, waren ze dikke vrienden.
Van zijn kant had Ryan de piloot laten kennismaken met de rokerige smaak van goede Ierse whisky, en zo was de traditie ontstaan om zo nu en dan ‘s middags een glas te drinken in de beslotenheid van Jacks kantoor.
“Nog nieuws van de campus?”
“Ik geef nog steeds les,” zei Jackson ontspannen.
“En begin je het al leuk te vinden?”
“Niet echt, nee. Maar het gaat beter met mijn been. In de weekends ga ik naar Pax River om te bewijzen dat ik nog steeds kan vliegen. Jij hebt hier trouwens heel wat paniek veroorzaakt.”
“Toen ik werd neergeschoten, bedoel je?”
“Ja. Ik zat net bij de directeur toen hij werd opgebeld. Hij schakelde het luidsprekertje in, zodat ik kon meeluisteren. Een vent van de FBI vroeg of er bij ons een idioot werkte die naar Londen was vertrokken om diefje met verlos te spelen. Ik zei dat ik die idioot wel kende, maar ze wilden iemand van de sectie geschiedenis spreken die dat kon bevestigen. En verder ging het hun voornamelijk om de naam van je reisagent, geloof ik. Hoe dan ook, iedereen was lunchen. Ik heb professor Billings opgespoord in de O-Club en de directeur wist ook een paar mensen te vinden. Maar je had bijna de laatste partij golf tussen de baas en de gouverneur verziekt.” “Mijn eigen dag ook, vrees ik.”
“Is het echt zo gegaan als in de krant stond?”
“Ik denk het wel. De Engelse kranten hebben een vrij goed verslag gegeven.” Jackson knikte, terwijl hij boven Ryans asbak de as van zijn sigaar tikte. “Maar je mag van geluk spreken dat ze je niet als postpakket naar huis hoefden te sturen,” zei hij.
“Begin jij nu ook niet, Robby. Als er nòg iemand me vertelt dat ik een held ben, sla ik hem ter plaatse tegen de grond...”
“Een held? Natuurlijk niet! Als jullie allemaal zo stom zouden zijn, zouden mijn voorouders de jouwe wel hebben geïmporteerd.” De piloot schudde nadrukkelijk zijn hoofd. “Heeft niemand je ooit verteld dat zulke acties gevaarlijk zijn?” “Jij zou in mijn plaats hetzelfde hebben gedaan...”
“Vergeet het maar! Jezus, bestaat er nog iets dat dommer is dan een marinier? Bij dat soort schermutselingen kun je bloed op je kleren krijgen en je schoenen vuilmaken. Nee, kerel, als ik erop los ga, dan is het met boordgeschut en raketten. De beschaafde manier, dus.” Jackson grijnsde. “En de veilige manier.”
“Ben je dat vliegtuig alweer vergeten dat je zonder enige waarschuwing overboord heeft gewipt?” vroeg Ryan spottend.
“Oké, daar heb ik een pijnlijk been aan overgehouden, maar met mijn Tomcat onder mijn kont heb ik een snelheid van ruim zeshonderd knopen. Wie me dan nog wil neerschieten, zal er heel wat moeite voor moeten doen.”
Ryan schudde zijn hoofd. Een preek over veiligheid van iemand die nota bene het gevaarlijkste beroep ter wereld had: gevechts- èn testpiloot!
“Hoe is het met Cathy en Sally?” vroeg Robby, wat ernstiger nu. “We hadden zondag langs willen komen, maar we moesten onverwachts naar Philadelphia.” “Het is niet gemakkelijk voor ze geweest, maar ze zijn er goed doorheen gekomen.” “Je hebt een gezin om voor te zorgen, Jack,” wees Jackson hem op zijn verantwoordelijkheden. “Laat die reddingsacties nu maar aan de professionals over.” Ondanks Robby’s stoere taal wist Ryan dat hij een zeer voorzichtig man was. Hij nam nooit onnodige risico’s. Hij had piloten gekend die dat wel deden, en velen van hen waren nu dood. Iedere piloot die gouden wings droeg, had wel één of meer vrienden verloren, en Jack vroeg zich af hoe diep dat Jackson in de loop der jaren had aangegrepen. “Het is voorbij, Robby, en het zal niet weer gebeuren,” zei hij. “Daar houd ik je aan,” zei Jackson. “Met wie moet ik anders een borrel drinken? Hoe is het je trouwens bevallen in Engeland?”
