Tien
Daarna volgde het trage leegschenken van het witte ochtendgloren in de zwarte nacht: Ik schonk warme, dampende melk in de zwarte, dampende koffie van een kopje en gaf het aan de rabbijn, terwijl buiten de zee zich golf na golf terugtrok van het in een witte bries gehulde strand.
We hadden samen de hele nacht aan de blauwgeverfde houten keukentafel gezeten, waarbij hij mij details vroeg over het op de juiste wijze doden van tonijn en Ik hem over het op de juiste wijze doden van vis in het algemeen volgens het joodse geloof.
Wel, volgens het joodse geloof bleek je alle vissen op welke manier dan ook te mogen doden, meestal laat men ze gewoon stikken op het droge, maar mogen alleen de vissen met schubben en vinnen worden gegeten. Waardoor de slachter bij Consuelo Tonijnen een makkelijk karweitje wachtte. Hij hoefde alleen maar elke maand te komen om erop toe te zien dat de tonijnen niet vermengd werden met andere vissen zonder schubben en vinnen, en om vast te stellen dat we geen niet-koosjere olie of een andere volgens de joodse wet niet correcte substantie toevoegden aan de in stukken gesneden en ingeblikte tonijnen.
“Dat wordt een soort vakantie voor de slachter,” zei de rabbijn, terwijl hij de koffie met melk aanpakte. “Toezicht houden en daarna de papieren tekenen waarin staat dat alles koosjer is.”
“Ah,” zei Ik. “En waarom hebben we dan al die dingen gedaan die we op de steiger deden? Zoals dat Ik u moest laten zien hoe je tonijnen kunt doden en het bidden en de hele rest?”
“Dat heeft mevrouw Isabelle gevraagd,” antwoordde de rabbijn, zijn zwarte baard strelend. “Misschien om er de aandacht op te vestigen dat we helemaal uit Maine waren gekomen.”
Ver weg werden de honden blaffend wakker, het gefluit van de vogels vermengde zich met het gefluit van andere vogels, ergens op een boerderij op de heuvel kraaide een haan.
“Waarom is er toch zoveel kabaal in de natuur bij het aanbreken van de dag?” vroeg de rabbijn.
“Om dezelfde reden als bij het vallen van de avond,” zei Ik.
“Dat wil zeggen?”
“Het is de overdaad aan energie die vrijkomt als de nacht verandert in de dag of de dag in de nacht.”
De rabbijn, met wallen onder zijn ogen en zonder schoenen, in zijn zwarte broek en gekreukelde witte overhemd, nam een slok van zijn koffie met melk en zei plotseling: “Ik zal je iets toevertrouwen, Karen. Onder ons gezegd en gezwegen, Adam en Eva waren vegetariërs. Uit wat de bijbel ons vertelt, weten we alleen dat ze appels aten. Ik bedoel in het paradijs, voor de zondeval en hun verdrijving uit het paradijs.”
Ik vroeg om nadere uitleg. Tegen het advies in van tante Isabelle was Ik die ochtend zeer geïnteresseerd in religie. Of het kan ook zijn, die gedachte komt bij me op nu Ik dit schrijf, dat Ik vooral geïnteresseerd was in de rabbijn, die me met zijn volle baard, zijn lange benen, zijn grote voeten als van een hogere aap, en zijn geklets over engelen aan Ricardo herinnerde.
“Weet je echt niet wat het paradijs is?” vroeg de rabbijn.
“Geen idee,” zei Ik.
Hij lachte hoofdschuddend.
“Goed dan, ik zal je per post een bijbel sturen. Een degelijke bijbel, niet een die bedorven is door 2 duizend jaar christelijke interpretaties. De Jeruzalembijbel. Als je me belooft hem te lezen.”
Dat beloofde Ik, en toen vertelde hij me toch maar meteen over het paradijs: “De bergen en de heuvelen zullen voor u uitbreken in gejuich,” zei hij met zijn zware stem en toegeknepen ogen, en Ik had de indruk dat hij uit zijn hoofd sprak. “De zee en de wolken des hemels zullen rustig de kringloop van de dag voltooien, van dageraad tot dageraad. Voor een doornstruik zal een cipres opschieten, voor een distel zal een mirt opschieten. Dan zal de wolf bij het schaap verkeren en de panter zal zich neerleggen bij het bokje, want de wreedheid zal van de aarde verdwenen zijn.”
