De jonge dichter

Een nietlied en het doodrood borstmelkmesje… Hij zoekt de nieuwe woorden voor het oude spel, dat Hamlet speelt, omdat mama een lel en oom een zwijn bleek, met een droppelflesje.

Maar Hitlers doodszweet het hem niet veel na, waar jonge dichters cake van kunnen bakken. Een broeiziek zwerk, dat ondergang wil kakken. Een groepje muffe heren, in Amerika.

Wat dan? ‘t Rechercheursgeloof der Sowjetknapen Maar met die wolven huilde opa al in ‘t woud. Want zelfs de nieuwe heren stinken oud, op ‘t doodrood, mondgezongen aardbolrapen.

Een nietlied dus - een grillig woordensoepje. Een rotlot om op rijm te inventariseren. Een braaktaak, om de goegemeent te leren: ‘Kijk uit, wij zijn ‘t jonge, frisse clubje.’

Een nietlied - want hij heeft geen malse tuin, waarin een dichter dartel mag beminnen. Al wat hij met die H-bom kan beginnen, is zelf vast sphjten tot poëtisch puin.