6: Processen en problemen

Het voorlopige getuigenverhoor nam ongeveer twee uur in beslag. Al die tijd zat Ryan op een marmeren bank buiten Rechtszaal nummer 2 van de Old Bailey. Hij probeerde op zijn computer te werken, maar kon er zijn gedachten niet bij houden. Daarom staarde hij maar wat om zich heen.
Er waren zeer strenge veiligheidsmaatregelen getroffen in het honderdzestig jaar oude gebouw. Buiten stond een grote geüniformeerde en gewapende politiemacht opgesteld. Ook op de daken aan de overkant van Newgate Street waren politiemannen geposteerd, met machinegeweren en RPG-7 bazooka’s. Iedereen die het gebouw wilde betreden, moest een zeer gevoelige metaaldetector passeren en werd bovendien nog gefouilleerd. Zelfs Ryan, die zo verbaasd was over het intieme onderzoek, dat hij de agent verweet dat hij wel wat ver ging voor een eerste afspraakje. De grote zaal was verboden terrein voor iedereen die niet rechtstreeks met de zaak te maken had, en minder belangrijke zittingen waren over de andere negentien zalen verdeeld. Ryan was in het gezelschap van zes andere getuigen, maar praatte niet met hen. In dat opzicht waren zijn instructies duidelijk geweest; zelfs bij het vermoeden van een gesprek zou de verdediger kunnen beweren dat de getuigen elkaar hadden beïnvloed. Het Openbaar Ministerie was er alles aan gelegen om de correcte juridische procedures te volgen.
De rechtszaak had een tweeslachtig karakter. Ondanks alle veiligheidsmaatregelen, die duidelijk op een politiek proces wezen, werd de aanslag als een gewone criminele zaak behandeld. De naam van de ULA werd nergens genoemd en de officier had niet één keer de term ‘terrorist’ laten vallen. Zelfs de pers speelde het spelletje mee, al was het maar omdat zij de verdachte niet erger kon vernederen dan door hem als een ordinaire misdadiger af te schilderen.
Natuurlijk besefte iedereen dat de waarheid anders was, maar Ryan wist ook dat juristen zich zelden met de waarheid bezighouden. De regels, daar ging het om. Dus zou er officieel niet worden gezinspeeld op de doelstellingen van de misdadigers en zou de koninklijke familie niet in het proces worden betrokken, nog afgezien van het feit dat zij de verdachte niet konden identificeren en daarom als getuigen van geen nut waren.
Het deed er weinig toe. Uit artikelen in de pers bleek duidelijk dat het Openbaar Ministerie een waterdichte bewijsvoering had. Cathy hoefde niet te getuigen. Naast de forensische experts die de vorige dag waren gehoord, had de Kroon nog acht ooggetuigen. Ryan was de tweede. Het proces zou vermoedelijk niet langer dan vier dagen gaan duren. Zoals Owens in het ziekenhuis al had gezegd, zouden met deze knaap korte metten worden gemaakt.
“Doctor Ryan? Zou u me willen volgen?” Ook hier kreeg Jack een VIP-behandeling. Een gerechtsdienaar, in korte mouwen en met een stropdas om, bracht hem door een zijdeur de rechtszaal binnen. Een politieman nam zolang zijn computer in bewaring. “De voorstelling gaat beginnen,” mompelde Ryan bij zichzelf.
Old Bailey nummer 2 was een negentiende-eeuwse zaal met een luxe eikehouten betimmering. Er was zelfs zoveel massief eiken in de grote ruimte verwerkt, dat een twintigste-eeuwse milieubeweging krachtig zou hebben geprotesteerd tegen die verspilling van waardevolle bomen.
Rechter Wheeler zat in een van de vijf hoge stoelen achter de balie. Hij zag er indrukwekkend uit in zijn rode toga met sjerp en zijn antieke paardeharen pruik. Links van Ryan zaten de juryleden. De acht vrouwen en vier mannen keken hem vol verwachting aan. Boven hen was de publieke tribune. Ryan kon de mensen nauwelijks zien. De advocaten en de aanklager zaten rechts van Ryan, gekleed in zwarte toga’s, met achttiende-eeuwse dassen. Hun pruiken waren kleiner dan die van de rechter. Het geheel deed sterk aan een kerk denken en Ryan voelde zich slecht op zijn gemak toen hij de eed moest afleggen.
William Richards, de aanklager, was een man van Ryans leeftijd, ongeveer even groot en met hetzelfde postuur. Hij begon met de gebruikelijke vragen: naam, woonplaats en beroep. “Wanneer bent u in dit land aangekomen en met welk doel?” Zoals te verwachten was, had Richards een goed gevoel voor drama, en toen de ondervraging het moment van de aanslag naderde, voelde Ryan de spanning en verwachting onder de toeschouwers, ook zonder dat hij hun gezichten zag.
“Doctor Ryan, kunt u in uw eigen woorden beschrijven wat er toen gebeurde?” Vervolgens was Jack tien minuten onafgebroken aan het woord. Het was een vreemde plaats om plankenkoorts te krijgen, maar Jack merkte dat hij de blikken van de juryleden ontweek. Hij staarde strak naar de eikehouten panelen boven hun hoofd, terwijl hij zijn verhaal hield. Het was alsof hij het allemaal opnieuw beleefde, en hij voelde dat zijn hart steeds sneller begon te bonzen.
“En, doctor Ryan, zou u de man kunnen aanwijzen die u het eerst hebt aangevallen?” vroeg Richards ten slotte.
“Jawel,” antwoordde Ryan, en wees. “De verdachte die daar zit.”
Het was voor het eerst dat Ryan hem goed kon opnemen. Sean Miller — geen typisch Ierse naam, vond Jack — was zesentwintig jaar, vrij klein, tenger en keurig gekleed in een pak met stropdas. Hij glimlachte tegen iemand op de publieke tribune, misschien een familielid. Wat voor een man kon zo’n misdaad voorbereiden en uitvoeren? vroeg Jack zich af. Millers magere, door acné gehavende gezicht verried niets bijzonders. Hij zag er niet anders uit dan iemand die bij een bank werkte. Maar toen ving Jack de blik van de verdachte op. Hij keek Miller heel even recht in de ogen, zoekend naar een sprankje leven, een teken van menselijkheid, maar zag...
Niets. Helemaal niets. En langzaam begon Jack iets te dagen
“Hierbij is dus vastgesteld dat de getuige de verdachte Sean Miller heeft herkend,” zei de aanklager tegen de griffier. “Dank u, My Lord,” besloot hij toen.
Ryan maakte van de gelegenheid gebruik om zijn neus te snuiten. In het weekend was hij verkouden geworden.
“Staat u goed, doctor Ryan?” informeerde de rechter. Jack besefte dat hij op het houten hekje leunde.
“Neemt u me niet kwalijk, edel... My Lord. Dit gipsverband is nogal zwaar.” De rechter liet een krukje voor Ryan halen. Wat Jack het liefst had gewild, was een haak om zijn linkerarm aan op te hangen, maar langzamerhand begon hij aan het gewicht te wennen. De voortdurende jeuk was nog het ergst, maar daar kon niemand iets aan doen.