“Ik heb er niet veel van gezien, maar Cathy heeft zich ondanks alles geweldig geamuseerd. Ik geloof dat ze alle kastelen in het land heeft bezocht. En we hebben natuurlijk nieuwe vrienden gemaakt.”
“Ja, dat moet een interessante ervaring zijn geweest,” grinnikte Robby, en drukte zijn sigaar uit. Het waren goedkope sigaartjes, die een afschuwelijke stank verspreidden, en Jack vermoedde dat Robby ze alleen rookte omdat ze bij zijn image als gevechtspiloot pasten. “Maar ik kan begrijpen dat ze jullie meteen mochten.” “Sally viel ook erg in de smaak. Ze heeft zelfs rijlessen gekregen,” voegde Jack er zuur aan toe.
“O ja? Maar vertel eens, wat zijn het voor mensen?”
“Jij zou goed met hen kunnen opschieten,” verzekerde Ryan hem.
Jackson glimlachte. “Misschien wel, ja. De prins heeft vroeger Phantoms gevlogen, dus die is wel in orde. En zijn vader schijnt ook een goede piloot te zijn. Ik hoorde dat je met de Concorde bent teruggekomen. Hoe beviel dat?”
“Daar wilde ik je nog iets over vragen. Waarom maakte dat toestel zoveel herrie? Als je de geluidsbarrière hebt doorbroken, laat je alle geluid toch achter je?” Jackson schudde droevig zijn hoofd. “Uit welk materiaal bestaat dat vliegtuig?” “Aluminium, denk ik.”
“En denk jij soms dat geluidsgolven zich sneller door metaal bewegen dan door de lucht?” vroeg Jackson.
“O, natuurlijk, het geluid verplaatst zich door het vliegtuig zelf.”
“Precies. Het geluid van de motoren, de brandstofpompen en allerlei andere dingen.” “Ik begrijp het.” Ryan nam zich voor het niet meer te vergeten.
“Je hebt er niet erg van genoten, zeker?” Robby had altijd plezier om Ryans vliegangst.
“Waarom vindt iedereen dat zo vreemd?” vroeg Ryan, met een blik naar het plafond. “Omdat het zo grappig is, Jack. Je bent de laatste mens ter wereld die nog bang is om te vliegen.”
“Hoor eens, Rob, ik dóe het toch? Ik ga aan boord, ik gesp mijn gordel vast en ik ga de lucht in.”
“Ik weet het. Sorry.” Jackson liet het onderwerp rusten. “Maar het is zo gemakkelijk om je op de kast te jagen. Waar zijn vrienden anders voor? Je hebt het uitstekend gedaan, Jack. We zijn trots op je, maar wees voortaan voorzichtig, oké? Dat heldhaftige gedoe is levensgevaarlijk.”
“Ik heb het begrepen.”
“Is het waar, van Cathy?” vroeg Robby.
“Ja. De dokter bevestigde het op dezelfde dag dat mijn gips eraf mocht.” “Geweldig, pa! Daar moet op gedronken worden. Een halfje, graag.” Robby hield zijn kopje bij en Jack schonk in. “We zijn bijna door de voorraad heen,” zei hij. “Dan is het zeker mijn beurt om er een te kopen?”
“Het is al zo lang geleden, ik weet het niet meer,” moest Robby bekennen. “Maar ik geloof je onmiddellijk.”
“Dus je mag weer vliegen, begrijp ik?”
“Aanstaande maandag krijg ik weer een Tomcat mee,” antwoordde Jackson. “En van de zomer kan ik eindelijk weer het werk doen waar ik voor word betaald.” “Heb je orders gekregen?”
“Ja. Hier voor je zit de toekomstig onderbevelhebber van gevechtssquadron 4l.” Robby hief zijn kopje.
“Niet gek, Rob!”
“Nee, zeker niet als je bedenkt dat ik al zeven maanden aan de grond zit.” “Vertrek je meteen naar een vliegkampschip?”
“Nee, we blijven nog even aan de kust. Bij Oceana, Virginia. Het squadron is op dit moment gestationeerd op de Nimitz. Als het schip weer terug is, krijgen de piloten een bijscholingscursus. Daarna worden we waarschijnlijk op de Kennedy gestationeerd. Alle squadrons krijgen nieuwe posten. Ik zal blij zijn als ik weer in een gevechtsjager zit, Jack. Ik heb al veel te lang niet gevlogen.”
