In Amsterdam

Voor mij in het warenhuis liep een dame. Ze had een prettige rug en ze was, net als ik, op weg naar de uitgang. Toen ze vlak bij de deur kwam passeerde zij de paraplu-afdeling, nam in het voorbijgaan een prachtig nieuw regenscherm met het prijskaartje en al van de toonbank en marcheerde er welgemoed mee naar buiten.
'Ach!' riep ik bewonderend.
Het was een misdaad zonder fouten.
'Zei u iets, meneer?1 vroeg de verkoopster van de paraplustand, die nu pas opkeek.
'Nee, dank u, ' antwoordde ik en liep ook naar buiten. Ik was er echt een beetje opgewonden van, want ik heb het nog nooit van zó dichtbij gezien — stelen. Zoudt u nu geroepen hebben: 'Houd de dief?' of zoiets? Misschien was het mijn burgerplicht geweest, maar ik bén zo niet. Ik hou me buiten zulke dingen. Ik denk gewoon: 'o, daar jat iemand wat, ' zoals je denkt: o, daar gaat een vogeltje. ' Je hebt ook mensen die dan in het geweer komen. Dat zijn bemoeiers. Je hebt bemoeiers en doorlopers en ik ben een doorloper. Daar kun je niets aan doen.
'Daar is ze, ' dacht ik. Ze stond op de vluchtheuvel en wachtte op de bus — netjes, een dame met een mooie paraplu. Ze leunde er op of ze 'm al jaren had. Dat is natuurlijk het echte vakwerk. Je moet niet op straat gaan staan snuffelen aan zo'n ding, of je zeggen wilt: 'eens even kijken wat ik me daar weer ontvreemd heb. ' Dat valt op. Nee, achteloos blijven tot je thuis bent, in je hol. ' Toch is het een misdaad, ' dacht ik.
Mijn geweten begon te knagen, een beetje maar, want een warenhuis is zo abstract, vind ik. Zo'n directeur werpt zich heus niet 's avonds kermend aan de boezem van zijn vrouw om te snikken: 'nou hebben ze weer een paraplu gestolen. ' Weineen, die wordt heet noch koud van zoiets. Die zet 'm gewoon voor de belasting op de verwervingskosten. Als ik nu een klein jongetje het boterhammetje uit de vuist zag wringen door een kennelijke veelvraat, zou ik wél roepen "houd de dief, ' denk ik. Dat is over de streep. Maar zo'n paraplu werkt niet op mijn gevoel voor dramatiek.
'O, dag Anneke, ' zei een man met een kuif.
'O, dag, ' riep ze.
Ze heette Anneke. En ze gaf hem de hand. 'Zou het ook een dief zijn dacht ik romantisch. Hij had een splinternieuwe voetenzak onder de arm. Die hadhij gekócht. Hij had trouwens een echt koop-hoofd.
De bus kwam en wij stapten op. De kuif en de dame gingen tegenover mij zitten, de paraplu tussen hen in. 'Ga je al naar huis?' vroeg hij.
'Ja, Frits is vroeg vandaag, ' antwoordde ze, 'dan zorg ik maar klaar te zitten met de thee als hij komt. '
'He ja, gezellig, ' riep de man eng.
Ik dacht: 'Zou Frits nou weten dat ze jat?" Het leek me best mogelijk. Voor mijn geestesoog zag ik hem thuiskomen. 'Dag liefje, goeie dag gehad? Och kijk eens, een paraplu. Leuk. Zeg, als je morgen wéér gaat, neem dan wat sokken voor me mee, de kleur kan niet bommen hoor, wat vooraan ligt, doe maar geen extra moeite... '
't Is een soort gevaarlijk leven, net als wij, alleen een beetje meer toegespitst op de gebruiksvoorwerpen.
'Nou, doe Frits de groeten, hoor, ' zei de man.
Ik zal het doen, ' lachte ze.
Ze stond klaar om uit te stappen.
'Je vergeet je paraplu. En nog wel zo'n mooie, nieuwe. Pas maar op, dat ze 'm niet stelen. '
'Ik kijk wel uit, ' zei ze.
Zij wel.

We wandelden samen op zo'n wijk-kermis. *Laten we eens naar het vlooientheater gaan, '
zei mijn vrouw op een toon van: daar neem je te-minste nog wat van méé.
Het stond een eindje verderop. Eerst moest je door een gordijn. Vlak achter het gordijn was een afstapje en daar je dat onmogelijk hineinkalkulieren kon, viel bijna iedereen languit naar binnen. Dat was op zich zélf al een aardig schouwspel, want wie eenmaal opgekrabbeld was kon kijken hoe de andere bezoekers het eraf brachten.
'De dieren eisen een zorgvuldig onderhoud, ' sprak de dresseur, die in een hoekje van de tent de voorstelling onverstoorbaar voortzette. Hij benaderde de zaak helemaal van de wetenschappelijke kant. Geen grappen en grollen, maar ernstige bijzonderheden begeleidden de opvoering, waarvoor je wél goede ogen hebben moest.