Zwierig en vastberaden stond de advocaat nu van zijn stoel op. Zijn naam was Charles Atkinson, maar hij stond bekend als Rode Charlie, vanwege zijn voorkeur voor radicale zaken en radicale misdaden. De socialisten, waarvoor hij tot voor kort in het parlement had gezeten, zaten enigszins met hem in hun maag. Hij maakte een welgedane indruk. Het verdedigen van terroristen legde hem blijkbaar geen windeieren. Jack nam zich voor aan Owens te vragen of hij wist waar Atkinsons honorarium vandaan kwam.
Langzaam liep hij naar Ryan toe, met een stapeltje notities in zijn hand. “Doctor Ryan, of moet ik Sir John zeggen?”
Jack maakte een handgebaar. “Dat laat ik geheel aan u over,” antwoordde hij luchtig. Ze hadden hem voor Atkinson gewaarschuwd. Een handige klootzak, hadden ze gezegd. Maar toen hij nog effectenmakelaar was, had Ryan heel wat handige klootzakken ontmoet.
“U was luitenant bij de Amerikaanse mariniers, geloof ik?”
“Dat klopt.”
Atkinson raadpleegde zijn aantekeningen en keek toen in de richting van de jury. “Een bloeddorstig stelletje, die mariniers,” mompelde hij.
“Neemt u me niet kwalijk. Bloeddorstig, zei u?” vroeg Ryan. “Nee, hoor. De meeste mariniers die ik ken, drinken bier.”
Er steeg gelach in de rechtszaal op en Atkinson draaide zich weer bliksemsnel naar Ryan, met een dun, gevaarlijk glimlachje. Ryan glimlachte vriendelijk terug. Ik lust je rauw, dacht hij.
“Neemt u me niet kwalijk, Sir John. Ik bedoelde het niet zo letterlijk. Wat ik wil zeggen is dat de Amerikaanse mariniers de reputatie hebben nogal agressief te zijn. Dat is toch zo?”
“Het korps mariniers bestaat uit lichte infanterietroepen, die in amfibie-operaties zijn gespecialiseerd. Het zijn goed getrainde eenheden, maar in wezen niet verschillend van andere legeronderdelen.”
“Maar het zijn toch offensieve troepen?”
“Dat klopt.”
“Dus u had het bevel over een offensieve eenheid?”
“Inderdaad.”
“Weest u niet te bescheiden, Sir John. Over welke eigenschappen moet een commandant van zulke troepen beschikken? Agressiviteit? Besluitvaardigheid? Moed? Daarin moet hij zich toch onderscheiden van de gemiddelde soldaat?” “De belangrijkste eigenschap waarop het korps selecteert is integriteit.” Ryan glimlachte weer. Op dit punt had Atkinson zijn huiswerk niet gedaan. “Ik had het bevel over een peloton, dat is waar, maar zoals mijn kapitein me duidelijk te verstaan gaf, moest ik in de eerste plaats zijn orders uitvoeren en de praktische zaken aan mijn pelotonssergeant overlaten. Ik was weliswaar bevelhebber, maar toen ik pas begon, moest ik alles nog leren. Zoals in ieder beroep.”
Atkinson fronste. Dit ging niet zoals hij had verwacht. “U wilt me toch niet vertellen dat een luitenant van de Amerikaanse mariniers de leiding heeft over een groepje padvinders, of wel?” vroeg hij sarcastisch.
“Nee, natuurlijk niet. Maar het is ook niet juist om mariniers als een stelletje agressieve barbaren af te schilderen. Het was mijn taak om verantwoorde beslissingen te nemen en niet agressiever te reageren dan nodig was. Toen ik gewond raakte, had ik mijn opleiding nog lang niet achter de rug. Mariniers voeren bevelen uit. Officieren geven die bevelen, maar tweede luitenant is niet zo’n hoge rang. Het was in mijn geval dus meer een kwestie van orders opvolgen dan orders geven. U bent zeker nooit in dienst geweest?” voegde Ryan er venijnig aan toe.
“Wat voor opleiding hebt u dan eigenlijk gehad?” vroeg Atkinson. Hij leek zich boos te maken, maar misschien was dat slechts spel.
Richards wierp Ryan een waarschuwende blik toe. Hij had Jack nadrukkelijk verzocht niet de degens te kruisen met Rode Charlie.
“In feite wordt je geleerd een groep mannen aan te voeren in de strijd. Het is een opleiding tot bevelhebber,” antwoordde Ryan. “Je wordt erin getraind op bepaalde tactische situaties te reageren. Hoe...”
“Te reageren?”
“Ja. Je moet weten hoe je in een gevechtssituatie moet handelen, en dat moet je snel doen, want het leven van je mannen staat op het spel.”
“Uitstekend, Sir John. U bent er dus in getraind om snel en effectief te reageren op tactische prikkels. Zeg ik het zo goed?”
“Zeker.” Ryan dacht dat hij Atkinsons plan doorzag.
“U hebt verklaard dat u in de verkeerde richting keek op het moment dat de explosie plaatsvond. Is dat juist?”
“Ja, ik keek net de andere kant op.”
“Hoe snel hebt u zich omgedraaid om te zien wat er gebeurde?”
“Zoals ik al eerder zei, heb ik eerst mijn vrouw en dochtertje naar de grond getrokken, zodat ze zo min mogelijk gevaar zouden lopen. Pas toen keek ik op. Hoe lang dat duurde?” Ryan hield zijn hoofd schuin. “Minstens één seconde, misschien wel drie. Het spijt me, maar ik zou het niet precies weten. Je draagt nu eenmaal geen stopwatch bij je.”
“Dus toen u eindelijk opkeek, wist u nog niet wat er aan de hand was?” “Dat klopt.” Oké Charlie, dacht Jack, stel je volgende vraag maar.
“U hebt dus niet gezien dat mijn cliënt zijn pistool afvuurde of een handgranaat wierp?”
Heel handig bedacht, vond Ryan, wat verbaasd dat Atkinson het over deze boeg gooide. Nou ja, hij moest toch iets proberen? “Nee. Toen ik opkeek, rende hij net om de auto heen, bij de andere man vandaan — de man met het geweer, bedoel ik. Even later stond hij bij het rechter achterspatbord van de Rolls, met zijn rug naar me toe en zijn pistool in zijn rechterhand, naar voren en omlaag gericht alsof hij. ..” “Dat zijn slechts gissingen,” onderbrak Atkinson hem. “Alsof hij wat? Hoe wist u wat hij daar deed? U hebt hem niet uit de auto zien stappen die later wegreed. Voor zover u wist had hij ook een voorbijganger kunnen zijn die te hulp was geschoten, net als u. Of niet?”
Dit was dus de verrassing die hij voor Jack in petto had.
“Ik zou het geen gissingen willen noemen, maar een snelle beoordeling van de situatie. Als hij te hulp was geschoten, had hij van de overkant van de straat moeten komen, maar dat was onmogelijk in zo’n korte tijd. Bovendien stond daar die man met het machinegeweer, dus zou hij zich wel tweemaal hebben bedacht. En dan nog iets: hij rende bij die andere man vandáán. Waarom? Hij had zelf een pistool. Waarom gebruikte hij dat dan niet? Nee, ik heb geen moment gedacht dat hij te hulp was geschoten en het lijkt me nog steeds erg onwaarschijnlijk.”
“Ook dat is slechts uw méning, Sir John,” zei Atkinson, alsof hij het tegen een achterlijk kind had.
“U hebt me een vraag gesteld en ik heb u mijn antwoord gegeven, met redenen omkleed.”
