Negentien
Zoals Yasuko me later zou vertellen, raakte het vliegtuig met zijn wielen de enige landingsbaan van het kleine vliegveld van Porto de Caeiro op het moment dat de zon net als een schijfje vuur boven de horizon uitstak.
Gould liep de vliegtuigtrap afin een kaki bermuda, met zijn eeuwige sandalen met zolen van autobanden en zijn rode honkbalpet, gevolgd door haar, Yasuko, heel vormelijk in een grijs mantelpakje, de riem van haar aktetas over haar schouder.
Ze stapten uit de taxi op de plek waar de gebouwen van de tonijnfabriek hadden gestaan en waar nu een boomgaard van olijf- en citroenbomen lag te schitteren in het zilverkleurige licht van de vroege ochtend.
Waar eerst de aanlegsteiger voor de boten had gelegen, was nu een voetpad van witte stenen, maar een stukje daarvoor, onder de laatste rij citroenbomen, stond Ik te wachten naast een houten tafel, in T-shirt, spijkerbroek en witte sandalen, de kalme, gladde zee achter mijn rug.
Ik stak mijn hand naar ze uit en toen wisten ze dat er iets belangrijks met me was gebeurd sinds de laatste keer dat we elkaar hadden gezien, want Ik had ze nog nooit mijn hand aangeboden.
Gould pakte mijn hand met de zijne, Ik drukte hem voorzichtig, waarbij Ik met mijn duim elk van de 5 botjes voelde die het verlengstuk vormen van de pols, en Yasuko aarzelde voordat ze me ook een hand gaf. Ook die drukte Ik uiterst voorzichtig.
Sinds mijn aankomst in Porto de Caeiro had Ik 2 weken geoefend hoe Ik iemand een hand moest geven. De hand van de als admiraal verklede portier bij de ingang van het hotel. De hand van de 4 receptionistes achter de witmarmeren balie. De hand van de kamermeisjes die mijn kamers kwamen schoonmaken. Elke morgen en gedurende een week de hand van elk van de arbeiders die het puin van de opgeblazen tonijnfabriek opruimden. En de week daarop, de hand van elk van de arbeiders die de graszoden legden en de citroenbomen plantten.
“Hallo,” zei Ik dan, en Ik stak mijn hand uit.
Ik moest eerst mijn angst overwinnen en daarna mijn weerzin om iets zo naakts en zo weeks en zo vol botten vast te pakken als de hand van een tweevoetig zoogdier.
♦
“Wanneer hebben ze die bomen geplant?” begon Gould met glinsterende blauwe ogen het gesprek.
Ik liet eindelijk de hand van Yasuko los en we gingen alle 3 aan tafel zitten.
Ik lichtte hem in: “Ze hebben eerst het puin opgeruimd en een week geleden heb Ik de citroenbomen laten brengen en planten. Ze waren al zo groot toen we ze in de grond zetten,” legde Ik uit.
“Je meent het,” zei Gould, die in een goed humeur was. “Vertel nu eens over jezelf. Hoeveel mensen waren er op de begrafenis van je tante?”
“Alleen Ik.”
“Heb je nog andere mensen uitgenodigd?” vroeg Yasuko, die altijd heel scherpe vragen stelt.
“Nee,” zei Ik, “mijn tante was degene die sociaal was, en die was al dood.”
“Aha,” zei Gould met een glimlach. “En hoe gaat het met jou, lieve Karen?”
“Nuchter.”
“Heel juist,” zei Gould glimlachend, “je bent heel nuchter. Ik ben getrouwd,” liet hij me weten, en hij zette zijn rode honkbalpet af en Ik vond dat er iets vreemds aan hem was.
“Ik ben getrouwd met de cheffin van mijn kantoor in Shanghai, je herinnert je haar vast nog wel, een lange, slanke Chinese vrouw die jou heeft verwelkomd toen je de laatste keer bij me op bezoek was op het kantoor in China.”
“Ik kan me haar niet herinneren,” zei Ik.
“Natuurlijk wel,” zei Gould. “Lang, slank, met zwart haar in een wrong. Een schoonheid.”
“Ik kan me haar niet herinneren,” hield Ik vol.
“Dat kan niet,” drong Gould aan. “Ze heeft je mee uit lunchen genomen, Karen.”
“Ik kan me haar niet herinneren,” herhaalde Ik.
Yasuko kwam tussenbeide: “Laten we verdergaan.”
“Goed, laten we verdergaan,” zei Gould, maar hij kwam nog een keer terug op de Chinese vrouw om te laten weten: “Het punt is dat ze zwanger werd, en toen zijn we getrouwd, heb ik een huis in San Francisco gekocht, aan het strand, en sindsdien werk ik van daaruit. Ik loop elke dag hard langs het strand en ik heb een sportzaaltje in mijn huis laten inrichten. Ik moet me lichamelijk voorbereiden op het grootbrengen van dat onverwachte kind. Ik bedoel, ik moet nog minstens 25 jaar leven.”
“Tot je 104de?” vroeg Ik, 25 jaar bij zijn leeftijd optellend.