Ik vond het een mooie zin en herhaalde: “De wreedheid zal van de aarde verdwenen zijn.”
“En niemand,” zei de rabbijn, “niemand zal ooit nog honger of dorst hebben, want voedsel, water en wijn zullen zonder geld verdeeld worden.”
Na een korte pauze zei hij: “Amen.”
“Wat mooi,” zei Ik goedkeurend. “En wanneer zal dat precies gebeuren?”
“Dat is niet bekend,” zei hij.
“En waar?”
“Overal.”
“En hoeveel mensen zullen dat organiseren?”
De rabbijn keek me langdurig aan maar gaf geen antwoord.
“Of is het een sprookje?” vroeg Ik. “Een verzinsel?”
De rabbijn zei: “Het zal een wonder zijn.”
“Wat is een wonder?” vroeg Ik.
“Iets wat gebeurt zonder directe oorzaak. God zal het gewoon laten gebeuren. Mag ik nog een kop koffie met melk?” vroeg hij.
En toen wist Ik dat dat van het paradijs een sprookje, een verzinsel was. Ik schonk hem een kop koffie met melk in en toen Ik hem de dampende kop aangaf, stelde Ik nog een vraag: “Zeg eens, rabbijn, heb je iemand met wie je een paartje vormt?”
“Of ik getrouwd ben, bedoel je? Ja.” Hij zuchtte en zei heel zacht: “Ik vorm heel erg een paartje.”
En daarna, bijna stemloos: “Mijn vrouw en ik zijn door 3 kinderen met 3 dikke touwen aan elkaar verbonden.”
Dat leek me iets heel wreeds en dat zei Ik ook: “Dat is heel wreed.”
De rabbijn zei: “Ja, het leven is niet gemakkelijk.”
Hij trommelde met zijn vingers op de tafel, maar na een tijdje hield hij daarmee op en zei: “Je bent zo stil. Zeg eens waaraan je denkt.”
“Nu?”
“Ja, nu.”
“Aan het lot van mijn 80 tonijnen.”
♦
Om kort te gaan, het was een ramp. Na een week hadden ze de vrieskisten teruggestuurd met een briefje erbij: De duurste tonijn uan de planeet, ha ha ha ha.
Bovendien werd het embargo niet eens opgeheven. De milieubeweging Schone Zeeën voerde aan dat de dolfijnen die zich tijdens onze tonijnvangst in veiligheid hadden weten te brengen, zo gestrest waren dat ze zich de rest van hun leven niet meer zouden kunnen voortplanten.
Hoe wisten ze zo snel dat onze dolfijnen hun leven lang onvruchtbaar zouden blijven? Geen idee, maar ze organiseerden een protestmars in Washington en hoewel de protestmars uit maar 54 personen bestond, die met een dolfïjnmasker op voor het Witte Huis heen en weer liepen, werd hun foto in alle kranten van de wereld gepubliceerd, zelfs in die van Mazatlan, waar Ik hem verbaasd bekeek, en werd hun uitspraak dat wij het seksuele leven en de voortplanting van die dolfijnen hadden verwoest, wereldwijd voorwaar aangenomen.
Bovendien stelde Schone Zeeën terloops in diezelfde kranten vast dat zij degenen waren die zowel op de hele tonijn als op de ingeblikte tonijn het etiket Dolphin safe (dolfijnveilig) zouden plakken en dat dit etiket nodig was om in de Amerikaanse supermarkten verkocht te kunnen worden, en dat ze het uitsluitend zouden geven aan tonijn die gevangen was met boten die zelfs geen net hadden uitgeworpen als er dolfijnen in de buurt waren, wat Pena ertoe bracht op een dag te vragen: “En hoe overtuigen we de geelvintonijnen er verdomme van dat ze zonder dolfijnen moeten zwemmen?”