“Wilt u echt beweren dat u in een fractie van een seconde al die mogelijkheden tegen elkaar hebt afgewogen?” vroeg Atkinson, terwijl hij zich weer naar de jury wendde. “Jazeker,” zei Ryan met overtuiging. “Dat ging er inderdaad door me heen.” “Het is u zeker niet bekend dat mijn cliënt nog nooit is gearresteerd en nog nooit ergens van is beschuldigd?”
“Dan is dit dus zijn eerste vergrijp.”
“Dat zal de jury wel uitmaken,” beet de advocaat hem toe. “U hebt hem dus geen enkel schot zien lossen?”
“Nee. Maar zijn automatische pistool had een magazijn met acht patronen. Toen ik mijn derde schot loste, was het magazijn leeg. Er waren dus nog maar drie patronen over.”
“En wat bewijst dat? Iemand anders had dat pistool misschien al gebruikt. U hebt hem niet zien schieten?”
“Nee.”
“Het is dus mogelijk dat iemand uit die auto het heeft laten vallen, dat mijn cliënt het heeft opgeraapt en dat hij — ik herhaal dat — hetzelfde heeft willen doen wat u hebt gedaan. Zo zou het gegaan kunnen zijn, maar u weet dat niet, of wel?” “Ik kan niet getuigen over dingen die ik niet heb gezien, maar ik zag wèl de straat, het verkeer en de andere voorbijgangers. Als uw cliënt te hulp wilde schieten, zoals u zegt, waar kwam hij dan vandaan?”
“Precies! Dat weet u dus niet!” zei Atkinson scherp.
“Toen ik uw cliënt zag, kwam hij uit de richting van de stilstaande auto.” Jack wees op het miniatuurmodel op de tafel met bewijsstukken. “Hij had geen tijd om van de stoep naar die auto te rennen en onderweg nog een pistool op te rapen. Tenzij hij een sprinter van olympische klasse is.”
“Dat zullen we helaas nooit weten. Daar hebt u voor gezorgd. U hebt nogal overhaast gehandeld, vindt u niet? U hebt gereageerd zoals u bij de Amerikaanse mariniers hebt geleerd, zonder de situatie goed tot u te laten doordringen. U bent er roekeloos op afgestormd, u hebt mijn cliënt aangevallen, hem tegen de grond gesmeten en vervolgens geprobeerd hem te doden.”
“Nee, ik heb niet geprobeerd uw cliënt te doden, dat heb ik al...”
“Waarom hebt u dan op een bewusteloze, hulpeloze man geschoten?” “My Lord,” protesteerde aanklager Richards, terwijl hij opstond, “die vraag is al gesteld.”
“De getuige zal nogmaals antwoord geven,” besliste rechter Wheeler. Niemand zou kunnen zeggen dat dit geen eerlijk proces was.
“Ik wist niet dat hij bewusteloos was,” antwoordde Ryan, “en ik had geen idee wanneer hij weer zou opstaan. Daarom heb ik hem met een kogel uitgeschakeld. Ik wilde er alleen voor zorgen dat hij voorlopig niet overeind zou kunnen komen.” “Dat hebben ze over My Lai waarschijnlijk ook beweerd.”
“Dat waren niet de mariniers, meneer Atkinson,” reageerde Ryan onmiddellijk. De verdediger glimlachte naar Jack. “Waarschijnlijk is uw mensen beter ingeprent dat ze hun mond moeten houden. Misschien bent u daar ook zelf in getraind...” “Nee, dat ben ik niet.” Jack besefte dat de advocaat probeerde hem kwaad te maken. Hij pakte zijn zakdoek, snoot zijn neus en haalde twee keer diep adem. Dat hielp. “Neemt u me niet kwalijk. Het weer in Londen heeft me een kou bezorgd. Maar om op uw vraag terug te komen: als de mariniers in dat soort zaken werden getraind, hadden de kranten daar al jaren geleden stampei over gemaakt. Nog afgezien van de morele kanten, meneer Atkinson — daarvoor heeft het korps een veel te goed besef van public relations.”
“Is dat zo?” De advocaat haalde zijn schouders op. “En de Central Intelligence Agency?”
“Hoe bedoelt u?”
“Wat is er waar van persberichten dat u voor de CIA hebt gewerkt?”
“Vroeger, als marinier, kreeg ik mijn salaris van het ministerie van Defensie,” zei Jack, met zorg zijn woorden kiezend. “Ook als instructeur aan de Marine Academie word ik door Defensie betaald. Ik heb nooit voor andere overheidsinstellingen gewerkt.”
“Dus u bent geen CIA-agent? Ik wijs u erop dat u onder ede staat.”
“Nee. Ik ben nooit geheim agent geweest en ik werk niet voor de CIA.” “Waar komen die berichten in de pers dan vandaan?”
“Dat zult u de journalisten moeten vragen, vrees ik. Ik weet het niet. Ik ben docent geschiedenis. Mijn kantoor bevindt zich in Leahy Hall, op het terrein van de Marine Academie, een heel eind van Langley.”
“Langley? U weet dus wel waar het hoofdkantoor van de CIA is gevestigd?” “Ja. In de stukken zult u kunnen terugvinden dat ik daar een lezing heb gehouden. Die zelfde lezing had ik een maand eerder ook gehouden aan het Naval War College in Newport, Rhode Island. Het was een college over de aard van tactische besluitvorming. Ik heb nooit voor de Central Intelligence Agency gewerkt, maar misschien is dat college de oorzaak van de berichten in de krant.”
“Ik denk dat u liegt, Sir John,” merkte Atkinson op.
Niet helemaal, Charlie. “Dat spijt me dan. Ik kan niet anders doen dan uw vragen naar waarheid beantwoorden.”
“En u hebt nooit een officieel rapport voor de regering geschreven, met de titel Agents and Agencies?”
Ryan vertrok geen spier. Waar had Rode Charlie die informatie vandaan? Hij antwoordde zeer zorgvuldig: “Vorig jaar is mij gevraagd om op contractbasis als adviseur op te treden voor de Mitre Corporation, een particuliere onderneming die voor de regering werkt. Het werk dat ik voor dit bedrijf heb gedaan is geheim, maar het heeft duidelijk niets te maken met deze zaak.”
“O ja? Is dat duidelijk? Waarom laat u die conclusie niet aan de jury over?” “Meneer Atkinson,” zei rechter Wheeler op vermoeide toon, “wilt u beweren dat dit werk van de getuige rechtstreeks verband houdt met de zaak die wij hier behandelen?”
“Dat wil ik proberen vast te stellen, My Lord. Naar mijn overtuiging wordt het hof door de getuige misleid.”
“Goed.” De rechter draaide zich om. “Doctor Ryan, had dit werk waar u bij betrokken was iets te maken met deze moordaanslag in Londen of met personen die daarin een rol spelen?”
“Nee, My Lord.”
“Dat weet u heel zeker?”
“Jawel, My Lord.”
“Bent u op dit moment in dienst van een Amerikaanse inlichtingen- of veiligheidsdienst, of bent u dat ooit geweest?”
“Nee. Afgezien van het korps mariniers, natuurlijk.”
“Ik herinner u aan uw eed de waarheid te zullen spreken — de hele waarheid en niets dan de waarheid. Hebt u het hof op enigerlei wijze misleid, doctor Ryan?” “Nee, My Lord, zeker niet.”