“Waarom niet?” vroeg Gould. “Mijn moeder is 96, nog helder van geest en ze zit vol plannen.”
Toen zag Ik wat er nieuw was aan Gould: “Er is haar op je hoofd gegroeid.”
Gould schoot in de lach: “Elke dag seks heeft ervoor gezorgd dat mijn haar weer is gaan groeien.”
“Echt?” vroeg Ik.
“Nee,” zei hij, “die heeft een chirurg geïmplanteerd.”
Dat zei hij en ver weg op zee sprongen tegelijk 3 dolfijnen heel hoog in de lucht.
“Wat was dat?” vroeg Yasuko.
“3 dolfijnen,” zei Ik. “Ik heb het paradijs een honderdtal meters uitgebreid en ook de dolfijnen binnengelaten.”
“En wanneer beginnen we met de bouw van de tonijnfabriek?” vroeg Gould.
Iemand met diplomatieke gaven zou het vast niet op dezelfde manier hebben uitgedrukt, maar mijn neurologische verbindingen zijn nu eenmaal anders, en Ik zei: “Nooit.”
Gould trok een bezorgd gezicht. Yasuko een verbaasd gezicht. Ik deed geen moeite om wat voor gezicht dan ook te trekken, maar legde uit wat Ik bedoelde: “Ik heb in mijn hele leven maar 1 origineel idee gehad,” begon Ik. “Een idee dat me 13 jaar heeft gekost om uit te denken. Een idee dat Ik niet eens in mijn eigen hoofd heb uitgedacht, maar in samenwerking met anderen. Ik zal de delen opnoemen in de volgorde waarin ze bij ons zijn opgekomen.”
“Ik ben dol op jouw geestelijke orde,” zei Gould. “Ga verder.”
Ik zei:
“1. 13 jaar geleden dacht Ik aan het vissen op tonijn zonder geweld of invriezing. Een humanitaire manier van vissen op gele tonijn.
2. 11 jaar geleden verscheen Gould in mijn huis in Mazatlan en hij veranderde verschillende dingen aan het idee. Hij veranderde de geelvintonijn in de blauwvintonijn, hij veranderde de Stille Oceaan waar we visten in de Atlantische Oceaan en hij veranderde de markt en dacht na over hoe we de tonijn konden verkopen in Azië, Europa, Australië en Amerika.”
“Zo is het,” onderbrak Gould me.
“3. Daarna, 4 jaar geleden, kwam Ik dankzij een suggestie van de tonijnen op het idee bij onze 7 tonijnfabrieken een paradijs te bouwen om de tonijnen meer vet te laten produceren en hun vlees smakelijker te maken.
4. 3 jaar geleden werkten de tonijnen mee door in de paradijzen kuit te schieten en de eitjes te bevruchten.”
“Zo is het,” zei Gould. “Applaus voor de medewerking van de tonijnen.”
Ik ging verder:
“5. En dit jaar werkte de ARM mee door de industriële fase van het proces te vernietigen.”
Yasuko’s mond zakte wijd open en daarna vroeg ze: “De ARM heeft meegewerkt?”
“Dat is juist,” zei Ik.
“Stil,” beval Gould haar.
Vriendelijk vroeg hij: “Je beweert dus dat die terroristen met ons hebben meegewerkt…hoe dan?”
“Door de industriële fase van de slachting te vernietigen,” herhaalde Ik.
Gould wreef nerveus in zijn handen en zei: “En dat vind jij samenwerken?”
“Dat is juist,” bevestigde Ik. “Dankzij hen zijn we nu bezig de kooien van de paradijzen bij de 7 tonijnfabrieken te vergroten en dolfijnen binnen te laten. Op Nogocor zijn ook schildpadden binnengekomen, wat ook een goed idee is, omdat die kwallen eten.”
In de verte, op zee, sprongen 4 tonijnen vlak bij het koraaleiland omhoog en vielen met een spetterend geluid terug in het water, alsof ze hoorden dat we het over ze hadden.
“En de vissersboten?” vroeg Yasuko opeens, terwijl ze haar blik over de zee zonder boten liet gaan.
“Die zijn niet meer nodig,” zei Ik. “Ik heb ze naar Mazatlan gestuurd, waar een paar mogelijke kopers ze komen bekijken.”
Gould draaide zijn hoofd naar rechts en streek over zijn hals om zijn gespannenheid te verminderen. Daarna keek hij me aan, maar natuurlijk wendde Ik mijn blik af.
“Karen,” zei hij met vaste stem. “Ik begrijp niet wat je van plan bent.”
“Wat fase 6 van mijn grote idee is?”
“Precies, wat is dat, Karen?”
Ik antwoordde: “Niet meer op tonijnen vissen.”
Yasuko: “Maar we zijn een tonijnonderneming.”
Ik vervolgde: “Maar het is niet nodig nog meer tonijnen te vangen. In de paradijzen verviervoudigen we elk jaar de tonijnenpopulatie, en volgens mijn berekening nemen ze elke 2 jaar Vi in omvang toe.”