Ik dacht er maanden over na zonder een antwoord te vinden en toen begonnen de blikken van het Amerikaanse merk Chicken of the sea te verschijnen, met het opschrift 100% dolphin free 100%, en was alles verloren: Chicken of the sea overstroomde alle schappen van alle supermarkten ten noorden van de Mexicaanse grens, en Pena belegde een spoedvergadering die er in feite uit bestond dat we hem 3 uur lang tekeer moesten horen gaan tegen Chicken of the sta.
“Oplichters,” zei hij. “Ze verkopen de mensen kip voor tonijn. Oplichters. Ze verkopen de mensen goedkope witte tonijn in plaats van onze goudkleurige tonijn. Oplichters. Ze spelen onder één hoedje met Schone Zeeën. Is het niet vreemd dat ze zich zo bekommeren om de dolfijnen en dat de witte tonijn niet samen met dolfijnen trekt en bovendien ver weg van Mexico?”
Het enige wat me duidelijk werd, is dat Chicken of the sea inderdaad witte tonijn of albacore verkocht als kip en dat de milieuactivisten om een of andere reden die Ik niet begreep, de dolfijnen belangrijker vonden dan de tonijnen zelf of dan de zeeschild-padden of de dunne, kleine ansjovissen, die de witte tonijn trouwens met kilo’s tegelijk per dag verorbert.
Mijn tante verkocht 5 boten, de helft van de 10 die we nog over hadden, ontsloeg de helft van onze zeelui en arbeiders en zegde de contracten op van de makers van milieuvriendelijke netten, waarna op elke derde straathoek van Mazatlan een nieuwe kauwgomverkoper verscheen of een nieuwe autoruitenwasser met zijn poetslap en zijn flesje zeepsop, en Consuelo Tonijnen een gaarkeuken opende met soep van gemalen tonijnbeenderen en de rijen armen die met een bord in hun hand stonden te wachten om naar binnen te mogen van week tot week groter werden.
In het herenhuis begon tante Isabelle vanaf halverwege de middag tot laat in de avond rietsuikerrum te drinken en op een vuurrode ochtend zette ze de 3 koffers en de panamahoed van haar vriend de Kale in de tuin met de reusachtige palmen en belde een taxi om alles op te laten halen, de koffers, de hoed en de Kale, maar mijn tante zette ingenieur Pena niet uit de directie van Consuelo Tonijnen, hoewel Ik haar dat had gevraagd.
En dus legden we ons weer toe op de aloude blikjes tonijn met toevoegingen voor de smalle nationale markt en omdat Ik toch te veel vrije tijd had begon Ik op een middag tussen de grijze rotsen op het strand in de Jeruzalembijbel te lezen, die de rabbijn me per post had gestuurd.
Maar al na de eerste bladzijde was Ik teleurgesteld, de bladzijde waar God het licht, de hemel en de aarde en de zeeën, de sterren en de dieren en de man en de vrouw schept. Om precies te zijn: Ik raakte teleurgesteld bij vers 28, waar God de 2 mensen, zomaar opeens en zonder enige uitleg, benoemt tot ‘heersers over de aarde’, en hun vraagt of beveelt, Ik weet niet wat het geval is, ‘weest vruchtbaar en wordt talrijk’, en ‘onderwerpt de aarde en heerst over al het gedierte’.
Wat ze schijnbaar de rest van het hele dikke boek doen, een boek waarin alle verhalen gaan over God en de mensen en over de mensen en God, en waarin de andere levende wezens alleen voorkomen in de vorm van eten of kleding of vervoermiddel of om te worden geofferd of, en dat is het stomste, om te worden gebruikt als metafoor voor iets menselijks of goddelijks.
2 dingen heb Ik van de bijbel geleerd:
1. God is heel vreemd. Eerst schept Hij de aarde en de sterren, maar daarna sluit Hij zichzelf op in de menselijke luchtbel.
En
2. De menselijke waanzin komt niet van Descartes maar van veel verder terug, van minstens 3 millennia geleden, van toen de bijbel geschreven werd, als het niet nog eerder was.