“We zullen jullie missen, jou en Sissy.”
“Hé, we vertrekken pas in de zomer. Ik moet hier eerst het schooljaar nog afmaken. En Virginia Beach is niet zo ver hiervandaan. Je kunt ons toch komen opzoeken? Gewoon met de auto; je hoeft niet eens het vliegtuig te nemen, Jack,” zei Jackson. “In elk geval kunnen jullie de geboorte van de baby nog meemaken.”
“Mooi zo.” Jackson dronk zijn glas leeg.
“Gaan jij en Sissy nog ergens heen met de kerst?”
“Niet dat ik weet. Het zal ook moeilijk gaan. Het grootste deel van de kerstvakantie ben ik in Pax, om te vliegen.”
“Kom dan op kerstdag bij ons eten. Om een uur of drie.”
“Komt Cathy’s familie niet...”
“Nee,” zei Ryan, terwijl hij de fles en de kopjes opborg.
“Sommige mensen zijn veel te koppig...” Robby schudde zijn hoofd. “Ik heb trouwens nog een nieuwtje voor je,” vervolgde hij toen. “Er is een kleine fabriek bij Boston die een grote toekomst tegemoet gaat.”
“O ja?” Jack spitste zijn oren.
“Het bedrijf heet Holoware Ltd., geloof ik. Ze hebben nieuwe software voor de computers aan boord van gevechtsjagers ontwikkeld. Uitstekende programmatuur, die veel tijdwinst oplevert. We werken er al mee op de simulator in Pax, en de marine zal het pakket binnenkort aanschaffen.”
“Wie weet ervan?”
Jackson lachte, terwijl hij zijn spullen pakte. “Het bedrijf zelf nog niet. Kapitein Stevens in Pax heeft het van de hoogste top gehoord. Bill May — ik heb ooit met hem gevlogen — heeft de software een maand geleden voor het eerst in de praktijk getest en hij was er zo enthousiast over, dat hij die jongens van het Pentagon bijna zo gek heeft gekregen om het meteen te kopen, zonder op de bureaucratie te wachten. Er is natuurlijk toch wat vertraging ontstaan, maar ik heb gehoord dat admiraal Rendall de software graag wil hebben. Over een maand kan dat bedrijfje een heel aardig kerstcadeau verwachten. Wat te laat voor onder de kerstboom,” zei Robby, “maar ze zullen er een grote sok mee kunnen vullen. Ik heb vanochtend even in de krant gekeken en ik zag dat ze nu ook aan de beurs genoteerd staan. Misschien een leuke tip voor je?”
“En jijzelf?”
De piloot schudde zijn hoofd. “Ik speculeer niet. Maar jij toch nog wel?” “Soms. Is dit geheim, of niet?” vroeg Jack.
“Niet dat ik weet. Het enige geheim is de software zelf, en die is uitstekend beveiligd — niemand begrijpt er iets van. Misschien dat Skip Tyler de beveiliging zou kunnen kraken, maar ik niet. Je moet een kerngeleerde zijn om in nullen en enen te kunnen denken. Piloten denken analoog, niet digitaal.” Jackson grinnikte. “Maar nu moet ik weg. Sissy heeft vanavond een concert.”
“Tot ziens, Rob.”
“Hou je haaks, Jack.” Robby deed de deur achter zich dicht.
Jack liet zich even achterover in zijn stoel zakken. Hij glimlachte bij zichzelf, stond toen op en borg een paar papieren in zijn koffertje. “Ja,” mompelde hij, “alleen maar om hem te laten zien dat ik het nog niet ben verleerd.”
Ryan trok zijn jas aan en verliet het gebouw. Langs het Preble Memorial liep hij de heuvel af naar Decatur Road, waar zijn vijf jaar oude VW Rabbit geparkeerd stond. Het was een handige auto voor de smalle straten van Annapolis. Cathy had een Porsche om heen en weer naar Baltimore te rijden, maar Jack had liever zijn VW. Cathy had hem al duizend keer gezegd dat het idioot was om er samen drie auto’s op na te houden — de Rabbit voor hem, de 911 voor haar en nog een stationcar voor gezinsuitstapjes — maar Jack weigerde de VW te verkopen en in de stationcar te gaan rijden. De kleine motor startte meteen, maar met veel lawaai. Hij zou de knaldemper moeten nakijken. Jack sloeg rechtsaf naar Maryland Avenue, door de poort in de lelijke, grimmige muur rondom de Academie. De marinier die op wacht stond, salueerde toen hij de poort uit reed. Ryan was verbaasd. Dat hadden ze nog nooit gedaan.