“Aha,” zei Gould, “ik begrijp het al. Ja, ja, ik begrijp het al. In de paradijzen nemen de tonijnen in aantal en omvang toe, zodat het niet nodig is nog meer tonijnen te vangen.”
“Dat is juist,” bevestigde Ik.
“Aha, ik begin je steeds beter te begrijpen,” zei Gould. “Wij gaan dat doen precies op het moment dat de tonijn in open zee elk jaar kleiner en duurder wordt.”
“Zo is het,” zei Ik.
Gould rekende verder: “Dat wil zeggen, dat als de tonijn over 2 jaar uit zee verdwijnt, zoals je krankzinnige vrienden van de ARM voorspellen, of over 10 jaar, zoals de ICCAT voorspelt, wij de enige levende reserve van de planeet zullen bezitten.”
“Dat is juist,” zei Ik.
Gould drukte blij zijn handpalmen tegen elkaar.
“Je bent een genie, Karen. Dat wordt een ware schatkamer. Met de huidige prijzen, 180 duizend euro voor een tonijn van 200 kilo, zou het dat al zijn, maar tegen de tijd dat de tonijnen in open zee zijn verdwenen, zullen onze tonijnen 10, 20 of 30 keer zoveel waard zijn. Verdomme!” riep Gould met glinsterende blauwe oogjes uit, en hij sloeg een paar keer achter elkaar met zijn vlakke hand op zijn dij. “Verdomme! Verdomme, Karen! We kunnen het wel eens hebben over 6 miljoen euro voor een tonijn van 300 kilo. Lieve Karen,” zei hij heel zacht, “dat is alsof we goudstaven van 300 kilo in een bank hebben liggen, alleen zullen onze staven vinnen hebben.”
Hij barstte verrukt in schaterlachen uit.
Daarna vroeg hij: “En dan, wanneer doden we ze?”
Opnieuw zou een diplomatieker iemand eerst hebben nagedacht voordat hij zoals Ik antwoordde: “Nooit.”
“Aha,” zei hij.
Hij haalde een sigaar uit het borstzakje van zijn overhemd en vroeg met een nieuwsgierig gezicht: “En als ze nooit geslacht worden, hoe maken we dan winst?”
“De winst,” zei Ik geërgerd, “ligt in het vermenigvuldigen van de tonijnen en hun gewicht. Dat is toch duidelijk?”
“Nee, dat is niet duidelijk,” zei Gould.
Hij beet op de sigaar, hield de vlam van een aansteker erbij, trok eraan, blies een wolk naar vanille geurende rook uit en drong aan: “Ik zal je hetzelfde nog een keer vragen, maar dan in andere bewoordingen. Waar is het batig saldo van de operatie? Waar is het verschil tussen kosten en baten? Ik spreek toch geen Aramees, Karen? Waar is verdomme de winst voor True Blue Tuna?”
Nu begon hij zich ook te ergeren.
Met stemverheffing zei Ik: “Er is geen winst voor Truc Blue Tuna, er is alleen winst voor de tonijnen. Voor True Blue Tuna zullen er alleen maar kosten zijn, de kosten om de paradijzen in stand te houden.”
Yasuko bedekte haar gezicht met haar hand.
“Aha,” zei Gould. Hij veranderde van houding in zijn stoel.
“Aha,” zei hij nogmaals. Hij sloeg zijn armen om zijn borst, alsof hij zich wilde beschermen tegen een klap van mij.
Ik protesteerde: “Wat valt er dan niet te begrijpen? Het is een heel eenvoudig idee.”
“Nee, Karen,” zei Gould, zijn armen nog steviger tegen zijn borst drukkend, “het is buitengewoon moeilijk te begrijpen. Sterker nog, ik krijg er hoofdpijn van als ik het probeer te begrijpen. Gaan we tonijnen vermenigvuldigen alleen maar om ze te vermenigvuldigen?”
“Dat is juist,” bevestigde Ik.
Gould zei: “Wel, dan is het niet mogelijk.”
“Natuurlijk is het mogelijk!”
Gould verhief zijn stem nog meer dan Ik: “Nee, dat is het niet, Karen!! True Blue Tuna is een onderneming die wordt gedreven door eigenbelang. De aandeelhouders en arbeiders werken uit eigenbelang. Eigenbelang is de motor van de wereld. Zoals Dar-win ons 150 jaar geleden heeft laten zien, worden de soorten allemaal gedreven door eigenbelang. Ze bestrijden elkaar of werken samen uit eigenbelang. Ik heb geen God,” bekende Gould plotseling uit het niets.
En hij maakte zijn armen los van zijn borst en gooide de sigaar woedend in zee.
Hij vervolgde: “Mijn enige leidraad om te bepalen of dat wat ik doe goed of slecht is, is of ik handel uit eigenbelang. En dus spreek ik mijn veto uit over het project, lieve Karen, dat wil zeggen, totdat we een manier kunnen bedenken waarop er ook voor jou en voor mij en voor de werknemers van Truc Blue Tuna winst kan worden gemaakt, en niet alleen voor de tonijnen.”