Maar goed, geen idee waar Ik dat oude boek, de bijbel, ben kwijtgeraakt. Er gaan een paar dagen voorbij, misschien een paar weken, en op een morgen ga Ik naar het strand en zie Ik in het witte zand een lijn van minuscule wandelende lettertjes.
Bladsnijdersmieren hadden met hun vlijmscherpe tandjes de Jeruzalembijbel in stukken geknaagd en droegen hem letter voor letter naar de krater van het mierennest waar ze zich aansloten bij het gewemel van nog 7 rijen mieren die stukjes van een felgroen blad droegen, waarna ze in het zand verdwenen.
Het was een van de weinige vrolijke dingen die er in die jaren gebeurden, door tante Isabelle de jaren van het Nee en het Nooit genoemd.
Nunutsi werd gedekt door een cyperse kater, maar in plaats van drachtig te worden ging ze ervandoor, geen idee waarheen. De joodse overlevenden van de Holocaust verschenen nooit op steiger 4 om naar de zwarte kadavers van de tonijnen te komen kijken. En wat de minister van Visserij betreft, die zagen we pas 5 jaar later terug, toen Mazatlan op een ochtend ontwaakte met de foto van zijn witte haardos en zijn perfecte glimlach op elke lantaarnpaal geplakt.
Hij was de kandidaat van de PRI voor het presidentschap van het land en de krant van Mazatlan verscheen diezelfde dag met de kop:
Mislukken in Mazatlan: een zekere weg naar politieke promotie.
In die tijden waarin alles mislukte, kwam ook die voorspelling niet uit. De PRI verloor voor het eerst in 70 jaar de presidentsverkiezingen.
Gelukkig kwamen we lang daarvoor te weten hoe de verkoop van onze stressvrije en dolfijnveilige tonijnen precies was mislukt. Dat gebeurde 2 jaar na de bewuste vangst, toen meneer Gould met zijn wijsvinger op de bel van het herenhuis van tante Isabelle drukte.
♦
De Dikke deed er zoals gewoonlijk lang over voordat ze de deur opende, 5 minuten.
Meneer Gould zei dat hij op zoek was naar juffrouw Andere Capaciteiten en de Dikke dacht diep na, kneep haar ogen tot spleetjes en antwoordde ja, die woonde hier inderdaad, maar nee, ze was op dit moment niet thuis.
“Dan zal ik binnen op haar wachten,” zei meneer Gould, met zoveel gezag dat het niet eens bij de Dikke opkwam hem tegen te spreken en ze hem binnenliet.
Meneer Gould nam midden in de kamer met de zwart-wit geblokte marmeren vloer zijn rode honkbalpet af en bekeek aandachtig de in zwart hout ingelijste tekening. Daarna bleef hij staan voor een oranje olieverfschilderij van een door penissen omringde naakte vrouw, hij boog voorover om het plaatje op de lijst te lezen, waarop geschreven stond: ‘Vrouw bedreigd door vissen’, de blozende Dikke verontschuldigde zich door te zeggen dat het geschilderd was door de nieuwe vriend van mevrouw Isa-belle, een Zapoteek, Gould nam plaats op de beste sofa, een sofa met roodfluwelen bekleding, en staarde naar mijn vliegenvanger die Ik toen net aan het plafond van de woonkamer had opgehangen.
3 vliegen raakten de spiraal van de blauwachtige lichtbuis, verschroeiden met een zoemend geluid en vielen loodrecht naar beneden in de nikkelen schaal met vers water die op de grond op ze stond te wachten.
Gould zei: “Excellent.”
Hij moest een jaar of 70 zijn, had een ovaal, volmaakt kaal hoofd, als een ei, en zijn krachtige, met blonde haartjes bedekte benen staken onder zijn witte bermudashort met duizend kreukels uit en eindigden in een paar zwarte sandalen met zolen van autobanden.
“Wilt u me een tequila met zout en een schijfje citroen brengen,” beval hij de Dikke, in dat Spaans van hem met een buitengewoon vreemd accent, alsof hij al volledig bezit had genomen van het huis.