“Dank u, doctor Ryan. Ik geloof dat de zaak hiermee is afgedaan.” En rechter Wheeler draaide zich weer om. “Volgende vraag, meneer Atkinson.”
De advocaat was ongetwijfeld woedend, dacht Ryan, maar hij wist het goed te verbergen. Ryan vroeg zich af of de rechter bepaalde instructies had gekregen. “U beweert dat u mijn cliënt hebt neergeschoten alléén om te voorkomen dat hij weer zou opstaan?”
Richards kwam overeind. “My Lord, de getuige heeft al...”
“Als u mij een volgende vraag toestaat, My Lord, zal mijn bedoeling duidelijk worden,” viel Atkinson hem snel in de rede.
“Gaat u verder.”
“Doctor Ryan, u zegt dus dat u mijn cliënt neerschoot in de hoop dat hij niet zou kunnen opstaan. Leren Amerikaanse mariniers te schieten om te verwonden of om te doden?”
“Om te doden.”
“U bent dus tegen uw training ingegaan?”
“Inderdaad. Het was duidelijk dat ik me niet op het slagveld bevond, maar in een gewone stad, op straat. De gedachte om uw cliënt te doden is nooit bij me opgekomen.” Had ik het maar wel gedaan, dacht hij. Dan had ik hier nu niet gezeten. Maar hij vroeg zich af of hij dat werkelijk meende.
“Dus eerst reageerde u volgens uw training toen u zich meteen in die schermutseling op The Mall stortte, maar enkele seconden later trok u zich niets meer van uw training aan. Moeten wij dat echt geloven?”
Atkinson was er eindelijk in geslaagd Ryan in verwarring te brengen. Jack had geen idee waar hij heen wilde.
“Zo had ik het nog niet bekeken, maar in zekere zin hebt u gelijk,” gaf Jack toe. “Zo is het ongeveer gegaan.”
“Daarna kroop u naar de hoek van de auto, zag de tweede man en schoot hem zonder enige waarschuwing dood, in plaats van hem tijdelijk uit te schakelen. In dat geval handelde u dus weer volgens uw marinierstraining. Is dat niet inconsequent?” Jack schudde zijn hoofd. “Helemaal niet. In alle gevallen heb ik... niet meer geweld gebruikt dan nodig leek.”
“Ik vrees dat u zich vergist, Sir John. Volgens mij hebt u zich steeds als een onbesuisde officier van de Amerikaanse mariniers gedragen. U stortte zich in een situatie die u helemaal niet duidelijk was, viel een onschuldige man aan en probeerde hem zelfs te doden terwijl hij bewusteloos op straat lag. Daarna hebt u in koelen bloede iemand anders neergeschoten zonder eerst te proberen hem te ontwapenen. U wist totaal niet wat er aan de hand was, en dat weet u nog steeds niet, of wel?” “Dat is een geheel verkeerde voorstelling van zaken. Wat had ik dan met die tweede man moeten doen?”
Atkinson zag zijn kans. “U hebt het hof zojuist verteld dat u mijn cliënt alleen wilde uitschakelen, terwijl u hem in feite probeerde te doden. Waarom reageerde u niet net zo ‘vreedzaam’ tegenover de andere man?”
“Toen ik McCrory, de tweede man, voor het eerst zag, had hij een AK-47 in zijn hand. Een pistool tegenover een licht machinegeweer...”
“Maar toen u om de auto heen was geslopen, zag u toch dat hij die Kalasjnikov niet meer had?”
“Dat is waar. Als hij dat machinegeweer nog had gehad... dan zou ik me misschien niet hebben blootgegeven, maar onder dekking — dus vanachter de auto — hebben geschoten.”
“Ah, juist!” riep Atkinson uit. “Maar nu zag u uw kans schoon om de man als een echte cowboy neer te knallen!” Hij hief zijn handen ten hemel. “Wildwest in hartje Londen!”
“Toch zou ik graag van u horen wat ik dan wèl had moeten doen,” zei Jack, die nu enigszins vermoeid was.
“Voor een scherpschutter die zijn tegenstander met één schot in het hart wist te raken, lijkt me die vraag niet zo moeilijk. Waarom hebt u hem het pistool niet uit zijn hand geschoten, Sir John?”
Nu maakte Atkinson toch een fout. Ryan schudde zijn hoofd en glimlachte. “Ik begrijp het niet meer. Wat wilt u nu eigenlijk?”
“Wat?” De advocaat was verrast.
“Meneer Atkinson, een minuut geleden beweerde u dat ik uw cliënt probeerde te vermoorden. Hij lag aan mijn voeten, maar ik heb hem niet dodelijk geraakt. Blijkbaar ben ik dus geen scherpschutter. En nu verwacht u opeens dat ik van vijf of zes meter afstand iemand een pistool uit zijn hand zou kunnen schieten? Bovendien zie je dat soort dingen alleen op de t.v. Met een pistool richt je op het midden van je doelwit. Een pistool is niet erg nauwkeurig. Als McCrory zijn geweer niet in mijn richting had gedraaid, had ik misschien niet geschoten. Ik weet het niet. Maar hij draaide zich om en hij vuurde. De gevolgen kunt u aan mijn schouder zien. Ik heb teruggeschoten. Het spijt me dat de man dood is, maar hij heeft zelf het risico genomen. Hij zag dat ik hem onder schot had, maar toch vuurde hij. Als eerste.” “Maar u hebt niets geroepen?”
“Nee, dat geloof ik niet,” gaf Jack toe.
“Had u het niet liever anders gedaan?”
“Meneer Atkinson, daar heb ik de afgelopen vier weken vaak over nagedacht. Als ik meer tijd had gehad om een beslissing te nemen, zou ik misschien anders hebben gehandeld. Maar dat zal ik nooit zeker weten, omdat er niet meer tijd wàs.” Jack zweeg even. “Het was natuurlijk beter geweest als dit alles nooit zou zijn gebeurd. Maar daar ben ik niet verantwoordelijk voor. Dat is hij zelf.” Jack keek weer even in Millers richting.
Opeens waren Ryan en Miller helemaal alleen, en testten ze elkaars wilskracht. Sean Millers grijze ogen knipperden niet. Hij deed Ryan denken aan een wolf in een kooi, starend naar... een ding, een prooi. Op dat moment dacht Miller niet aan de beslissing van het hof of aan een mogelijke gevangenisstraf, wist Jack. De man zag niets anders dan Ryan, die net buiten zijn bereik was. In het getuigenbankje gleed Jacks hand onwillekeurig van zijn schoot, alsof hij het pistool wilde grijpen dat een meter van hem vandaan op de tafel met bewijsstukken lag.
Maar dit wàs geen dier in een kooi, hield Jack zichzelf voor. Dit was een intelligente jongeman met een goede opleiding. Hij kon plannen maken, zoals ieder mens, alleen zou hij zich nooit laten tegenhouden door menselijke gevoelens. Het onderzoek dat Jack in opdracht van de CIA naar terrorisme had gehouden, was zuiver theoretisch geweest. Daarbij had hij terroristen als abstracties gezien — als robots. Gevaarlijke robots die moesten worden uitgeschakeld. Maar hij had nooit verwacht nog eens oog in oog met een terrorist te zullen staan, zeker niet iemand die hem op zo’n manier aanstaarde. Besefte de man niet dat Ryan alleen zijn burgerplicht had gedaan? Nee, dat kon Miller geen zier schelen, constateerde Jack. Miller zag hem als een obstakel, een bemoeial die een van zijn vrienden had doodgeschoten en zijn missie had laten mislukken. De man zon op wraak, dat was duidelijk. Jack voelde dat het zweet in zijn handen stond. Onopvallend veegde hij met zijn klamme handpalm langs zijn broekspijp. En ik ben nog wel marinier geweest, dacht hij. Ik ben niet bang voor je, klootzak. Ik kan je wel aan. En met een ironisch lachje staarde hij terug. De man was geen wolf, maar een wezel — lastig, maar geen echte bedreiging. Jack wendde zijn blik weer af. Hij vroeg zich af of Miller zijn zwijgende blufpoker doorzag. “Ik heb geen vragen meer,” zei Atkinson.