Het viel niet mee met één hand te rijden. Steeds als hij moest schakelen, draaide hij zijn linkerhand in het gipsverband om zijn stuur te kunnen vasthouden, terwijl hij met zijn andere hand het pookje bediende. De drukke avondspits maakte het er niet eenvoudiger op. Een paar duizend ambtenaren vertrokken vanuit de diverse overheidsgebouwen naar huis, en Ryan moest voortdurend schakelen in de file. Zijn Rabbit had een vijfbak, plus een achteruit, en tegen de tijd dat hij Central Avenue had bereikt, vroeg hij zich af waarom hij geen automaat had gekocht. Toegegeven, die verbruikte meer benzine, maar waren die paar liters al deze ellende waard? Ryan lachte bij zichzelf, toen hij in oostelijke richting naar de Chesapeake Bay reed, en vandaar rechtsaf naar Falcon Nests Road.
Hier was meestal weinig verkeer. Niet ver van Ryans huis liep Falcon Nests Road dood en aan de andere kant van de weg lagen een paar boerderijen, waar aan het begin van de winter ook niet veel te doen was. Van de maïsvelden was niets meer over dan rijen stoppels op de harde, bruine grond. Hij sloeg linksaf, zijn oprit op. Ryan had bijna vijftien hectaren grond op Peregrine Cliff. Zijn naaste buurman, een ingenieur die Art Palmer heette, woonde bijna een kilometer verderop, voorbij een dichtbeboste helling en een troebel riviertje. De rotsen aan de westkust van Chesapeake Bay waren bijna vijftien meter hoog en bestonden uit brokkelig zandsteen. Het gebied vormde een paradijs voor paleontologen. Regelmatig kwamen groepen van plaatselijke scholen of musea om het terrein aan de voet van de rotsen af te stropen. Daar vonden ze versteende haaietanden, die ooit hadden toebehoord aan een wezen dat even groot was geweest als een kleine onderzeeër, of botten van nog onvoorstelbaarder dieren, die hier zo’n honderd miljoen jaar geleden hadden geleefd. Het probleem was alleen dat de rotsen sterk aan erosie onderhevig waren. Ryans huis stond dertig meter van de rand, en zijn dochtertje had strikte orders — die tweemaal waren bekrachtigd door een stevig pak slaag — om bij de rand vandaan te blijven. In een poging de rotswand te conserveren had de regionale milieubeweging Ryan en zijn buren ertoe bewogen kudzu te planten, een snelgroeiend onkruid uit het zuiden van de Verenigde Staten. Dit plantje had voorkomen dat de rotswand nog verder verweerde, maar helaas hadden de bomen ervan te lijden en zo nu en dan moest Jack het onkruid met krasse maatregelen te lijf gaan om te voorkomen dat het de wortels van de bomen verstikte. Maar in deze tijd van het jaar had hij daar geen last van. Ryans terrein bestond voor de helft uit open land en voor de andere helft uit bos. Het gedeelte langs de weg was vroeger bouwland geweest, hoewel het niet eenvoudig te bewerken was, omdat de hobbelige grond onbegaanbaar was voor tractoren. Vlak voor zijn huis begonnen de bomen: enkele knoestige oude eiken en andere loofbomen, die hun bladeren nu kwijt waren. De kale takken verhieven zich in de dunne, koude lucht. Toen hij de carport bereikte, zag hij dat Cathy al thuis was. Haar Porsche en de stationcar stonden onder het afdak. Hij moest zijn Rabbit buiten laten staan. “Pappa!” Sally gooide de deur open en rende zonder jas naar buiten om haar vader te begroeten.
“Het is veel te koud!” vermaande Jack zijn dochter.
“Nee, hoor!” antwoordde Sally. Ze pakte zijn koffertje en zeulde het hijgend de drie treden op, het huis in.