Hij haalde diep adem om tot rust te komen en zei: “Nu zal dat niet zo moeilijk zijn, in aanmerking genomen dat we die reserve van goudstaven met vinnen zullen bezitten.”
Hij glimlachte.
En Ik schreeuwde in zijn gezicht: “Ah, toe nou, Gould!!”
Verbaasd vroeg hij met zachte stem: “Ah, toe nou, Gould wat?”
Ik vertelde het hem: “Dit zijn de feiten: jij hebt nog andere zaken en je gaat binnenkort toch dood, ook al heb je nieuw haar, en Ik ga binnenkort ook dood.”
Gould barstte uit: “Jij hoeft mij niet te vertellen wanneer ik doodga! En jij hoeft mij ook niet te vertellen dat ik met mijn geld 7 reusachtige tonijnreservaten moet betalen, of me dat nu bevalt of niet! Read my lips, Karen!”
Ik staarde naar zijn lippen om ze te lezen.
Ze zeiden: “Ik spreek een veto uit over het project. Dat recht heb ik als hoofdaandeelhouder.”
“Nee,” zei Ik rustig, kijkend naar de lucht, die aan het betrekken was. “Mijn tante heeft mij haar aandelen nagelaten. Ik ben de hoofdaandeelhouder van True Blue Tuna.”
Er viel een druppel op mijn neus.
Ik wierp een schuinse blik op Gould, zijn blauwe oogjes bewogen onrustig, schoten heen en weer over de tafel. Ogen die op zoek zijn naar een uitweg, heet dat technisch gesproken.
Er viel een druppel op de tafel.
“Vertel eens,” zei Gould, zich naar de zee wendend, zijn oogjes nog steeds op zoek naar een uitweg, “wanneer ben je op dit fantastische idee gekomen?”
“Nadat Ik mijn tante had begraven en de tonijnfabrieken in de lucht waren gevlogen, ben Ik op volle zee gaan duiken. En daar, met de helft van mijn hoofd boven water, heb Ik deel 6 van mijn grote idee uitgedacht.”
“Dus het is gewoon zomaar bij je opgekomen?”
Er viel een druppel op Yasuko.
“Nee, dat ging heel langzaam,” zei Ik. “Het heeft nog 3 dagen en 3 nachten geduurd voordat het zijn definitieve vorm kreeg.”
“Aha,” zei Gould.
En zijn oogjes boorden zich strak in de mijne: roofdierblik, heet dat technisch gesproken. Hij fluisterde: “Ik vermoord je.”
Ik stond op en deed 3 stappen achteruit.
“Ik stuur een leger advocaten op je af!” dreigde Gould, die op zijn beurt opstond. “Er bestaat vast wel een juridisch begrip voor dit soort misbruik!”
Waardoor Ik begreep dat de opmerking dat hij me wilde vermoorden alleen maar een metafoor was en Gould nog altijd opgesloten zat in de menselijke luchtbel, zodat Ik weer ging zitten en hij ook, waarna hij zei: “En als mijn advocaten klaar zijn met je, zul je geen cent meer op de bank hebben staan en waarschijnlijk achter de tralies zitten. Laat me je voorlopig alleen dit zeggen: Je bent een idioot.”
Ik dacht er zorgvuldig over na en zei: “Dat is juist.”
Maar Gould had nog steeds dezelfde woedende gezichtsuitdrukking: “Alleen een idioot kan het in haar hoofd halen geld te investeren waar uitsluitend de tonijnen baat bij hebben.”
Ik zei nogmaals: “Juist.”
“Nee, je luistert niet naar me, idioot,” zei Gould. “Luister naar me, idioot!”
Ik zette mijn luistergezicht op.
“Voordat we de contracten van True Blue Tuna tekenden, heeft je tante Isabelle me gewaarschuwd: ik wil dat je weet, zei ze tegen me, dat mijn nicht een eigenaardig wezen is, een idioot met briljante deelgebieden. Voor het geval ik het niet geloofde, liet ze me je psychologische testen zien waarin je gerangschikt wordt tussen imbecielen en idioten, inderdaad met enkele deelgebieden die getuigen van een superieure intelligentie. Maar ik weet niet waarom ik er altijd aan getwijfeld heb dat je een idioot was. Goed, nu weet ik het zeker, Karen: je bent een enorme idioot en ik moet ook wel iets van een idioot hebben om niet te voorzien dat een idioot uiteindelijk iets zo ontzettend idioots zou doen als dit.”
Zelfs een idioot als Ik besefte dat Gould me met zijn woorden wilde kwetsen en Ik zei: “Wil je me een plezier doen, Gould. Noem me niet nog eens idioot.”
Hij zei: “Imbeciel.”
En er vielen na elkaar 9 druppels op ons.
Ik stond op. Gould vreesde het ergste, stond ook op en week 2 stappen terug, wat zijn manier was om mee te werken, zodat het ergste ook inderdaad kon gebeuren: Ik sloeg mijn armen om zijn middel en gooide hem over mijn schouder, waar hij lag te spartelen terwijl Ik hem naar het eind van het looppad droeg.