'Aan hondenvlooien of kattenvlooien hebben wij niets voor ons werk, ' sprak hij, ons een beetje vijandig aankijkend, als wilden wij hem juist met die diertjes opzadelen. 'Waarom niet? Wel dames en heren, dat is heel eenvoudig: hondenvlooien en kattenvlooien kunnen wij niet voeden op de arm, omdat zij het menselijke bloed niet wensen te drinken. Alleen de mensenvlo neemt het gretig tot zich. '
En hij stroopte zijn mouw op en zette een zilveren wagentje, dat door een bijna onzichtbaar stipje getrokken werd, op zijn met rode vlekjes versierde arm, waar het wezentje zich onmiddellijk te goed begon te doen. Toen hij terug was in de watten, bij zijn medeartiesten, hoorde ik hem tevreden zeggen:'De baas is weer heel smakelijk vandaag. '
'He, ik heb niks geen trek in de baas, ' sprak een andere vlo, die een pretentieus hoepehokje droeg. "Elke dag maar weer baas... baas... baas... Als ik een keel had zou het me er uithangen. En dat terwijl er dikwijls zulke lekkere mensen staan te kijken. '
'Ja, die daar, ' riep een ander vlootje, op mijn vrouw wijzend. "Wat een heerlijk mens. '
Mijn vrouw bloosde van genoegen, want complimenten van wie dan ook, zijn altijd welkom. Ik zei stijf: 'Kom, we hebben 't hier nu wel gezien. '
Toen we weggingen hoorden wij een oude vlo nog zeggen:'Ach, al die liflafjes. Weet je wat ik het lekkerste vind? Agent. Gewóón, agent. Man, daar lust ik wel soep van. '

Voor de regen ben ik binnengevlucht in het verblijf der Nijlpaarden, die in Artis een ouderwets, krullen-rijk paleisje bewonen, dat wel bruikbaar zou zijn als decor voor een opera van Jean Cocteau. Ik ben de enige bezoeker vandaag en word meer dan anders getroffen door de volstrekte absurditeit van het feit, dat deze vier zinloze kolossen hier midden in een nijver werkende stad maar zo'n beetje staan te staan. Om hun zieleleven te leren kennen klop ik, voor ik de regen weer inga, even bij de oppasseraan, die als een rector in een apart kamertje naast de trap woont.
Hij is nog een jonge man, introvert en vriendelijk en hij blaast onmiddellijk alle sensatie van ons onderhoud af door te verzekeren dat nijlpaarden bij zijn weten niet gevaarlijk zijn.
'Tenminsten als je ze kent, ' vervolgt hij. 'Ik heb nooit moeilijkheden met ze. Mieke was alleen een beetje lastig toen ze Kitty verwachtte. '
Verder gaat hij niet. Nu is het understatement het speelgoed der vaklui. Kapiteins noemen een cycloon óók een 'fris briesje' en als deze oppasser zich even later een wolf herinnert, die 'wel eens vervelend was' geloof ik aan een situatie waarover in de romantische tijd novellen werden geschreven. Hij was een tijdlang 'vaste invaller wolven' en deed de hyena's er bij. Of die laf zijn? 'De gestreepte misschien, die zijn weer effe anders dan onze gevlekte. ' Al met al werkt hij nu een jaar of zeven in de tuin. Hij begon in het apenhuis. 'Dat was leuk, toen had je Japie daar nog, en Nora en Freek. ' Bij dieper doorvragen blijken het geen kennissen te zijn maar apen. Alle dieren hebben voor hem een voornaam, die hij met milde sympathie uitspreekt.
'Het eerste kind van Mieke en Jan heette Lex, ' vertelt hij, als we weer op de nijlpaarden teruggekomen zijn. 'Nou, die Lex was toch zo verlegen, meneer. Net zijn moeder. '
Nijlpaarden hebben wel degelijk karakters, zijn in droeve of vrolijke stemmingen, nemen elkaar voorde lol bij het zwemmen op de rug, komen zelfs op lumineuze ideeën als het moet.
Wat denkt u bij voorbeeld^van dit huwelijksver-haal:Jan en Mieke hadden al geruime tijd een paar gevormd, toen er een nieuwe vrouw bij kwam. Dat leidde tot een interessante complicatie.
'Als ik 's ochtends hier in het paviljoen kwam, he, ' vertelt de jongeman, 'dan vroeg die hoofdoppasser telkens aan me: "Heb jij Mieke achter de trahes gezet?" Maar dat was niet zo. En tóch stond ze achter het hek. We snapten er niks van, tot we ze een keer hebben afgeloerd. Kijk, Jan ging aan het stoeien met die nieuwe vrouw en dan kreeg Mieke de pest in, begrijpt u? Ze ging er zich mee bemoeien, ze hinderde hem en dat vond Jan lastig. Wat deed hij dan? Hij drong haar uit het water het hok in en duwde met zijn kop het hek naar beneden..
Dat is toch inventief — voor nijlpaarden, moet u rekenen. Ik ken ménsen, die daar niet op zouden komen.
