De secretaresse

De hese toonaard van haar ‘ja meneer,’ doet hem zijn brieven onbekookt bekorten. Wat ook aan zijn ethiek mag schorten, hij is gehuwd en stelt zich nog te weer.

Haar zoele blik drijft spanning in zijn post. En ‘t brievenboek legt zij zó innig neer, dat haar elektrisch haar hem zacht en teer het voorhoofd streelt en weerstand kost.

Met droge mond barst hij in brieven uit, begint wanhopig met ‘Geachte heren…’ verstomt, omdat zijn blik niet t’rug wil keren van zoete boezem, ronde knie en kuit.

Zij drijft he’m zachtjes naar de warme woede, die ééns zijn bazen-hand doet rebelleren, om aan de zinnen onverkort te leren, dat alles is, gelijk hij lang vermoedde.

Het café-genie

In het café waar de artiesten binnenzwerven, (slecht bier, een kelner die een type speelt) zit hij alleen, als een die zich verveelt. Wacht op ‘n vrouw, de waarheid of zijn sterven.

Dit is de man die ‘t alles heeft volbracht: Het über-boek dat niemand anders schrijven zal. Het machtig werk, dat nu eens altijd blijven zal en ongedurig op de beits der eeuwen wacht.

Hij is zo delicaat - een onbetwiste macht. Al wat hij zegt, kleedt hij in encyclieken. Menig beginner zag zijn smalle kans verzieken aan ‘t honend kuchje, waar hij soms mee lacht.

Te zijn als hij - groot, eenzaam, vurig-kil. Een man van God, met geniaal gezwel. De bultenaar loopt recht, als hij het wil, en dwergen groeien, op de maat van zijn bevel.