“Niet doen!” schreeuwde Yasuko. “Hij is 79!”
Ik liet het oude mannetje Gould in het met regendruppels be-spatte zeewater vallen.
♦
Het regende de hele morgen boven Porto de Caeiro.
En ‘s middags regende het nog. En ‘s avonds nog. En ook in de daaropvolgende dagen en nachten bleef het regenen.
Grote, zware, onafgebroken vallende regendruppels.
Je hoorde de regen op de rode dakpannen van Porto de Caeiro kletteren en op de bladeren van de bomen en op het asfalt van de straat, en in de afwateringskanalen die door het dorp lopen klonk een onafgebroken ploep ploep ploep.
De regen klom omhoog langs de trappen van de kathedraal op het centrale plein, en vanuit mijn kamer zag Ik hem de houten deuren openduwen en de kerk binnenstromen.
Op dag 3 van de stortregen begon het te hagelen.
Het dorp dreunde onder de ijskorrels. De honden blaften angstig achter de deuren en een man met een paraplu kwam uit het huis aan de overkant om de straat over te steken, maar er vielen meteen gaten in de paraplu en hij rende onder de hagelbui doodsbang terug naar de deur.
Daarna ging de hagel weer over in gewone regen, een compacte, dichte regen die de hemel en de wereld deed vervagen en via de daken de kamers binnenstroomde. Er werden emmers en pannen naar mijn kamer gebracht, die Ik over de hele vloer verspreid neerzette om de druppels in op te vangen, en Ik moest ze regelmatig leeggooien in de badkuip.
De regen kwam borrelend en bruin omhoog in de wc.
De honden zaten opgesloten en liepen met hangende kop door de huizen. Achter het raam op de 2de verdieping van het huis aan de overkant stond een man urenlang te roken met zijn 2 handpalmen tegen de ruit gedrukt. Af en toe pakte zijn vrouw hem bij zijn schouder en dan maakte hij zich los van het raam en draaiden ze om elkaar heen als vijandige dieren. Soms gaven ze elkaar een klap of een schop en soms gaven ze ook hun kinderen en hun hond een schop en dan zag Ik dat ze hun mond wijd opensperden om te schreeuwen, of uit de verte leek dat in elk geval zo, want behalve de regen was er geen enkel geluid te horen.
Ik dacht aan Nunutsi, van wie de witte vacht altijd recht overeind ging staan vlak voordat het begon te bliksemen. Ik dacht aan mijn tante, begraven onder de droge zon van Mazatlan. Ik dacht aan de tonijnen in het paradijs van Porto de Caeiro, die zich nu vast hadden teruggetrokken in laag 2 van de zee, de groene laag, en naar het plafond van de sinds een eeuwigheid door de regen bespatte zee keken.
De telefoons werkten niet meer, het licht viel uit.
In de hal van het hotel, waar de meubels bedekt waren met dik plastic en je regelmatig over pannen en emmers struikelde, zei iemand bij het licht van een kaars dat dit gebeurde vanwege de klimaatverandering, en dat het daarom de schuld was van de ontwikkelde landen, maar iemand anders sprak hem vanuit de duisternis tegen en zei dat het de zondvloed was en dat het de schuld was van de mensen, die God hadden geërgerd met hun bigamie en alcoholisme, en omdat ze niet van hun kinderen en hun ouders houden, en dat we een ark van Noach zouden moeten bouwen, en Ik liet ze maar discussiëren, want in het middelpunt van alle oorzaken die in het universum in omloop zijn staat steeds weer de mens en alleen de mens of de mens en God, die geobsedeerd is door wat de mens wel of niet doet.
Die nacht had Ik een verschrikkelijke herinnering of fantasie. Ik, die bijna nooit fantasieën of herinneringen heb.
Het regende ergens in mijn geheugen, of in mijn fantasie, Ik rende een trap af die leek op de trap van het herenhuis in Ma-zatlan en een verschrikkelijke vrouw met verwarde haren kwam achter me aan met een brandende sigaret tussen haar lippen. Ik was nog een kind, naakt en vuil, de vrouw droeg een roze zijden nachthemd en rook naar scherpe parfum en ze drukte de brandende sigaret tegen mijn borst, Ik schreeuwde maar de regen overstemde mijn afschuwelijke geschreeuw, Ik wierp me tegen een ruit, viel 2 verdiepingen naar beneden, in de modder, een driehoekig stuk glas viel achter me aan en boorde zich in mijn rug, op de plek waar nu, als een slecht ingezette ritssluiting, mijn ruwe litteken zit, het bloed gutste uit de lange wond die tegelijk door de regen werd schoongespoeld.
Ik deed het raam open, stak mijn hoofd in de regen en dacht niets meer, de regen liet geen ruimte om enige gedachte te laten weerklinken.
Toen zag Ik in het huis aan de overkant hoe een jongetje in hemd en onderbroek zijn vader nadeed. Rokend en met allebei zijn handpalmen tegen het raam. Daarna liep hij weg en zag Ik hem niet meer, de deur van het huis ging open en het jongetje in hemd en onderbroek stak een hengel in de regen.