“De getuige kan gaan,” zei rechter Wheeler.
Jack stond op en zocht de deur naar de gang. Daarbij kruiste zijn blik nog één keer die van Miller en zag hij nog steeds hetzelfde lachje om diens mond. Jack liep terug naar de hal, terwijl een andere getuige werd opgeroepen.
Dan Murray zat hem op te wachten. “Niet slecht,” merkte de FBI-agent op. “Maar het is altijd gevaarlijk om met een advocaat in discussie te gaan. Hij liet je bijna in de val lopen.”
“Zal het veel verschil maken, denk je?”
Murray schudde zijn hoofd. “Nee. Dit proces is een formaliteit. De bewijzen zijn waterdicht.”
“Wat voor straf zou hij krijgen?”
“Levenslang. Normaal betekent dat in Engeland ongeveer hetzelfde als in de Verenigde Staten: zes tot acht jaar. Maar in dit geval zal hij de volledige straf moeten uitzitten. Aha, daar ben je al, Jimmy.”
Commissaris Owens kwam de gang door en liep naar hen toe. “Hoe heeft onze vriend het er afgebracht?”
“Hij zal er geen Oscar mee winnen, maar hij maakte een goede indruk op de jury,” zei Murray.
“Hoe weet je dat?” vroeg Ryan.
“Natuurlijk, dit is allemaal nieuw voor jou,” realiseerde Murray zich. “Ik zag dat ze doodstil zaten en ademloos naar je luisterden. Ze geloofden wat je zei. Je kwam heel eerlijk over.”
“Dat ben ik ook,” zei Ryan. “Hoezo?”
“Niet iedereen is zo eerlijk,” merkte Owens op. “En een jury heeft dat heel goed door. Soms wel, tenminste.”
Murray knikte. “We kennen allebei wel een paar mooie — of eigenlijk niet zo mooie — voorbeelden van juryrechtspraak, maar in het algemeen werkt het systeem vrij goed. Commissaris Owens, zullen wij deze meneer iets te drinken aanbieden?” “Een heel goed idee, agent Murray.” Owens nam Ryan bij de arm en ze liepen naar de trap.
“Bepaald geen aangenaam mens, onze vriend Miller,” merkte Ryan op. Hij wilde graag de mening van de deskundigen horen.
“Is het je opgevallen?” zei Murray. “Welkom in de wondere wereld van het internationale terrorisme. Ja, het is een keiharde klootzak. Dat zijn de meesten, in het begin.”
“Over een jaar zal hij wel anders piepen. De hardste figuren gaan er vaak het eerst onderdoor,” zei Owens. “De tijd werkt in ons voordeel, Jack. Maar ook als hij geen millimeter toegeeft, zit hij in elk geval op een plek waar hij geen kwaad meer kan doen.”

“Doctor Ryan toonde zich een zelfverzekerde getuige,” zei de t.v.-commentator. “Hij wist een vastberaden aanval van de advocaat, Charles Atkinson, af te slaan en identificeerde zonder enige aarzeling de verdachte, Sean Miller.” De beelden toonden Ryan terwijl hij uit het gerechtsgebouw kwam, in het gezelschap van twee mannen. De Amerikaan gebaarde iets en lachte toen hij langs de t.v.-camera’s kwam. “Onze oude vriend Owens. En wie is die andere vent?” vroeg O’Donnell. “Daniel E. Murray, de FBI-vertegenwoordiger op Grosvenor Square,” antwoordde zijn inlichtingenofficier.
“O. Ik had hem nog nooit gezien. Dus dat is hem. Op weg om een biertje te drinken, zo te zien. De held en zijn slippendragers. Jammer dat we daar niet iemand met een bazooka gereed hadden staan...” Ze waren James Owens’ gangen al eens nagegaan, om een manier te vinden om hem uit de weg te ruimen, maar de man werd altijd beschermd en nam nooit dezelfde route. Zijn huis stond onder voortdurende bewaking. Ze hadden hem wel kunnen doden, maar ontsnappen zou bijna niet mogelijk zijn geweest en O’Donnell wilde zijn mensen geen zelfmoordacties laten uitvoeren. “Ryan gaat morgen of overmorgen naar huis.”
“O ja?” Dat wist de inlichtingenofficier niet. Hij vroeg zich af waar O’Donnell al die informatie vandaan had.
“Jammer, vind je niet? Zou het niet geweldig zijn als we hem in een kist naar huis konden sturen, Michael?”
“Ik dacht dat je hem niet de moeite waard vond,” zei Mike McKenney. “Ja, maar hij is me wat te arrogant. Eerst kruist hij de degens met onze vriend Charlie en dan stapt hij The Old Bailey uit om rustig een biertje te gaan drinken. Verdomde Yank. Veel te zeker van zichzelf.” Zou het niet mooi zijn om...? Maar O’Donnell schudde zijn hoofd. “Nee, we hebben andere dingen aan ons hoofd. Sir John kan wachten, en wij ook.”

“Ik moest ze bijna met een pistool bedreigen om toestemming te krijgen,” zei Murray over zijn schouder. De FBI-agent reed in zijn eigen auto, met een lijfwacht van de Diplomatieke Protectie Groep naast zich op de voorbank. Een wagen met rechercheurs van C-13 probeerde hen bij te houden.
Houd je ogen op de weg, verdomme! dacht Ryan. Hij had inmiddels geconstateerd dat niemand in Londen zich aan de maximumsnelheid hield.
“Tom Hughes, de Chief Warder, vertelde me over zijn plannetje en ik weet hoe het daar toegaat, dus ben ik maar meegegaan.” Op een haar na ontweek Murray de achterlichten van een grote vrachtwagen. “Jammer dat je niet veel van het land hebt kunnen zien.”
“Cathy wel, en zelf heb ik veel naar de televisie gekeken.”
“Waarnaar?”
Jack lachte. “Herhalingen van de cricketkampioenschappen.”
“En begrijp je de regels al?” vroeg Murray, terwijl hij zijn hoofd weer omdraaide. “Zijn er dan regels?” vroeg Ryan ongelovig. “Die zouden het alleen maar bederven!” “Het schijnt zo, maar ik begrijp er niets van. Maar we nemen wraak!” “Hoezo?”
“Amerikaans football wordt hier steeds populairder.”
“Bedoel je dat ik hier naar football had kunnen kijken? Dat heeft niemand me verteld!”
“Pech gehad, Jack,” zei Cathy.
“We zijn er.” Murray remde krachtig, terwijl hij de bocht naar de rivier nam. Jack constateerde dat hij aan de verkeerde kant een éénrichtingsstraat in reed, maar in elk geval ging het nu minder hard. De auto stopte. Het was al donker. De zon ging vroeg onder in deze tijd van het jaar.