Ryan trok zijn jas uit en hing die aan de kapstok. Ook dat, zoals alles, was lastig met één hand. Maar hij smokkelde een beetje, want net als bij het autorijden begon hij zijn linkerhand te gebruiken, hoewel hij elke druk op zijn schouder vermeed. Hij voelde nu niets meer, maar Ryan wist dat één domme beweging genoeg was om de pijn weer terug te laten komen. Bovendien zou Cathy hem de huid volschelden. Hij vond zijn vrouw in de keuken, waar ze fronsend voor de provisiekast stond. “Hallo, schat.”
“Ha, Jack. Je bent laat.”
“Jij ook.” Ryan kuste haar.
Cathy snoof en trok haar neus op. “Hoe is het met Robby?”
“Goed... En ik heb maar twee borrels gehad.”
“Hmm.” Ze draaide zich weer naar de kast. “Wat wil je eten?”
“Verras me maar,” antwoordde Jack.
“Aan jou heb ik wat! Waarom maak je het zelf niet klaar?”
“Omdat het mijn beurt niet is, of was je dat vergeten?”
“Ik wist dat ik langs de supermarkt had moeten gaan,” mopperde Cathy. “Hoe was het op je werk?”
“Maar één operatie. Ik heb Bernie geassisteerd bij een hoornvliestransplantatie en daarna heb ik met de co-assistenten de ronde gedaan. Een saaie dag. Morgen zal het wel beter gaan. Je moet de groeten van Bernie hebben. Wat dacht je van worstjes met bonen?”
Jack lachte. Sinds ze terug waren, hadden ze bijna uitsluitend echte Amerikaanse kost gegeten. Maar het was nu toch al te laat voor culinaire hoogstandjes. “Oké. Ik ga me even verkleden en iets op de computer uitzoeken.”
“Voorzichtig met je arm, Jack.”
Vijf keer per dag krijg ik dat te horen, verzuchtte Jack in stilte. Trouw nooit met een dokter!
Het ontwerp van het huis deed enigszins aan een schip denken. Het schuin toelopende plafond van de woon- en eetkamer was ruim vijf meter hoog en werd gedragen door een enorme houten balk. Aan de kant van de baai was een grote glazen schuifpui, die toegang gaf tot een ruim terras. Aan de andere kant bevond zich een grote open haard. De ouderslaapkamer lag een halve verdieping hoger en had een raam waardoor je in de woonkamer keek. Ryan liep de trap op.
Bij het ontwerp van het huis was rekening gehouden met grote kasten. Ryan zocht een paar gemakkelijke kleren uit en begon aan de lastige opgave om zich met één hand om te kleden. Hij had nog steeds niet de meest efficiënte methode gevonden. Daarna liep hij de trap af naar zijn grote bibliotheek. Jack las veel en kocht heel wat boeken waar hij niet eens aan toe kwam, in de hoop dat hij ooit de tijd zou vinden om ze te lezen. Zijn grote bureau was voor het raam geschoven en keek uit over de baai. Hier stond ook zijn personal computer, een Apple, compleet met alle randapparatuur. Ryan zette de computer aan en toetste een paar instructies in. Daarna schakelde hij zijn modem in om CompuServe op te roepen. Het was een stille tijd van de dag, zodat hij meteen verbinding kreeg. Via het toegangsmenu koos hij MicroQuote II. Even later verschenen de gegevens van Holoware op het scherm. Ryan bestudeerde de aandelenkoersen over de afgelopen drie jaar. Niets bijzonders, constateerde hij tevreden. De prijs schommelde tussen twee en zes dollar, maar dat laatste bedrag dateerde al van twee jaar terug. Het was een bedrijf dat ooit veelbelovend had geleken, maar op een gegeven moment hadden de beleggers hun vertrouwen verloren. Jack maakte een aantekening, verliet het programma en riep via een andere databank, Disclosure II, de jaarcijfers van het bedrijf op. Mooi zo, dacht hij bij zichzelf. Holoware maakte winst, maar niet te veel. Een van de problemen in de hightech industrie was dat veel beleggers snel grote winsten wilden behalen. Als dat niet lukte, stapten ze naar een ander fonds over. Daarbij vergaten ze natuurlijk dat snelle winsten in de praktijk vrij zeldzaam waren. Holoware had een gat in de markt ontdekt en had nu grootse plannen. Ryan schatte de waarde van het contract dat de firma met de marine zou kunnen afsluiten en vergeleek dit bedrag met Holowares totale omzet.
