15. Moedig werk
Diana zou zelf haar campagne tegen landmijnen als haar belangrijkste nalatenschap hebben beschouwd.
Tienduizenden onschuldige mannen, vrouwen en kinderen worden elk jaar verminkt of gedood door die monsterlijke, nietsontziende wapens. Dankzij haar moedige pogingen om een verbod op landmijnen tot stand te brengen is afschaffing ervan op de internationale agenda gezet.
Wie ooit getwijfeld heeft aan haar hartgrondige bezorgdheid om andermans welzijn, moet toch door deze strijd overtuigd zijn. Er was iemand van haar formaat en faam voor nodig om deze zaak wereldwijd onder de aandacht te brengen. Haar werk vroeg immens veel persoonlijke moed. Ze moest fysiek gevaar riskeren en werd publiekelijk uitgelachen. Het resultaat was ook dat Diana een heel sinister dreigement ontving.
Ik was bij Diana, in haar zitkamer in Kensington Palace, toen ze me wenkte en haar grote, ouderwetse zwarte telefoon een eindje bij haar oor vandaan haalde zodat ik mee kon luisteren. Ik hoorde een stem tegen haar zeggen dat ze moest stoppen zich met dingen te bemoeien die ze niet begreep of waar ze niets vanaf wist. De stem probeerde haar minutenlang te vertellen dat ze haar campagne moest opgeven. Diana zei niet veel, ze luisterde alleen, en ik hoorde de waarschuwing: 'Je kunt nooit weten of er een ongeluk gebeurt.' Ze werd heel bleek.
Zodra ze de telefoon neerlegde bespraken we wat er gezegd was. Ik probeerde haar gerust te stellen, wat niet eenvoudig was - ze was natuurlijk erg bezorgd. Ze zei tegen me dat ze zich niet liet afschrikken, maar dat ze na dit telefoontje vond dat het heel belangrijk was om maatregelen te treffen. Ze gaf mij en haar vriendin Elsa Bowker een kopie van het dossier 'Profiting Out of Misery'. Ik nam het mee naar huis en verborg het aan het hoofdeinde van mijn bed, onder het matrasovertrek.
Al vanaf het moment dat we elkaar leerden kennen zei Diana dat ze vreesde voor haar veiligheid. Ze was ervan overtuigd dat ze achtervolgd werd, dat haar appartement vol afluisterapparatuur zat, dat de Britse geheime dienst, de SIS, achter haar aan zat. Er waren momenten dat ze echt dacht dat haar leven in gevaar was.
Het incident met de remmen van haar auto gaf extra reden tot zorg. Het gebeurde in 1995, nadat ze haar koninklijke bodyguards had weggestuurd en alleen door Londen reed in haar Audi. Ze naderde een verkeerslicht dat net op rood sprong en zette haar voet op de rem, maar er gebeurde niets en de auto reed gewoon door. Toen ze uiteindelijk tot stilstand kwam, sprong ze eruit, liet de auto achter waar die stond en ging regelrecht naar Kensington Palace met een taxi, waarvan de chauffeur in plaats van betaling om een handtekening vroeg. Ze belde me op en zei: 'Er heeft iemand aan mijn remmen geknoeid,' en daarna gaf ze opnieuw aan dat ze vreesde voor haar leven. In de gesprekken die we na afloop hadden, zei ze dat ze zeker wist dat ze jong zou sterven - en dat het geen natuurlijke dood zou zijn.
Later schreef ze in een brief die Paul Burrell op een of andere manier te pakken kreeg: 'Mijn echtgenoot probeert een "ongeluk" met mijn auto te organiseren, met weigerende remmen en ernstig hoofdletsel, om de weg vrij te maken voor Charles' huwelijk.'
Ze schreef aan haar vriendinnen lady Annabel Goldsmith, Lucia Flecha de Lima en Elsa Bowker. Ze schreef ook aan mij. In de brief die ik ontving waarschuwde ze: 'Er is geknoeid aan de remmen van mijn auto. Als er iets met mij gebeurt zit de geheime dienst MI5 of MI6 erachter.'
Ik nam het met een flinke korrel zout. In die tijd nam ze veel slaappillen vanwege de discussies over de scheiding en de ruzies over de toekomst van William en Harry. Die kunnen je vergeetachtig en verward maken. Ik zei tegen haar dat ze de auto moest laten nakijken, wat ze deed, en ze ontdekte dat het mankement veroorzaakt was door normale slijtage. Ik zei tegen haar: 'Doe niet zo belachelijk - niemand wenst jou kwaad toe.'