“Hallo, autist,” groette Ik hem met opgestoken hand, maar door al die regen kon hij me niet horen.
Ik belde met mijn mobieltje de piloot van mijn vliegtuig om hem te vragen het toestel in gereedheid te brengen zodat ik die middag kon vertrekken, maar hij antwoordde vanuit San Fran-cisco, Verenigde Staten, dat Gould hem opdracht had gegeven mij te vergeten en dat het vliegtuig niet langer van mij was, zodat Ik in de regen met een taxi naar het vliegveld reed en het eerste vliegtuig nam dat in de regen durfde op te stijgen.
Terwijl we door de loodgrijze wolken vlogen maakte Ik tussen de bliksemflitsen door wat berekeningen over mijn leven: Volgende week word Ik 42. Op mijn 45ste zal Ik de tonijnfabrie-ken hebben omgebouwd tot paradijzen die geschikt zijn voor de geboorte van tonijnen. Wij Nieto-vrouwen krijgen op ons 67ste een hersenbloeding. Na de verbouwing van de paradijzen zal Ik dus nog 22 jaar te leven hebben. Ik heb ook nog verscheidene miljoenen op de bank. En dus kan Ik de tonijnenparadijzen tot mijn 66ste in stand houden.
Dan, in die nog verre maand januari, zal Ik het hek van elk paradijs laten openen en zullen de scholen dolfijnen en tonijnen de open zee op gaan, opgetogen over de omvang van hun nieuwe thuis, de uitgestrekte zee, en zullen ze snel beginnen aan de route van duizenden kilometers van hun trek, die als een kaart is vastgelegd in hun DNA.
Of niet. Misschien is de kaart van hun trek niet vastgelegd in hun DNA. Misschien is die alleen maar vastgelegd in het geheugen van de oudste tonijnen van de school, de tonijnen van een jaar of 30, en zullen de jonge tonijnen angstig naar het open hek zwemmen, totdat de oude tonijnen het voortouw nemen en aarzelend als gids optreden, pogend de tekenen van de reis te herkennen.
Of ook dat niet. Misschien is de route van het ijskoude noorden naar het warme zuiden uit het geheugen van de oude tonijnen gewist en nergens vastgelegd, zoals dat het geval is bij een groot deel van wat er op de planeet gebeurt. Dan zal de talrijke en onzekere school tonijnen in dat 1ste jaar van hun nieuwe vrijheid begeleid moeten worden door 2 boten.
Om ze te verdedigen tegen de moorddadige haaien en walvissen die in de buurt kunnen komen, als er tegen die tijd tenminste nog walvissen en haaien in zee zwemmen. Om ansjovis en garnalen uit te strooien over zee als ze die dag geen voedsel kunnen vinden. Om langzaam met ze mee te varen als de storm dagen- en nachtenlang de hemel verscheurt en het plafond van de zee doet schudden. En om regelmatig het kompas en de satellietinformatie te raadplegen en ze de weg naar de warmte te wijzen.
Kortom, geduld met ze hebben, alsof ze trage leerlingen zijn, dat wil zeggen, alsof ze Ik zijn, terwijl ze leren zich weer snel en zelfverzekerd voort te bewegen in dat iste jaar van hun nieuwe vrijheid.
Misschien ook nog in het 2de jaar. En zelfs in het 3de jaar.
Daarna weet Ik niet wat het lot van de tonijnen zal zijn. Wat er na mijn dood gebeurt, kan Ik niet op me nemen, veronderstel Ik.
♦
Vooralsnog hield Ik me in Mazatlan bezig met het uitvoeren van de wensen die tante Isabelle had opgetekend in haar testament.
Ik bracht de Dikke een cheque. Ze bleek in een armenwijk te wonen, in een cementen huis met een dak van zinkplaten, samen met 2 dochters, 8 kleinkinderen en 10 cyperse katten. Ze ontvingen me allemaal buiten het huis, op een door cactussen omzoomd binnenplaatsje van aangestampte aarde, met uitdrukkingsloze gezichten. Ik overhandigde de cheque aan de Dikke en wachtte tot ze me zou bedanken of zoiets, maar ze staarde alleen maar naar de cheque, alsof ze nog nooit een cheque had gezien of niet in staat was die te ontcijferen, en dus begon Ik weg te lopen totdat Ik commotie achter me hoorde en me omdraaide en haar flauwgevallen in de armen van haar familie zag liggen.
In zijn oude kantoor overhandigde Ik Pena de eigendomsakte van Consuelo Tonijnen NV. Ook dit keer dacht Ik dat die vervloekte autist me zou bedanken of zoiets, maar hij antwoordde: “Ik ben zo terug.” En hij liep het kantoor uit met de papieren en sloeg de deur achter zich dicht.
Door het stoffige raam keek Ik naar de 4 evenwijdige aanlegsteigers met 20 boten. Zo, met 20 boten, had Ik ze leren kennen. Na de verkoop van 15 boten had mijn tante haar winst van True Blue Tuna geherinvesteerd om ze terug te kopen voor de tonijn-fabriek van haar grootvader en nu schonk ze alles aan haar algemeen directeur.