“Oké!” mompelde hij weer, voordat hij het systeem verliet en zijn computer uitschakelde. Daarna belde hij zijn makelaarskantoor, waar vierentwintig uur per etmaal iemand bereikbaar was.
“Hallo, Mort, met Jack. Hoe is het thuis?”
“Hallo, Jack. Met ons is alles goed. Wat kan ik voor je doen?”
“Ik heb interesse in Holoware, een high-tech bedrijf op Highway 128, bij Boston. Het is aan de beurs genoteerd.”
“Oké.” Ryan hoorde dat Mort iets op een toetsenbord intikte. “Ja, hier heb ik het. De huidige koers is vier-zevenachtste. De aandelen doen niet veel... Hoewel daar de laatste tijd wat verandering in lijkt te komen.”
“Wat bedoel je?” vroeg Ryan. Dit zou een aanwijzing kunnen zijn.
“Aha, ik zie het al. Ze zijn bezig hun eigen aandelen terug te kopen. Niet op grote schaal, maar het is een duidelijke beweging.”
Bingo! Ryan glimlachte bij zichzelf. Bedankt, Robby, dacht hij. Dat is een gouden tip geweest. Jack vroeg zich af of hij niet met voorkennis handelde. Robby’s oorspronkelijke tip viel daar misschien wel onder, maar zijn besluit om te kopen was gebaseerd op wettig verkregen informatie en op zijn ervaring als effectenmakelaar. Nee, hij was dus niet in overtreding. Hij kon doen wat hij wilde. “Hoeveel aandelen zou je voor me kunnen kopen?”
“Het is geen indrukwekkend fonds, Jack.”
“Hoe vaak heb ik me in het verleden vergist, Mort?”
“Hoeveel wil je er?”
“Minstens twintigduizend. En als je nog meer kunt kopen, doe dat dan maar.” Hij zou nooit meer dan vijftigduizend aandelen kunnen krijgen, maar Ryan besloot het risico te nemen. Het enige dat hij kon verliezen was geld, en het was al ruim een jaar geleden dat hij echt het gevoel had gehad dat hij op het goede spoor zat. Als Holoware het marinecontract zou binnenslepen, zou de waarde van de aandelen worden vertienvoudigd. Waarschijnlijk had het bedrijf zelf ook een tip gekregen, anders zouden ze met hun beperkte middelen niet proberen hun eigen aandelen terug te kopen. Natuurlijk wilden ze op die manier het kapitaal van de firma drastisch vergroten, om snel te kunnen uitbreiden. Holoware wedde op de toekomst, met een hoge inzet.
Het bleef vijf seconden stil aan de andere kant van de lijn. “Weet je soms iets, Jack?” vroeg de makelaar toen.
“Een voorgevoel, meer niet.”
“Oké... twintigduizend of meer. Morgenochtend om tien uur bel ik je terug. Denk je dat ik zelf ook...?”
“Het is een gokje, maar een verantwoorde gok.”
“Bedankt. Verder nog iets?”
“Nee. Ik moet nu eten. Tot ziens, Mort.”
“Dag, Jack.” En ze hingen op. De makelaar besloot ook duizend aandelen te kopen. Ryan vergiste zich wel eens, maar als hij gelijk had, ging het ook meestal om grote bedragen.

“Eerste kerstdag,” zei O’Donnell kalm. “Prachtig.”
“Is dat de dag waarop ze Sean overbrengen?” vroeg McKenney.
“Om vier uur ‘s nachts vertrekt hij met een arrestantenwagen uit Londen. Dat is heel goed nieuws. Ik was bang dat ze een helikopter zouden gebruiken. Maar het is niet bekend welke route ze zullen volgen...” Hij las verder. “In elk geval nemen ze de veerpont naar Wight, om half negen in de ochtend. Een uitstekend moment, natuurlijk. Zo vroeg in de morgen is er nog niet veel verkeer. Iedereen is nog bezig zijn kerstcadeautjes uit te pakken en zich aan te kleden voor de kerk. Misschien is die politiebus wel de enige auto op de pont. Wie verwacht nu dat ze op de ochtend van eerste kerstdag een gevangene zullen overbrengen?”
“Dus we gaan Sean bevrijden?”
“Michael, we hebben niet veel aan onze mensen als ze in de gevangenis zitten. Jij en ik vliegen morgenochtend naar Engeland. Dan kunnen we in Lymington een kijkje nemen bij die veerpont.”