Maar toen ik meeluisterde naar het gesprek met de overduidelijke waarschuwing, wist ik dat niet meer zo zeker. Het gesprek maakte Diana doodsbang en beangstigde mij absoluut ook.
Maar ze wist van geen wijken. Ze was volkomen toegewijd aan haar zaak. 'Het maakt niet uit wat er met mij gebeurt,' zei ze steeds weer opnieuw. 'We moeten iets doen. We kunnen niet toestaan dat deze slachtpartijen voortduren.'
Ik was een van de mensen die Diana's betrokkenheid bij de landmijncrisis aanmoedigden. Het begon allemaal in de zomer van 1996, toen Bosnië verscheurd werd door een felle, genocidale burgeroorlog. Ik had de crisis op televisie en in de kranten gevolgd, en gezien hoe hulpverleners uit alle macht probeerden het lijden te verzachten van de mensen die klem zaten tussen de vechtende partijen. Toen ik gebeld werd door mijn vriend Morris Power, hoofd van het Rode Kruis in Tuzla, een klein stadje ten noordoosten van Sarajevo, zei ik tegen hem hoe blij ik was dat ze zoveel geld kregen.
Morris bracht vaak mensen op zijn rug in veiligheid tijdens de gevechten, en hij werd beschouwd als een held. Maar zorgen voor degenen die hij had helpen redden bleek verschrikkelijk moeilijk te zijn. Hij antwoordde dat er geen enkel teken van geld was waar hij was, en daarna vertelde hij me hoe teleurgesteld hij was dat de dingen niet goed geregeld werden. Voedsel en hulp kwamen bijvoorbeeld niet aan, en in feite werd er maar heel weinig gedaan. Ik bood onmiddellijk aan om te komen helpen en te doen wat ik kon. Hij zei: 'Doe niet zo stom - burgers mogen hier niet komen.'
Ik zag Diana die avond bij een vriendin in Hampstead, en terwijl we op haar balkon zaten, nippend aan Perrier en genietend van de zomerse warmte, vroeg ik haar of ze me een plezier kon doen. Ze zei: 'Wat je maar wilt.' Toen ik haar zei dat ik graag wou dat ze ervoor zorgde dat ik in Bosnië kon komen, stond ze versteld.
'Hoe dan?' vroeg ze. Ze stond op het punt om het grootste deel van haar liefdadigheidswerk op te geven, maar ik herinnerde haar eraan dat ze nog steeds de voorzitter was van het Britse Rode Kruis. 'O ja!' riep ze giechelend uit. 'Dat was ik vergeten.'
Ik vertelde haar wat Morris had gezegd, en aan het einde van de avond gingen we allebei onze eigen weg - Diana terug naar Kensington, ik naar mijn huis in Hendon dat zij beschreef als 'de achterkant van een achterbuurt'. Ik ging naar bed en dacht er niet meer aan, maar de volgende ochtend vroeg kreeg ik een telefoontje van Diana waarin ze aankondigde: 'Jij gaat naar Bosnië - je kunt een telefoontje verwachten.'
Ik werd gebeld door Mike Whitlam, het hoofd van het Britse Rode Kruis. Ik zei tegen hem wat ik gehoord had en dat ik er zo snel mogelijk naartoe wilde. Ik maakte duidelijk dat ik het Rode Kruis niet om geld vroeg, maar alleen om me te helpen bij Morris te komen. Hij had beloofd om me op te halen van het vliegveld in Zagreb, net over de grens in Kroatië. Mike wilde me wel helpen. Onder bescherming van het Rode Kruis ging ik.
Ik zat op dezelfde vlucht als Paul Boateng, de minister van Binnenlandse Zaken in de regering van Tony Blair, en we maakten een kort maar vriendelijk babbeltje op het vliegveld. Mijn ontvangst in Zagreb was een stuk minder gastvrij. Morris had een goed hotel voor me geboekt, waar me een eersteklas kamer beloofd was. Maar Kroatië was tijdens de Tweede Wereldoorlog erg pro-Hitler geweest. En toen ze de davidssterren zagen die ik als oorbellen droeg, werd ik naar een kamer gebracht die ik alleen kan omschrijven als een bezemkast. We klaagden bij de receptie. Ik werd erg boos (ik kon het niet helpen) en schold ze uit voor 'nazi's'. De manager werd erbij geroepen en ik kreeg een fatsoenlijke kamer.
