Die Piet

Daar wij onszelf niet konden roemen, prezen wij samen dichter Piet. Die ferme Piet! Hij was er niet. Maar ik stond hem genie te noemen.

Wij riepen: ‘Ai, wat schrijft hij goed,’ citeerden vals uit zijn gekruk en zeiden: ‘Piet heeft het geluk, dat hij zo aanvoelt hoe het moet.’

Toen stapten wij te zamen naar de plaats waar men de glaasjes vult. ‘Op Piet!’ Wij hadden geen geduld met drinken in die barre bar.

Maar toen de drank de nevel schiep, waarin men aan zijn rol ontsnapt, hebben wij Piet weer neergetrapt. Wij noemden hem een poëliep.