'En waar zit verlegen Lex op het moment?' vraagik.
'O, die is verkocht, naar Bandoeng, ' antwoordt de oppasser, niet zonder spijt. Er valt een zwijgen. Buiten in de tuin joelen een paar vrolijke kinderen voorbij, die weinig last van de regen schijnen te hebben. Glimlachend kijken we ze door het raam na. Als ze verdwenen zijn tast hij teder in zijn binnenzak, brengt een portefeuille te voorschijn en trekt er\ een stapeltje foto's uit. Ik zorg voor de glimlach, die men opzet bij het bezichtigen van babykiekjes.
'Lex, ' zegt hij eenvoudig.
Het is een cabinetfoto van een mooi glad nijlpaard.
'Mieke, Jan en Kitty, ' vervolgt hij.
Op de tweede kiek staan de kolossen in een net groepje bij elkaar en kijken wantrouwig in de lens.
'Jan alléén, ' annonceert hij nu.
Zo kijken we samen het hele stapeltje. Het zijn allemaal nijlpaarden.
'Mooie foto's, ' zeg ik ten slotte.
'Ja, ' antwoordt hij glimlachend, 'ze zijn altijd leuk om nog eens te bekijken. '

'Nou heb ik een dochter, ' zei de oude man, die laat in de avond een beetje nevelig naast me was komen staan aan de tapkast. 'Dat is een beste meid. Altijd alles voor pa, begrijp u wel? Maar ze is getrouwd. Met me schoonzoon. Dat is een accountant — hij maakt dik geld, die jongen.
Maar laatst zegt hij ineens tegen me: "Pa, u moest eigenlijk in zo'n tehuis gaan — daar hebt u je verzorging en bewassing. " Nou, mijn niet gezien. Ik heb me kamertje. En ik heb me fornuisje. En ik ga eens de stad in, als het me past, voelt u wel? Ik zeg: "Jongen — laat opa nou maar lopen. " En hij: "Maar je bent toch al 74, opa — dan kun je nietmeer zo uit de voeten. " Maar niks over "kom bij ons wonen" — neen, dát was er niet bij. Ik zeg: "Wim, let jij nou maar op je kantoor, dan let opa wel op zijn eigen. "Goed — dat stuk is af. Maar ik loop naar huis en ik heb tóch de dood in over dat gezegde van die jongen. "Opa je bent zo oud. " De duivel is oud, zeg ik altijd. Ik denk: weet je wat ik doe — ik ga 'n paar dagen in mijn vak werken. Metselen. Niet dat ik zo ieverig ben, maar ik wou die snotneus eens even laten zien, dat me handen nog niet zó staan.
Dat is op een maandag. Ik stap naar n baas en hij neemt me zó aan. Een vakman, he? Meneer— ik heb in mijn leven zóveel afgemetseld, dat, als de stenen konden spreken, dan riep half Amsterdam: "Opa, ken je me nog?"Goed — ik werk op dinsdag en ik werk op woensdag en op heden, donderdag, om twaalf uur is het karwei gedaan. Ik denk: dat komt goed uit want vandaag is me schoonzoon jarig en ik zou d'r heen. Die baas zegt: "Wat krijg je van me, Jan?" en ik zeg: "Dat laat ik aan je over. " Meneer — hij pakt zijn portefeuille en hij legt zó tweeënveertig gulden voor me neer.
Nou, ik zal u zeggen — ik had al het plan opgevat, om een glaasje te gaan gebruiken, maar met die som — meneer, ik was Iwan de Verschrikkelijke. Tegen zessen denk ik: "hó Jan, je mot nog op visite. " Ik loop naar huis, ik ga op mijn bed liggen, ik word om negen uur wakker, ik was me een beetje,ik doe een schoon frontje voor en ik er heen he? Affijn, ik kom binnen. Dag opa, dag opa!" Een hele kamer vol accountantsmensen. Ik feliciteer die jongen, ik neem plaats en ik ga beschaafd zitten converseren. Toen zegt me dochter: "Pa, willu een borreltje?" Een béste meid! Nou — die snotneus zat al met een kop van is-opa-er-niet-te-oud-voor, maar ik kréég 'm, he?
Maar nou vriest het licht op oud ijs. Het was nou nét dat éne glaasje, dat ik had moeten vermijden, u kent dat wel. Het werd allemaal zo draaierig, ik wou niet blijven zitten, ik begon ineens te huilen, meneer en ik riep maar van "tweeënveertig gulden, tweeënveertig gulden" en van "ouwemannenhuis, ouwemannenhuis!" — affijn, ze hebben me moeten lozen, op 't end. "Opa mot maar gauw gaan slapen, " zeiden ze. Naar ja, slapen kun je altijd nog, zei mijn vader vroeger. Daarom zou ik willen voorstellen, meneer, als het niet te vrijpostig is, mag ik u dan een klein glaasje schavuitenwater offreren? Het is zwaar veraccijnsd moet u rekenen, dus de overheid ziet graag dat we er veel van afnemen. En tegen de overheid, meneer, moet je nooit indruisen, leer dat van een vakman... '