Het was allemaal heel onaangenaam geweest en ik was blij dat we er weg konden, ook al vertrokken we de volgende ochtend al om half zes, een onaards tijdstip waarop Morris me kwam ophalen om me over de grens met Bosnië te rijden. Het grensgebied was een echte eye-opener. Het was woest, bergachtig land waarin praktisch alles platgebombardeerd was en haast geen mens te bekennen was. We passeerden een neergestort vliegtuig dat ze gewoon hadden laten liggen waar het was neergekomen. Ik moest mezelf er steeds aan blijven herinneren dat dit een deel van het hedendaagse Europa was.
We stopten bij een gebombardeerd huis, waar we een oud en broos echtpaar op de houten plankenvloer zagen liggen. Ze hadden geen bed of dekens, maar ze worstelden zich overeind om ons te begroeten en een kop te zetten van de koffie die Morris voor ze had meegebracht. Ik houd niet van koffie, maar ik kon niet afslaan wat twee mensen die haast niets hadden met ons wilden delen. Ik begon te huilen toen Morris uitlegde dat dit een van de huizen was die na het bombardement weer opgebouwd had moeten worden, maar dat er niets gebeurd was. Het was een voorbeeld van het werk dat bleef liggen, en ik stond versteld. Deze mensen waren in het vangnet blijven hangen, maar er werd bijna niets voor ze gedaan. Er kon ook eigenlijk niets gedaan worden, gezien de problemen om de hulp daar te krijgen waar die nodig was.
Van daaruit gingen we naar Tuzla, waar ik me kon douchen onder een paar druppels water. Wat ik niet kon krijgen was vers drinkwater en ik moest me behelpen met een blikje frisdrank, wat ik verafschuw maar wat altijd rijkelijk beschikbaar lijkt in oorlogsgebieden. Hoe kon het, dacht ik, dat Pepsi en Coke hier kunnen komen, maar voedsel en medische voorraden niet? Ik raakte bevriend met de huishoudster van het huis waar we verbleven, ondanks het feit dat we geen gemeenschappelijke taal hadden en moesten communiceren met gebaren en gezichtsuitdrukkingen. Zij vertelde me dat de mensen aangewezen waren op wat ze zelf konden verbouwen omdat de winkels geen voedsel hadden. We bespraken de moeilijkheden met mensen van de VN en met verschillende hulpverleners, met wie we die avond een karig maal deelden in het plaatselijke café, en ik hoorde een paar echte horrorverhalen, die me opnieuw in tranen kregen.
De paar dagen daarna trok ik eropuit om met eigen ogen te zien wat er gebeurt in een door oorlog verwoest land. Een heleboel dingen vond ik echt schokkend. Ik ontmoette nog veel meer oude mensen die alles verloren hadden wat ze bezaten. En in het dorp Zenica was er een jonge vrouw die nog meer dan dat was kwijtgeraakt.
Ze was gevangen door Servische soldaten toen ze zestien was en twee dagen vastgehouden. In die tijd was ze verschillende keren verkracht door groepen mannen en ze was zwanger geraakt van een kind dat met geweld geaborteerd werd. Ze werd uiteindelijk gered, maar toen was ze al helemaal kapot. Ze had de wereld buitengesloten en niemand kon met haar communiceren. Ze was in een voortdurende toestand van verdwazing. Ik sloeg mijn armen om haar heen en keek in haar ogen. Ze keek terug, maar ze zag niets. Ze had het vermogen verloren om contact te maken met andere mensen.
In een ander dorp zag ik een man op de grond liggen en bloed ophoesten. Er werd me verteld dat de Rode-Kruisarts gezegd had dat het astma was, maar ik zei dat dat de verkeerde diagnose was: het was geen astma, het was kanker, want ik had het eerder gezien. Ik bood aan om hem naar het ziekenhuis te brengen en voor zijn behandeling te betalen. Maar het bleek extreem moeilijk om door de bureaucratie heen te komen. Ik kreeg ruzie met Morris en zei dat ik niet vertrok voordat ik hem in het ziekenhuis had.
Hij werd zo boos op me dat hij me optilde en me naar de auto bracht.