Pena kwam terug met een vuurrood hoofd en de papieren in zijn hand en nam plaats achter zijn bureau.
Opnieuw wachtte Ik tot hij dank je wel of zoiets zou zeggen, maar hij begon geagiteerd de 10 potloden op zijn bureau te rangschikken door ze eerst in groepjes van 5 en daarna in groepjes van 3 bij elkaar te leggen, en tijdens al dat koortsachtig heen en weer schuiven van potloden legde hij me uit waarom dat wat tante Isabelle hem naliet een onmogelijk probleem was.
Het Amerikaanse embargo op Mexicaanse tonijnen was eindelijk opgeheven, vertelde hij me. Er was een fortuin betaald aan lobbyisten om de Amerikaanse Congresleden eindelijk te laten toegeven dat er niet langer dolfijnen gedood werden bij de Mexicaanse tonijnvangst, maar waar niemand rekening mee had gehouden was wat er daarna gebeurde. De Mexicaanse blikjes tonijn gingen de grens over en zoals te verwachten viel weigerde Schone Zeeën opnieuw er het etiket dolphin safe aan toe te kennen, met het oude argument dat zelfs als er bij de Mexicaanse tonijnvangst geen dolfijnen gewond raakten, er wel degelijk dolfijnen bij waren die een trauma voor het leven opliepen, maar het onbegrijpelijke was dat de eigenaren van de supermarktketens liever het advies van Schone Zeeën opvolgden dan dat van hun Congres en hun schappen vol bleven staan met blikjes Chicken of the sea en andere merken witte tonijn en onze blikjes alleen verkocht werden in de kleine supermarkten in de buurten met Mexicaanse immigranten, die ze liever hebben vanwege herinneringen aan hun vaderland, supermarkten waar de Mexicaanse eigenaars aanvallen van groepen milieuactivisten moesten afslaan.
“Aanvallen afslaan?” vroeg Ik. “Dat begrijp Ik niet.”
“Moedig aanvallen afslaan,” bevestigde Pena, en hij stopte een nieuw potlood zonder punt in zijn stokoude elektrische puntenslijper. “De yankee milieuactivisten gaan de supermarkten in om alle blikjes Mexicaanse tonijn te stelen en de Mexicaanse eigenaars jagen hen er met hun bezems weer uit. En dat is de reden dat ik 2 clausules in de overdracht van Consuelo Tonijnen NV niet kan accepteren.
1ste niet-aanvaardbare clausule: waarom moet Consuelo Tonijnen het Museum voor Natuurwetenschappen in Mazatlan verbouwen?” zei hij, en hij haalde eindelijk het potlood dat nieuw was geweest en nu nog maar een half potlood was uit de puntenslijper en stopte het met een trots gezicht in een glas boordevol halve potloden met scherpe punt.
Wat een idioot is die Pena, dacht Ik, en Ik antwoordde: “Om er een Museum voor Natuurwetenschappen van de planeet aarde van te maken.”
“En de 2de niet-aanvaardbare clausule,” vervolgde Pena, mij negerend. “Waarom moet Consuelo Tonijnen zolang het bestaat de gaarkeuken met tonijnsoep voor de hongerigen blijven onderhouden?”
Ik antwoordde: “Omdat je me anders de eigendomsakte wel kunt teruggeven, Pena.”
Ik stak mijn hand uit en pakte de papieren, maar Pena rukte ze uit mijn hand en borg ze op in een la van zijn bureau, die de verdomde autist met een klap dichtschoof.
En daarom heeft Mazatlan een fatsoenlijk Museum voor Natuurwetenschappen en een gratis gaarkeuken waar dagelijks ongeveer 1200 borden tonijnsoep worden opgediend.
♦
Hierna maakte Ik het geld over aan de ex-partners van mijn tante. Wat de Kale met zijn geld heeft gedaan weet Ik niet, maar dat is niet zo vreemd, want al die jaren dat Ik, hij en mijn tante samenleefden, wist Ik ook al niets van hem. Van de dokter kreeg Ik een brief van 8 kantjes, die Ik ben kwijtgeraakt zonder hem gelezen te hebben. Maar in de investeringen van de Zapoteekse schilder was Ik wél geïnteresseerd.
In zijn geboortedorp, Nopaltepec, in Veracruz, kocht hij de bouwvallige kathedraal en het aangrenzende klooster die op de top van een heuvel staan. Hij haalde de kruisbeelden, heiligen en bidstoelen eruit en legde over het hele oppervlak van het perceel een tuin aan met cacteeën en stenen, bevolkt door hagedissen, leguanen en kameleons. Hij maakte de kabels van het federale elektriciteitsbedrijf los en bedekte de daken met zonnecellen om elektriciteit te onttrekken aan de zon, hij hakte de houten kruisen om die op de 3 rode koepels van de kathedraal stonden en zette op de plaats van elk kruis een turbine met beweegbare wieken in Y-vorm om elektriciteit te onttrekken aan de wind. Voor zichzelf hield hij een kloostercel om te slapen, nog een om zijn doeken in op te slaan en een dakterras om te schilderen, en de rest van de ruimte staat open voor reptielen en mensen, die door die botanische tuin kunnen lopen alsof ze er thuis zijn.
