Knapenmin
Als kind begeerde ik mijn tante Saar. Haar torso was ‘t centrum van gedachten, welke mijn ouders niet van mij verwachtten, want och, ik was een knaap van dertien jaar.
Soms, als zij bij ons op visite zat, haar weelde door een zomerjurk omspannen, bleek één verlangen maar niet uit te bannen: mijn kinderhand te leggen op haar boezemschat.
O, als zij bukte om iets op te beuren! Hoe scherp zagen mijn jongensogen dat. Maar let eens op: te zelden valt er wat en zelfs een kind mag er niet steeds om zeuren.
Soms deed mijn blik haar in gepeins vervallen. Dan sprong ik schutterig naar buiten, toonde een kindertronie voor de ruiten en riep: ‘O heve tante, komt u ballen?’