Ik pikte het niet om op die manier rondgesjouwd te worden. Ik zei dat ik niet vertrok voordat ik iets had gedaan om te helpen. Terwijl de tranen over mijn wangen stroomden begon ik zo hard te schreeuwen en te brullen dat hij toegaf. Hij belde het Rode Kruis in Zwitserland en vertelde ze over de man, en zei dat ik zou betalen.
Het was een afschuwelijke situatie. Ik moest drie dagen wachten voordat Morris' chauffeur van het Rode Kruis om zes uur 's morgens arriveerde en we hem konden ophalen. Onderweg ging ik naar de markt om een paar sokken en wat shirts voor hem te kopen. Maar we kregen hem uiteindelijk in het ziekenhuis en de röntgenfoto's bevestigden wat ik al wist uit ervaring met mijn eigen familie: het was kanker. Hij zat er vol mee en de ziekenhuisdirecteur zei dat hij hooguit drie maanden te leven had. Ik voelde de moed in mijn schoenen zinken en de tranen stonden in mijn ogen. De directeur wilde geen geld van me aannemen, maar zei: 'In elk geval heb je deze man geholpen in waardigheid te sterven.'
Ik hielp hem naar de afdeling dragen waar ze hem morfine gaven tegen de pijn, en intussen ging ik een pyjama en pantoffels en een ochtendjas voor hem kopen. Het was niet veel, maar het was iets.
De volgende dag zag ik mijn eerste landmijn. We reden in de richting van Sarajevo toen Morris in de weg aanwees wat hij 'vleugeltjes' noemde. Hij stopte en zei: 'Doe je deur heel langzaam open - en wat er ook gebeurt, ga de auto niet uit.' Het zag eruit als een tuinsproeier, nog geen acht centimeter in doorsnee, in de vorm van een propeller.
Ik zei: 'Die vleugeltjes, wat zijn dat?' Hij antwoordde: 'Dat is een landmijn.'
Een stukje verderop liepen twee kinderen langs de weg tussen de rommel en het puin door. Ze hielden elkaars hand vast en leken zich niet bewust van het gevaar om hen heen. Ze zagen er heel onschuldig uit, en ik nam een foto die ik 'een beeld van hoop' noemde. Ik zocht naar iedere strohalm van optimisme in de hel die Bosnië was. Ik kwam in dorpen waar veel slachtoffers van landmijnen waren, en hun verwondingen waren verschrikkelijk. Toen ik daar was, maakte ik het grootste deel van mijn spaargeld over aan Morris in Bosnië, zodat Morris en ik kleren en eten konden kopen voor de mensen die hij probeerde te helpen. Het kwam nooit bij me op dat Diana misschien ook wilde helpen.
Ik was er tien dagen en belde haar op het moment dat ik landde in Londen. Ze vroeg me om rechtstreeks naar Kensington Palace te komen. Ik weigerde. Het was laat, ik was uitgeput en ik wilde een nacht goed slapen. Maar de volgende ochtend hing ze al heel vroeg aan de lijn, en ze vroeg me langs te komen met mijn foto's en mijn aantekeningen. Ik liet mijn rolletjes onderweg ontwikkelen en ging naar Kensington Palace.
Diana wist wat ik had gezien, omdat ze me in Bosnië gebeld had. Maar foto's bekijken en mijn beschrijvingen horen bleken een levendiger verslag op te leveren. Diana en ik waren beiden invoelend; zij kon zich dingen voorstellen die ik had meegemaakt alsof ze er zelfbij was geweest, en ze was bij me in dat huis met het oude echtpaar, met de kankerpatiënt, met het verkrachte meisje en tussen de landmijnen. We eindigden die ochtend allebei in tranen.
Ik zei tegen haar: 'De landmijnen doden de militairen niet - ze doden kinderen, dieren en bejaarden.'
Ze zei: 'Kan ik iets doen? Denk jij dat ik een verschil kan maken?'
Ik antwoordde: 'Als jij het niet kunt, kan niemand het.'
Dat was rond de tijd dat ze haar liefdadigheidsprojecten aan het inperken was. Ze snoeide ze van 118 terug tot zes. Het verschil was dat ze haar energie en tijd voortaan vastberaden zou gebruiken voor kwesties waarin ze echt dacht iets te kunnen betekenen. En het landmijnenprobleem had haar duidelijk geraakt. Ze riep me de volgende dag weer bij zich op Kensington Palace en vroeg: 'Weet je hoeveel landmijnen er zijn op de wereld?' Dat wist ik niet. Dat wist niemand precies. Er lagen meer dan dertig miljoen landmijnen van verschillende types in opslag en een veelvoud daarvan was verspreid over tachtig landen. Diana had de feiten en cijfers opgezocht en ontdekt dat deze wapens jaarlijks bijna tienduizend mensen en dieren doden en nog eens vele duizenden verwonden. Het feit dat dat ook gold voor dieren, bijvoorbeeld de olifanten in Angola, en vooral voor kinderen, maakte haar erg van streek. Ze hield een stapel papieren omhoog waarin deze vreselijke gegevens stonden en kondigde aan: 'Ik ga het doen.'