Een darwinistische tempel, noem Ik het.
‘s Avonds en ‘s nachts is de door de zonnecellen en de turbines opgewekte stroom soms niet genoeg en dan blijft alles donker en stil en hoor je alleen de cicaden sjirpen: dat heeft de schilder me geschreven, en ook zijn vernuftige oplossing om die lange, donkere nachten door te komen.
In bed kruipen en slapen.
Rond die tijd werden er in Londen 5 mannen gearresteerd. De 5 zwoeren dat ze niet wisten wat de ARM was, en al helemaal niet wat True Blue Tuna was, maar in het appartement dat ze met elkaar deelden, vond Interpol 3 kilo dynamiet en op een computer meer dan 100 verwijzingen naar de website buildyourownbomb.com.
Rechercheur Inaki Belloso stuurde me een brief met het verzoek of Ik een tekening wilde maken van de mannen die me in Parijs hadden ontvoerd. Ik stuurde hem de tekeningen van de 5 mannen met de donkere bril die de helft van hun gezicht bedekte.
De 5 werden gefotografeerd met de donkere brillen die ook in hun appartement waren gevonden. De foto’s legden ze naast mijn tekeningen. Ze waren identiek, schreef Belloso me. En Ik begreep dat hij overdreef, dat hij een metafoor gebruikte. Maar de rechter oordeelde dat mijn tekeningen voldoende bewijs vormden om de mannen op te sluiten.
De 5 zitten dus in de gevangenis te wachten op hun proces, zonder hun schuld te bekennen of de namen te noemen van de medeplichtigen die mijn tonijnfabrieken in de lucht hebben laten vliegen, en ze zijn in hongerstaking gegaan, omdat ze de worstjes en de kippenbouillon die de gevangenen te eten krijgen een schending vinden van hun mensenrechten, maar vooral van de rechten van kippen en varkens, en intussen staat op de webpagina van de ARM het nummer van een bankrekening waarop geld gestort kan worden ter ondersteuning van een comité dat hun elke dag een vegetarische maaltijd wil brengen.
Ik heb 2 pond sterling gestort.
♦
En weer regende het in Porto de Caeiro.
Ik vroeg ernaar en kreeg te horen dat het niet dezelfde regen was als 10 dagen eerder, het was opgeklaard, iedereen was naar het strand gegaan of gaan zeilen, en nu was de regen teruggekeerd.
En dus begon Ik in mijn hotelkamer dit boek te schrijven.
Dit boek, getypt op het ritme van de regen.
Als Ik het afheb, zal Ik me aan de paradijzen van de blauw-vintonijnen wijden en als Ik daarmee klaar ben, heb Ik nog 22 jaar te leven, maar dat vooruitzicht maakt me niet bang. De tonijnen met rust laten in hun paradijzen zodat ze kunnen groeien en zich vermenigvuldigen, zal heel eenvoudig zijn, gewoon een kwestie van ze met rust laten, en wat Ik met de rest van mijn tijd zal doen, dat zal mijn lichaam wel aangeven.
Zoals de vogels bij het aanbreken van de dag zingen door een overdaad aan energie, zoals een tak door een overdaad aan plan-tensap een uitloper en daarna een ronde citroen vormt, zo zal ook Ik wel iets toe te voegen hebben aan de planeet aarde.
En zoals een citroen zich op een gegeven moment door een overdaad aan gewicht losmaakt van de tak en rijp op de grond valt, zo zal ook Ik op de grond vallen door een hersenbloeding.
Wat betreft de titel van dit boek heb Ik tijdens het schrijven verschillende mogelijkheden overwogen.
1. Ik en de tonijn, omdat we nu eenmaal de hoofdpersonen van dit verhaal zijn.
2. Ik en de tonijn en mijn tante, omdat Ik mijn tante graag in de titel van het boek zou willen opnemen.
3. Ik besta, dus Ik denk (zij het met moeite), omdat het beschrijft wat mijn positie en mijn voordeel met betrekking tot de standaardmensen is geweest.
4.Het fascinerende toeval om Ik te zijn.
5. En ten slotte, Ik die in het middelpunt van de wereld dook, een titel waarmee Ik een beetje moeite heb.
a. Het klinkt raar, vind Ik. Het is slecht geschreven of zoiets.
b. Het heeft niets te maken met wat Ik hier heb geschreven, en het slaat op de middag op volle zee toen Ik met de helft van mijn hoofd boven water, fase 6, de laatste, uitdacht van het enige originele idee dat Ik in mijn leven heb gehad, een ervaring die Ik heb besloten niet te vertellen, omdat Ik me ervoor schaam.
♦
Maar goed, het regent nog steeds in Porto de Caeiro, en dus zal Ik toch maar over die middag vertellen. En wat de titel betreft, Ik zal een titeldeskundige, want die zijn er vast, de titel van dit boek laten kiezen.