“Dit is jullie verrassing.” Murray sprong uit de auto en hield het portier open, zodat Ryan kon uitstappen — zijwaarts als een kreeft, door zijn zware gipsverband. “Hallo Tom.” Twee mannen kwamen naar de auto toe. Ze droegen allebei een rood met blauw Tudor-uniform.
De voorste man, die tegen de zestig liep, stapte meteen op Ryan af. “Sir John, Lady Ryan, welkom in de Tower van Londen. Ik ben Thomas Hughes en dit is Joseph Evans. Onze vriend Dan heeft u nog net op tijd hier afgeleverd.”
Iedereen schudde elkaar de hand.
“Ja, zelfs zonder de geluidsbarrière te doorbreken. Mag ik vragen wat de verrassing is?”
“Dan zou het geen verrassing meer zijn,” wees Hughes hem terecht. “Ik had u graag zelf willen rondleiden, maar ik ben ergens anders nodig. Joe staat geheel tot uw beschikking en ik zal me straks weer bij u voegen.” De directeur vertrok, met Dan Murray in zijn kielzog.
“Bent u al eerder in de Tower geweest?” vroeg Evans. Jack schudde zijn hoofd. “Ik wel, toen ik nog maar negen was,” zei Cathy. “Ik kan me er niet veel meer van herinneren.”
Evans wenkte hen om mee te komen. “Hopelijk zal dat na dit bezoek anders zijn.” “Jullie zijn allemaal soldaten?” vroeg Ryan.
“Gepensioneerde sergeant-majoors, om precies te zijn, Sir John. Ik was zelf sergeantmajoor bij de para’s toen ik uit het leger kwam. Ik heb vier jaar moeten wachten voordat ik deze functie kon krijgen. Er is veel belangstelling voor, zoals u misschien begrijpt. De concurrentie is dus groot.”
Ryan keek even naar de decoraties op Evans jas — die leek meer op een jurk, maar dat zei hij niet. Evans had die typische tred die meer op marcheren dan op lopen leek en die dertig jaar militaire ervaring verried.
“Hebt u last van uw arm, Sir John?”
“Zeg maar Jack, en mijn arm is geen probleem.”
“Ik heb ook eens zo’n gipsverband gehad, in 1968, geloof ik. Een ongeluk bij de training,” zei Evans, met een spijtige hoofdknik. “Ik kwam op een muur terecht. Het is nog wekenlang behoorlijk pijnlijk geweest.”
“Maar je bleef parachutespringen?” vroeg Ryan. En met één hand opdrukoefeningen doen? vulde hij in gedachten aan.
“Natuurlijk.” Evans bleef staan. “Dit indrukwekkende gebouw hier rechts is de Middle Tower. Vroeger was er nog een aanbouw, waar nu de souvenirshop staat. Vroeger werd het de Lion Tower genoemd, omdat daar tot 1834 de koninklijke menagerie was ondergebracht.”
Evans bleek een voortreffelijke gids. Al vier jaar leidde hij, enkele malen per dag, de bezoekers van de Tower rond.
Mijn eerste kasteel, dacht Jack, met een blik op de stenen muren. “Was dit een echte slotgracht?”
“Jazeker. Het probleem was alleen dat de gracht zodanig was ontworpen, dat de rivier er elke dag een keer doorheen kon stromen om het water schoon en fris te houden. Helaas klopten de berekeningen niet en toen het water binnenstroomde, kon het er niet meer uit. Alles wat de mensen weggooiden, kwam in de gracht terecht en bleef daar liggen rotten. Daardoor had de gracht misschien toch een tactische functie. Alleen al de stank zou de meeste mensen hebben tegengehouden. In 1843 is hij ten slotte gedempt en nu heeft hij een werkelijk nuttige functie: de kinderen kunnen er voetballen. Aan de andere kant staan schommels en klimrekken. Hebt u zelf kinderen?”
“Eén en een negende,” antwoordde Cathy.
“Werkelijk?” Evans glimlachte in het donker. “Dat is geweldig! Dat is in elk geval één Yank die altijd een beetje Engelsman zal zijn.”
Jack liet zijn blik over de brede slotgracht en de hoge muren glijden toen ze het binnenterrein van de Tower betraden. “Dus niemand heeft dit kasteel ooit veroverd?” Evans schudde zijn hoofd. “Er is nooit een serieuze poging gedaan en ik zou het ook vandaag nog afraden.”
“Ja,” beaamde Ryan. “Angst dat er iemand hier een bomaanslag zou plegen?” “Dat is al een keer gebeurd, helaas. In de White Tower, tien jaar geleden. Terroristen. Maar de bewaking is nu veel strenger,” zei Evans.
Naast de Yeoman Warders zag Ryan dezelfde wachtposten als op The Mall, in een rood uniform met een beremuts op, gewapend met dezelfde moderne geweren. Ze vormden een nogal vreemd contrast met de antieke uitmonstering van Evans, maar dat leek niemand op te vallen.
“U weet natuurlijk dat dit kasteel in de loop der jaren talloze functies heeft gehad. Het heeft als koninklijke gevangenis gediend. In de Tweede Wereldoorlog heeft Rudolf Hess hier zelfs nog gevangen gezeten. Weet u ook wie de eerste Engelse koningin was die hier is geëxecuteerd?”
“Anna Boleyn,” antwoordde Cathy.
“Heel goed. Dus dat leren ze ook in Amerika?” vroeg Evans.
“Ik heb er een televisieserie over gezien,” bekende Cathy.
“Dan weet u dus ook dat alle privé-executies werden uitgevoerd met een bijl, behalve in het geval van Anna Boleyn. Hendrik VIII liet een speciale beul uit Frankrijk komen, die haar met een zwaard heeft onthoofd.”
“Omdat hij haar geen pijn wilde doen?” vroeg Cathy, met een wrange glimlach. “Wat aardig van hem.”
“Ja, heel attent, vindt u niet? De laatste vrouw die hier werd geëxecuteerd,” vervolgde Evans, “was Jane, burggravin van Rochford, op 13 februari 1542.”
“Wat had ze gedaan?” vroeg Cathy.
“Het ging meer om wat ze niet had gedaan. Ze had Hendrik VIII niet verteld dat zijn vijfde vrouw, Catherine Howard, eh... amoureuze betrekkingen onderhield met een andere man,” zei Evans, heel kies.
“Een waarlijk historisch moment,” grinnikte Jack. “Dat was de laatste keer dat een vrouw ooit werd geëxecuteerd omdat ze haar mond dicht hield.”
Cathy glimlachte naar haar echtgenoot. “Zal ik je andere arm ook even breken, Jack?”
“En wat zou Sally daarvan vinden?”
“Die zou het helemaal begrijpen,” verzekerde zijn vrouw hem.
“Sergeant-majoor, is het niet verbazend hoe vrouwen elkaar altijd steunen?” “Als ik zo dom zou zijn me met echtelijke twisten te bemoeien, had ik het nooit eenendertig jaar als beroepsmilitair uitgehouden,” zei Evans verstandig. Ik geef me gewonnen, dacht Jack. De rest van de rondleiding duurde ongeveer twintig minuten. De Yeoman nam hen mee de heuvel af, langs de White Tower naar links, waar het gewone publiek niet mocht komen. Even later ontdekten Ryan en zijn vrouw nog een reden waarom de functie van Yeoman zo populair was.