Ik was ontroerd. Ik zei: 'Geweldig. Jij bent de enige die het kan, want verder heeft niemand er het lef voor. Ik kan me niemand anders indenken die zo bekend is als jij en die met deze gruwelen kan omgaan. Jij moet het doen.'
Ze vertelde me dat Cambodja het ergste land was wat landmijnen betreft, dus daar wilde ze heen. Ze was vastbesloten, maar onder de voorwaarden van de scheiding moest ze officiële toestemming vragen voor zo'n reis en de overheid wees het verzoek meteen af vanwege het gevaar voor kidnapping. Ik was het ermee eens, want het zou er absoluut niet goed uitgezien hebben en niemand hebben geholpen als ze ontvoerd was.
Toen besloot ze tot Angola, een land dat verwoest was na twintig jaar oorlog en bezaaid met meer dan twaalf miljoen landmijnen. Ze had op dat moment ook veel andere dingen aan haar hoofd. Haar scheiding was bijna rond, ze bouwde een relatie op met Hasnat Khan en zijn familie, er was een bezoek aan Australië om het Victor Chang Institute te openen plus twee reizen naar de Verenigde Staten. Maar als ze eenmaal iets besloten had, kon ze erg vastberaden zijn. Ik betrok haar erbij in juli en de januari daarna was ze op weg.
Toen de regering schoorvoetend toestemming had gegeven, zei ik tegen haar: 'Je gaat erheen om de problemen van de mensen aan de kaak te stellen, niet als stijlicoon. Draag spijkerbroeken en T-shirts.' Ze stemde in, maar omdat ze Diana was, moest het wel stijl hebben. Ze ging winkelen en kwam terug met Armani-jeans, chino's en poloshirts van Ralph Lauren, en sneakers van Todd's. Hoewel ze ook één veelgedragen jurk meenam.
Toen ze er eenmaal was, belde ze me zo vaak ze kon vanuit het gouverneurshuis. (Ik ken het nummer nog uit mijn hoofd, omdat ik haar daar ook belde.) Ze kondigde zichzelf altijd aan met: 'Angola hier, voor Hendon.'
Maar dit was geen safari. Ze vond de aanblik van verminkte kinderen die ze in de ziekenhuizen zag moeilijk te verwerken. Ze voelde hun pijn op manieren die anderen niet voelen. Wat het nog erger maakte, was dat ze niet overweg kon met de journalisten en fotografen die haar vergezelden. Ze vond ze te opdringerig en zei dat ze alleen maar geïnteresseerd waren in close-ups van haar met verminkte en gehandicapte kinderen die ondraaglijke pijn leden. Ze vroeg boos: 'Hebben ze dan geen hart?'
Ik wees haar erop dat als zij er niet was, de pers er ook niet zou zijn. Ze had de media nodig om de boodschap over landmijnen te verspreiden. Dat zag ze in, en ze gebruikte zichzelf als een brandpunt om geld in te zamelen voor protheses, de kunstbenen die de kinderen - of alle anderen die het ongeluk hadden om op zo'n verborgen wapen te stappen - wanhopig nodig hadden.
Op de dag dat ze door het mijnenveld liep, belde ze me vooraf op en vroeg: 'Wil je voor me bidden alsjeblieft? Ze hebben er zoveel mogelijk verwijderd, maar ik ben gewaarschuwd dat ze er misschien een paar over het hoofd hebben gezien.'
De Halo Trust had voorgesteld dat ze dit zou doen, om een heldere boodschap de wereld in te sturen. En ze hadden gelijk, want het is een beeld dat iedereen zich herinnert. Ze stemde in, wat heel dapper van haar was omdat haar veiligheid niet gegarandeerd kon worden. Toen ze haar eerste stap zette, zei ze tegen zichzelf: 'Ik moet wel gek zijn.'
Mike Whitlam van het Rode Kruis voelde zich precies zo ongemakkelijk. Iemand die bij Halo Trust werkte had pas nog zijn been verloren in een gebied dat doorzocht was op explosieven. En hij gaf toe: 'Al liepen we door een gebied dat geschoond was, op weg naar een echte mijn die zij zou opblazen, ik maakte me toch wel zorgen dat ze, je weet wel, er een over het hoofd zouden hebben gezien. Ik voelde me verschrikkelijk verantwoordelijk voor deze reis, omdat iedereen zei dat het op mij aankwam.'
Maar Diana liep door. Ze zei tegen me: 'Mijn hart klopte bij elke stap in mijn keel, mijn kaken stonden strak op elkaar en ik heb nog nooit zo stevig op mijn benen gestaan omdat ik wist dat het kleinste beetje druk er één kon laten afgaan en elke stap dus mijn laatste kon zijn. Maar ik moest het gewoon doen.'
Zelfs geconfronteerd met zulke gevaren verloor ze haar gevoel voor humor nooit. Ze kon erg lichtzinnig zijn. Ze deed ook haar best om er goed uit te blijven zien. De ochtend dat ze door het mijnenveld liep, had Burrell haar haar gedaan. En waarom ook niet? Ze wist wat de fotografen van haar verwachtten, en er goed uitzien betekende niet dat ze onverschillig was. Eerder het tegenovergestelde. Ze was zo ontroerd door de ervaring en de aanblik van alle verwondingen dat ze een cheque van £ 250.000 uitschreef, uit haar echtscheidingssom, als donatie om de slachtoffers van landmijnen te laten helpen. Ze zei dat pas achteraf tegen Charles, en ik ben er nooit achter gekomen wat hij van haar reis vond, maar ik weet wel dat William en Harry het geweldig vonden. Ze vonden dat ze de dapperste moeder ter wereld hadden, en dat was ik met ze eens.
Nu ze haar steentje had bijgedragen, kon ze het daarbij laten. Maar Diana wilde meer doen. Ze schrok ervan dat zoveel protheses niet goed pasten en ze vond het verkeerd dat mensen die al zoveel geleden hadden oncomfortabele kunstbenen moesten dragen. Ze werd diep ontroerd door het lot van Sandra Txijica, die een been verloren had. Ze kon niet begrijpen wat haar was overkomen. Ze was nog maar dertien, en het enige wat ze wilde was kunnen lopen en mooie jurken dragen. Alleen door Diana's inspanningen kreeg ze het nieuwe been dat ze nodig had.
Haar ervaringen in Angola stemden haar zo bescheiden dat ze nauwelijks een idee had hoeveel invloed ze ermee had. In plaats daarvan zei ze steeds: 'Ik kan niet genoeg doen om van die landmijnen af te komen.' Ze had de schade gezien die ze toebrachten. De herinnering bracht haar vaak in tranen en ze was vastbesloten om de zaak niet los te laten.
In augustus wilde ze met alle geweld Tuzla bezoeken, waar ze logeerde bij de Bosnische moeder van Morris' exvriendin Sandra. Haar huis, in merkwaardig Nederlands- Duitse stijl, was gebouwd op een heuvel die uitkeek op het smalle riviertje dat zich door het dorp slingerde. Ik had er verschillende keren gegeten en de plek aangeraden aan Diana, omdat het zo veilig was als waar dan ook in Bosnië terwijl er gevochten werd.
Ze vloog erheen in een privéjet van George Soros, de deviezenmiljardair, vergezeld van Burrell en Bill Deedes. Jerry White en Ken Rutherford leidden haar rond. Zij zijn beiden lid van het Landmines Survivor Network, en zijn ledematen kwijtgeraakt bij explosies. Haar reis voerde langs dezelfde route als ik bijna een jaar daarvoor had gevolgd en hoewel ze er maar drie dagen was, lukte het haar om grotendeels dezelfde mensen te zien. Ze ging ook rond in een ziekenhuis, waar haar gevoel voor humor veel deed voor het moreel onder de patiënten. Ze deed helemaal niet uit de hoogte.
Ze plaagde Bill Deedes altijd, de 83-jarige oud-redacteur van de Daily Telegraph die inmiddels een eerbiedwaardige en geliefde columnist was. Ze dook dan naast hem op en zei: 'Wilt u soms een gin-tonic?' Lord Deedes, een goede drinkmakker van Margaret Thatchers echtgenoot Denis, stond bekend om zijn voorliefde voor een borrel, maar ze gaf hem nooit iets anders dan een klein flesje bronwater. Dat was Diana ten voeten uit.