De Yeoman Warders hadden hun eigen kleine pub, diep verborgen achter de veertiende-eeuwse muren. Plaquettes van alle regimenten van het Britse leger — en van vele andere die zij hadden gekregen — sierden de wanden. Evans vertrouwde hen aan de zorgen van een onbekende toe, terwijl Dan Murray weer opdook met een glas in zijn hand. “Jack, Cathy, dit is Bob Hallston.”
“U wilt wel iets drinken, neem ik aan?” vroeg de man.
“Een biertje zou er wel in gaan,” gaf Jack toe. “Cathy?”
“Iets fris, graag.”
“Weet u het zeker?” vroeg Hallston.
“Ik ben niet van de blauwe knoop, maar ik drink niet als ik zwanger ben,” verklaarde Cathy.
“Mijn gelukwensen!” Hallston was in twee stappen bij de bar en kwam terug met een pils voor Jack en een gemberbier voor zijn vrouw. “Op uw gezondheid, en die van uw baby.”
Cathy straalde. Dat was iets dat Jack altijd opviel aan zwangere vrouwen. Zijn vrouw was nu meer dan alleen maar knap — er ging een warme gloed van haar uit. Hij vroeg zich af of hij de enige was die dat zag.
“U bent arts, heb ik begrepen?”
“Oogchirurg.”
“En u doceert geschiedenis, Sir John?”
“Dat klopt. U werkt hier ook, neem ik aan?”
“Inderdaad. Wij vormen de ceremoniële lijfwacht van de vorst. In totaal negenendertig man. We hebben u hier uitgenodigd om u te bedanken dat u ons werk hebt gedaan. Hopelijk zult u willen deelnemen aan een kleine ceremonie die hier elke avond plaatsvindt.”
“Al sinds 1240,” zei Murray.
“Het jáár 1240, bedoelt u?” vroeg Cathy.
“Ja, en dit is niet iets dat voor de toeristen is bedacht. Dit is echt,” zei Murray. “Nietwaar, Bob?”
“Heel echt. Nadat wij ‘s avonds de poorten hebben gesloten, is deze museumcollectie de veiligste plek in Engeland.”
“Dat wil ik wel geloven,” zei Jack, terwijl hij de helft van zijn glas in één teug naar binnen sloeg. “Zelfs als ze langs die jongens bij de poort zouden komen, krijgen ze nog met jullie te maken.”
“Precies,” glimlachte Hallston. “Enkelen van ons herinneren zich hun opleiding nog heel goed. Ik zat zelf bij de oorspronkelijke SAS, die toen kat en muis speelde met Rommel, in de westelijke Sahara. Verschrikkelijk, die woestijn. Ik heb er een permanente dorst aan overgehouden.”
Het blijven professionals, dat raken ze nooit meer kwijt, dacht Ryan. Ze worden ouder, misschien wat dikker, maar toch herken je die discipline en hardheid — en de trots — die hen van de anderen onderscheidt. “Zitten er ook mariniers bij?” vroeg hij. “Twee,” zei Hallston. “We proberen te voorkomen dat ze steeds elkaars hand vasthouden.”
“Aha! Maar wees voorzichtig, want ik ben zelf marinier geweest.”
“Niemand is volmaakt,” zei Hallston meelevend.
“Hoe zit het met die ceremonie?”
“In het jaar 1240 werd de man die ‘s nachts moest afsluiten een keer overvallen. Daarna wilde hij zijn werk alleen nog doen onder een militaire geleide. Sinds die tijd, zonder onderbreking, sluit de Chief Warder elke avond de drie hoofdpoorten en bergt de sleutels daarna op in het Queen’s House op de Tower Green. Dat gaat gepaard met een kleine ceremonie. Wij dachten dat u en uw vrouw daar misschien bij zouden willen zijn.” Hallston nam een slok van zijn bier. “U moest vandaag getuigen, voor de rechtbank. Hoe is dat gegaan?”
“Ik ben blij dat het achter de rug is. Volgens Dan heb ik het niet slecht gedaan,” zei Ryan, schouderophalend. “Evans heeft ons dat blok laten zien, boven... ik vroeg me af of het nog werkt,” zei Ryan peinzend, terwijl hij de uitdrukking op dat jonge gezicht weer voor zich zag. Zit Miller nu in zijn cel aan mij te denken? vroeg hij zich af. Daar durf ik wat onder te verwedden, besloot hij, en leegde zijn glas.
“Hoe bedoelt u?”
“Ik dacht aan Miller. Het is jammer dat u hem niet hier een kopje kleiner kunt maken.”
Er gleed een kille glimlach over Hallstons gezicht. “Ja, dat zou geen slecht idee zijn. En er zou bij ons wel een vrijwilliger te vinden zijn om de bijl te hanteren.” “Volgens mij moet je dan lootjes laten trekken, Bob.” Murray reikte Ryan nog een glas aan. “Maak je je nog steeds zorgen over hem, Jack?”
“Ik heb nog nooit zo iemand gezien.”
“Hij zit gevangen, Jack,” herinnerde Cathy hem.
“Ja, dat weet ik wel.” Maar waarom blijf ik dan steeds aan hem denken? vroeg hij zich af. Ach, de man kon doodvallen. “Lekker biertje, sergeant-majoor.”
“Ja, dat is de werkelijke reden waarom de mannen solliciteren,” grinnikte Murray. “Een van de redenen.” Hallston leegde zijn glas. “Het is bijna tijd.”
Jack dronk zijn tweede glas in één teug leeg. Evans kwam terug, nu in burger, en nam hen mee de koude avondlucht in. Jack was verbaasd hoe rustig en vredig het hier was, terwijl de Tower toch midden in Londen lag.
Bij de Traitor’s Gate stond een groepje toeschouwers, dat door een Yeoman werd gevraagd zo stil mogelijk te zijn en geen foto’s te maken. De poort werd bewaakt door een wachtpost, plus vier andere gewapende mannen. Hun adem vormde wolkjes in het blauwwitte licht van de schijnwerpers. Het was het enige teken van leven; de mannen stonden zo stil als standbeelden.
“Het gaat beginnen,” fluisterde Murray.
Ergens voor hen uit hoorde Jack een deur dichtslaan. Het was te donker om veel te kunnen zien en de paar lampen die er brandden, belemmerden het zicht. Eerst hoorde hij het gerinkel van een sleutelbos, daarna zag hij een lichtpuntje. Het bleek Tom Hughes, de Chief Warder, te zijn, die een vierkante lantaarn met een kaars in zijn hand had. Het geluid van zijn voetstappen was regelmatig als een metronoom. Zijn kaarsrechte houding verried een jarenlange ervaring. Even later liepen de vier soldaten naar hem toe en flankeerden hem. Het groepje verdween weer in het duister, onder het gerinkel van sleutels. De schildwacht bleef bij de Bloody Tower achter. Jack hoorde de poort niet dichtslaan, maar een paar minuten later werd het geluid van de sleutels weer hoorbaar en ving hij in het spaarzame licht een glimp op van de terugkerende soldaten. Om de een of andere reden vormde het een indrukwekkend, romantisch tafereel. Ryan sloeg zijn arm om Cathy’s middel en trok haar tegen zich aan. Ze keek op.
Met zijn lippen vormde hij de woorden Ik hou van je. Haar blik zei genoeg. De sleutels naderden.