Diana haalde graag grappen uit, was dol op vieze moppen en haar lachbuien werkten aanstekelijk. Daardoor kon ze zelfs de gewonden laten glimlachen. In haar liefdadigheidswerk had ze buitengewoon veel zelfbeheersing. Ze liet nooit iemand zien hoe moeilijk ze het had. Dat was een opmerkelijke kant van Diana: ze kon de verschrikkelijkste verwondingen, waarvoor andere mensen terugdeinsden, gewoon negeren en de slachtoffers op een heel normale, luchtige manier tegemoet treden. Ze vond ze belangrijk als mens en ze gaf echt om hun welzijn. Diplomatiek eerbetoon en koninklijk protocol lieten haar koud. Ze had de gelegenheid om niet met de regeringsleiders, maar met de mensen die direct betrokken waren te spreken. En ze deed dat op een invoelende en oprechte manier die haar het respect en de bewondering van miljoenen bracht.
Het was een zeldzaam talent, en het was ook iets waar bepaalde mensen met zekere belangen zich zwaar aan stoorden. Want Diana was een vrouw met een missie en dat maakte haar tot een geduchte tegenstander.
Ze deed veel achtergrondonderzoek naar landmijnen. Ze vroeg informatie aan mensen in het veld en aan autoriteiten die ze als prinses van Wales ontmoet had. Iedereen die er iets van wist onderwierp ze aan een kruisverhoor. Ze zei: 'Als je iemand met een geweer ziet, weet je dat je een vijand hebt. Maar landmijnen kun je niet zien.' En ze stelde een dossier samen dat volgens haar aantoonde dat de Britse overheid, plus vele publieke figuren van hoog aanzien, profiteerden van de snelle opmars van landmijnen in landen als Angola en Bosnië. De namen en bedrijven waren heel bekend. Het was explosief materiaal. Boven aan haar lijst van medeplichtigen in deze smerige handel stond de Secret Intelligent Service (SIS), de Britse geheime dienst. Ze geloofde dat die achter de verkoop van veel in Engeland gemaakte landmijnen zat, die zoveel mensen veel leed hadden bezorgd.
'Ik ga dit bekendmaken, met naam en toenaam,' kondigde ze aan. Ze wilde haar rapport 'Profiting Out of Misery' ('Profiteren van ellende') noemen.
De Britse defensie-industrie is na de Amerikaanse de grootste ter wereld en is verantwoordelijk voor 25 procent van alle verkochte wapens. Er werken 345.000 man personeel en de jaarlijkse omzet is £ 17 miljard. Door het op te nemen tegen dit enorme, door de overheid gesteunde conglomeraat, daagde Diana extreem machtige mensen uit. En die doken meteen op haar toen ze terugkeerde uit Angola.
Peter Viggers, conservatief parlementslid uit Gosport en lid van de Defence Select Committee van het House of Commons, wuifde haar oproep tot een verbod weg als 'slecht geïnformeerd'. Hij vergeleek haar met 'Brigitte Bardot en haar katten. Ze draagt niet veel bij tot de kennis van de mensheid. Het helpt niet om gewoon te wijzen naar mensen die een been kwijt zijn en te zeggen hoe vreselijk dat is.'
De ministers herhaalden Viggers' kritiek door haar 'onnozel' te noemen, en ze omschreven haar zelfs als 'losgeslagen en gevaarlijk'.
De ergste belediging kwam van Nicholas Soames, de minister van Defensie. Diana had deze vriend van haar man nooit gemogen. Ze zei dat hij praatte 'alsof er een penis in zijn mond zat'. De antipathie was wederzijds. Na het interview voor Panorama had hij op televisie verklaard dat de prinses leed aan 'een vergevorderd stadium van paranoia'. De landmijnkwestie heropende deze oude wonden.
Diana vloog terug uit Bosnië op 11 augustus. Twee weken en zes dagen later was ze dood.
Twee dagen daarna haalde ik de grote, bruine envelop met het dossier 'Profiting Out of Misery' te voorschijn, deed hem in een grote pan, goot er olie over en stak hem in brand. Ik gebruikte een tang en een groot koksmes om er zeker van te zijn dat alles goed verbrand was. Ik wilde het geen seconde langer in mijn bezit hebben.