Rechts van hen sprong de schildwacht in de houding. “Halt! Wie is daar?” Zijn woorden weerkaatsten tegen de oude stenen muren.
De naderende mannen bleven meteen staan en Tom Hughes gaf antwoord: “De sleutels!”
“Wiens sleutels?” vroeg de schildwacht.
“De sleutels van koningin Anne!”
“U kunt passeren, sleutels van koningin Anne!” De schildwacht presenteerde zijn geweer.
De wachtposten, met Hugh in hun midden, liepen door, linksaf de helling op naar de Tower Green. Ryan en zijn vrouw volgden op korte afstand. Bij de trap boven aan de helling stond een groepje soldaten opgesteld. Hughes en zijn escorte hielden halt. De soldaten op de trap presenteerden het geweer en de Chief Warder zette zijn uniformhoed af.
“God behoede koningin Anne!”
“Amen!” antwoordden de soldaten.
Achter hen stond een trompetter die de Last Post — de Britse versie van de taptoe — blies. De klanken echoden tegen de stenen en als de kringen die zich verspreiden wanneer een steen in het water valt, bleef de laatste klaaglijke noot nog lang hangen, totdat hij in de stille avondlucht verstierf. Ryan bukte zich en kuste zijn vrouw. Het was een magisch moment, dat ze niet snel zouden vergeten.
De Chief Warder beklom de trap om de sleutels op te bergen, en de menigte verspreidde zich.
“Gebeurt dit elke avond sinds 1240?” vroeg Jack.
“Alleen in de Tweede Wereldoorlog, tijdens de luchtaanvallen op Londen, is er even een onderbreking geweest. Er kwam toen een Duitse bom bij de Tower neer, terwijl de ceremonie juist in volle gang was. De Warder werd door de luchtdruk van de explosie omver geblazen en de kaars in zijn lantaarn ging uit. Hij moest hem weer aansteken, voordat hij verder kon gaan,” zei Evans. Dat de man gewond was geraakt, deed er niet toe. Sommige dingen waren nu eenmaal belangrijker. “Zullen we teruggaan naar de pub?”
“Zoiets hebben wij thuis niet,” zei Cathy zacht.
“Amerika is nog niet zo oud,” merkte Evans op.
“Toch zou het leuk zijn als wij zulke tradities ook kenden, bij Bunker Hill of Fort McHenry bijvoorbeeld,” zei Jack.
“Traditie is belangrijk,” zei Evans. “Voor een soldaat is traditie vaak de reden waarom hij doorgaat, ook al zijn er nog zoveel redenen om dat niet te doen. Het gaat niet alleen om jezelf, of om je vrienden; het is veel meer dan dat. Maar dat geldt — of het zou moeten gelden — voor iedere gemeenschap waar mensen samenwerken.” “Dat is ook zo,” zei Cathy. “Elke goede medische faculteit probeert je dat in te prenten. Hopkins in elk geval wel.”
“Ja, bij de mariniers ook,” beaamde Jack. “Maar wij hebben het nog nooit zo mooi onder woorden gebracht als jij nu.”
Ze stapten de pub binnen.
“Eén bier voor een mede-marinier!” Een van de andere Yeomen gaf Jack een glas. “U hebt zeker wel genoeg van deze eigenwijze para?”
“Bert is een van onze mariniers, over wie ik het had,” zei Evans.
“Ik zeg nooit iets kwaads van iemand die een rondje geeft,” zei Ryan tegen Bert. “Heel verstandig. Weet u zeker dat u alleen maar luitenant was?”
“Ja. Drie maanden, langer niet.” Jack vertelde van het helikopterongeluk. “Pech! Die verdomde ongelukken ook,” merkte Evans op. “Tijdens de opleiding loop je vaak meer gevaar dan in een oorlog.”
“Dus jullie werken hier nu als gidsen?”
“Dat is een deel van het werk,” antwoordde een andere Yeoman. “Maar het is ook een goede manier om contact te houden. Je krijgt nog eens de kans om een jonge luitenant iets bij te brengen. Ik heb vorige week nog met een vent van de Welsh Guards gesproken, die problemen had. Ik heb hem een suggestie aan de hand kunnen doen.”
“Ja,” beaamde Evans. “Dat is iets dat ik echt mis. Het opleiden van die jonge officieren tot echte soldaten. Wie zegt dat de beste diplomaten in Whitehall te vinden zijn?”
“Ik heb nooit het gevoel gehad dat ik het zo slecht deed als tweede luitenant,” merkte Jack glimlachend op.
“Het hangt ervan af hoe je het bekijkt,” zei de andere Yeoman.
“Maar te oordelen naar uw ingrijpen op The Mall bent u geen slechte luitenant geweest,” vond Bert.
“Maar wat hebt u van die ervaring geleerd, luitenant Ryan?” vroeg Evans. “Me niet te laten neerschieten. De volgende keer zal ik ervoor zorgen dat ik meer dekking heb.”
“Ja, u mag zich gelukkig prijzen dat u nog leeft,” zei Evans. “En die arm zal u daar nog een tijdje aan herinneren. Dapperheid is heel mooi, luitenant, maar wie zijn verstand gebruikt, komt veel verder en richt minder schade aan.” Evans staarde in zijn glas. “Mijn god, hoe vaak heb ik dàt al niet gezegd?”
“Maar hoe vaak wordt ernaar geluisterd?” merkte Bert op. “Hoe dan ook, deze charmante dame is helemaal niet geïnteresseerd in de herinneringen van een paar oude mannen. Ik hoorde van Bob dat u een baby verwacht. Over twee maanden hoop ik zelf grootvader te zijn.”
“Ja, hij kan nauwelijks wachten om ons de foto’s te laten zien,” lachte Evans. “Een jongen of een meisje?” vroeg hij aan Ryan.
“Als het kind maar gezond is,” vond Jack, en daar was iedereen het mee eens. De Chief Warder was inmiddels teruggekomen. Hij was weer in burger, maar hij had zijn uniformhoed bij zich — een model dat al drie of vier eeuwen niet meer was veranderd. “Misschien hebt u hier thuis nog een plaatsje voor, Sir John. Ik zou hem u graag geven, met de dank van ons allemaal.”
“Ik zal er goed voor zorgen.” Ryan nam de hoed aan, maar zette hem niet op. Dat recht had hij niet verdiend, vond hij.
“Het spijt me,” zei Hughes toen, “maar als u nu niet vertrekt, zult u hier de nacht moeten doorbrengen. Om middernacht gaan alle deuren dicht en komt er niemand meer in of uit.”
Jack en Cathy schudden iedereen de hand en volgden Hughes en Murray naar buiten.
In de corridor tussen de binnenste en buitenste muren was het nog steeds doodstil, en koud. Jack vroeg zich af of het hier ’s nachts spookte. Het was bijna alsof…

“Wat is dat?” Hij wees naar de buitenmuur, waar een schim over de weergang sloop. “Een wachtpost,” zei Hughes. “Na sluitingstijd trekken ze hun opvallende uniformen uit.” Ze kwamen langs de schildwacht bij de Bloody Tower, die nu een camouflagepak droeg, compleet met munitietassen.
“Zijn de geweren nu geladen?” vroeg Jack.
“Anders heb je er weinig aan, nietwaar? Het is hier volkomen veilig,” antwoordde Hughes.
Prettig te weten dat het nog èrgens veilig is, dacht Jack, en vroeg zich toen af waar die gedachte vandaan kwam.